Maatstaf. Jaargang 31(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Eva Gerlach Dochter De doden zijn in mijn kind opgestaan. Hun hoofden hangen nog slap, op de tast zoeken zij in mijn armen een houvast, zij worden luid terwijl ik voor hen zing; honger beweegt hen naar mijn borst, zij vinden steunpunten voor hun handen, herkenning maakt hun pupillen klein nu zij de blinde ogen van de foto's naar mij opslaan. * Haar blik, uit de betraande accolade van haar vuistgroot, onvast bovenaanzicht tegen mijn ribben naar mij opgericht, vat ons bitter samen. Bijeengenomen zijn wij vreemden voor wie hetzelfde geldt als voor de beenderen om haar fontanel. Ik leer langzaam, haar tegemoet te komen. Zij wordt geleidelijk hard, niet tot haar schade. [pagina 70] [p. 70] * Water kent je. Het doet je ogen open, het lokt tot je oksels rimpelig zijn verschenen, het steekt vingers aan je handen, aan je benen trekt het knieholten en zachte voetzolen, het draagt je zoals je behaaglijk vindt. Ik krijg te huur wat van mij is gestolen, mijn onbezwaarde, eigenlijke kind dat ik in termijnen terug moet kopen. * Twee kinderen worden hier vergeleken, het ongeduldige van vlees en bloed waaronder ik gewicht verschuiven moet om na te gaan of het uitloopt volgens norm op weg naar zijn uiteindelijke vorm, en het lichtere dat dagelijks achterblijft, cuticula van een voortvluchtig lijf; doorzichtig, weggewaaid eer goed bekeken. * Van dit schijnbaar neerstorten schrikt zij zo dat zij tot het tegendeel is gebleken armen gespreid houdt om haar val te breken. Dochter, hoe precair is ons evenwicht, elke verplaatsing treft ons onverwacht, onophoudelijk bedreigd door zwaartekracht doen wij handen open en ogen dicht. Een levenslange reflex van Moro. Vorige Volgende