Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
Ronald Spoor Alexander Cohen in Londen en Den HaagEr school wellicht een dubbele ironie in de uitnodiging om in Londen, in Regent's Park, een lezing te houdenGa naar eind1. over de gedreven journalist en geduchte polemist Alexander Cohen. In Regent's Park immers trok Cohen er soms vroeg in de morgen van de eindeloze winter 1895-1896 op uit om ‘brood en melk te kapen aan de huizen in Regent's Park’.Ga naar eind2. Bovendien was Cohen bepaald geen vriend van Londen. De eerste uiting van hem over Londen treffen wij aan in een ongepubliceerde brief van 9 januari 1894 aan Ferdinand Domela Nieuwenhuis, hoofdredacteur van Recht voor allen en leider van de Sociaal-democratische bond. Cohens opinie stond na veertien dagen al vast: ‘Londen is wel allerinteressantst, maar blijven kan ik hier niet op den duur. Ik heb zon en licht en kleuren nodig om te leven. En hier is alleen nevel en duisternis.’Ga naar eind3. De toon is hiermee gezet. Een jaar later, in augustus 1895, luidde zijn oordeel in een brief aan zijn Franse vrouw Kaya Batut: ‘Ce Londres me dégoûte indiciblement et d'habiter m'acheverait.’Ga naar eind4. In duidelijk Nederlands: ‘Londen hangt me meer dan ik kan zeggen de keel uit, en in het centrum wonen zou mijn einde betekenen.’ De bittere armoe en honger, die Cohen al anderhalf jaar in Londen had meegemaakt, hadden mede zijn oordeel bepaald. Doorslaggevend was dit niet, want ook in Parijs had Cohen soms zijn wasgoed moeten belenen. Ik zal twee periodes uit het leven van Alexander Cohen behandelen. In de eerste plaats zijn Londense periode en zijn verhouding tot Engeland. In de tweede plaats zijn Haagse tijd, toen hij zijn eenmanstijdschrift De paradox uitgaf. Beide periodes, die niet onmiddellijk op elkaar aansluiten, gescheiden als ze zijn door het uitzitten van een gevangenisstraf van een half jaar in Amsterdam, zijn door dit blaadje met elkaar verbonden, zoals nog zal blijken.
Een nadere beschouwing van de relatie van Cohen tot Londen en Engeland, kan Cohens uitspraken in een ruimer perspectief plaatsen. De anarchist Alexander Cohen, negenentwintig jaar oud, was op kerstmis 1893 zeer tegen zijn wil in Le Havre op de boot naar Southampton gezet. Hij had toen al een hele reeks uitwijzingen en geslaagde vluchtpogingen achter de rug. In de eerste dagen van 1887 werd hij Nederlands-Indië uitgezet na een gevangenisstraf van tweeënenhalf jaar te hebben uitgezeten in een militaire gevangenis. In maart 1888 had hij Nederland moeten uitvluchten, terwijl hij twee maanden later door België naar Frankrijk werd uitgewezen. RaynalGa naar eind5., de Franse minister van binnenlandse zaken, had Cohen zonder vorm van proces als ongewenste vreemdeling verdacht van anarchisme, opruiing en spionage het land laten uitzetten. De protesten bij Raynal van Emile ZolaGa naar eind6., die in de iiie republiek een zelfde onaantastbare positie innam als Sartre in de ve republiek, mocht niet baten. De Franse pers uitte scherpe kritiek op dit besluit. Een protestdemonstratie van Parijse toneelspelers volgde.Ga naar eind7. Alles tevergeefs, Cohen moest het land uit. In de Echo de Paris, een niet meer bestaande krant, vroeg Octave Mirbeau zich af of Cohen soms vanwege zijn vertalingen van Gerhart Hauptmann en Multatuli uitgewezen werd. ‘Dankzij Alexandre Cohen,’ schreef hij, ‘kennen wij in Frankrijk Multatuli, de Nederlandse filo- | |
[pagina 71]
| |
soof wiens denken zo diep en wiens ironie zo krachtig is. Hij vertaalde voor La société nouvelle (De nieuwe maatschappij) en de Mercure de France talrijke fragmenten van zijn verbazingwekkend en bij ons onbekend werk, onder andere de Dialogue japonais, die een wonder van intelligence en een verrukking voor de geest is, en - denk ik - de helderste en meest onweerlegbare kritiek op onze sociale instellingen.’Ga naar eind8. Aldus Mirbeau. Zoals gezegd, het haalde allemaal niets uit. Sinds de bomaanslag op de Franse kamer van afgevaardigden in begin december 1893, waarbij trouwens geen doden vielen, was in het eens zo gastvrije Frankrijk een ware heksenjacht op anarchisten en vermeende anarchisten geopend. Buitenlanders werden zonder vorm van proces en zonder pardon het land uitgezet. Cohen, een theoretische anarchist, had part noch deel aan deze bomaanslag. Wel sympatiseerde hij sterk met de ideeën van het anarchisme en trad hij op als apologeet voor het anarchisme van de daad, de bommengooiende richting. Hij was ook nauw bevriend met kameraden als Emile Henry, die - zoals later bleek - deze richting was toegedaan. Cohens uitwijzing had behalve in de Franse pers, ook in de NederlandseGa naar eind9. en DuitseGa naar eind10. pers veel stof doen opwaaien. Zowel de socialistische als de burgerlijk-liberale bladen waren au fond heel tevreden dat hun radicale, anarchistische collega op deze wijze afgestraft werd. De rekening die ze zelf graag met hem hadden willen vereffenen, werd nu door de Franse regering voor hen vereffend. Over persvrijheid en de noodzaak van een eerlijk proces werd weinig gerept. Totaal berooid, met een zakcent die door Zola en enkele Franse collega-journalisten was bijeengebracht, kwam hij in Londen aan. Londen was toen het laatste toevluchtsoord voor anarchisten uit vele landen. Hij voelde zich hier ‘in ballingschap’, zoals het desbetreffende boek van het tweede deel van zijn herinneringen, Van anarchist tot monarchist, heet. Cohen werd vrijwel onmiddellijk in de kolonie van uitgeweken Franse, Duitse, Italiaanse en Russische anarchisten opgenomen. Zijn journalistieke productie verschrompelde zienderogen in Londen. In 1894 verschenen slechts vier Parijse correspondenties van zijn hand in Domela Nieuwenhuis' blad Recht voor allen. Dat hij zijn draai in Londen niet kon vinden blijkt ook uit het feit, dat eerst in 1895 in Recht voor allen een stuk voor een Nederlands publiek over Engelse onderwerpen verscheen. ‘Londense brieven 1’, ondertekend met Kaya,Ga naar eind11. zou geen vervolg krijgen. Cohen was afgesneden van Parijs, van zijn intellectuele en artistieke vrienden, en de armoe was schrijnender dan in Parijs. Daar woog het kleurrijke en stralende leven in de hoofdstad van de me republiek, die voor zichzelf en vele anderen, de hoofdstad van de wereld was, op tegen de bezitloosheid en de armoe. Dat leven ook strookte met zijn bruisend temperament. Op een zondag in Londen in 1894 ontmoette hij bij de uitgeweken Russische prins Peter Kropotkin, een beroemd anarchist, de nog jonge zusters Olivia en Helen Rossetti, respectievelijk negentien en vijftien jaar oud. Dit blijkt althans uit een brief aan Kaya van oktober 1896, geschreven uit de strafgevangenis van Amsterdam.Ga naar eind12. Zij waren door zondagochtendbijeenkomsten in Regent's Park, vlakbij hun ouderlijk huis in St. Edmund's Terrace, Primrose Hill, in contact gekomen met buitenlandse anarchisten. Samen financierden de zusters Rossetti een blaadje, The torch of anarchy, dat een kantoortje had in Ossulstonstreet, een achterafstraatje bij het goederendepot achter het St. Pancrasstation. ‘A very shabby slum,’ volgens hen. The torch of anarchy heeft evenals de zuster Rossetti, nauwelijks aandacht gekregen in Quil's boek over het Britse anarchisme, The slow burning fuse, dat de ‘verloren geschiedenis’ van de Britse anarchisten beschrijft.Ga naar eind13. Wellicht omdat Quil in hun houding alleen maar een flirt met het anarchisme zag. Cohen wordt door hem in het geheel niet genoemd, terecht, in zoverre als hij geen Brits anarchist was. Aan de andere kant vermeldde Quil wel andere buitenlandse in Londen wonende anarchisten. Cohen begon zijn medewerking aan The torch, dat als ondertitel voerde: ‘a revolutionary jour- | |
[pagina 72]
| |
nal of anarchist-communism’ met ‘Social-democrats and their propaganda’, een vertaling van zijn een jaar tevoren in Le figaro verschenen artikel.Ga naar eind14. Dit stuk was opnieuw actueel wegens een aanval op Cohen in Vorwärts door de Londense correspondent van dit blad. Vorwärts, het partijblad van de Duitse sociaal-democratische arbeiderspartij, beschuldigde Cohen ervan een politiespion en een verklikker te zijn. Cohens artikel maakte de persoonlijkheidsverering bij de Duitse socialistische partij belachelijk in een burgerlijk blad. Dit bezorgde hem de permanente vijandschap van de Duitse socialistische leiders Wilhelm Liebknecht en Paul Singer met wie Cohen de draak had gestoken. Zij deden in 1896 een - vergeefse - poging om Cohen van het congres van de Internationale in Londen te laten verwijderen. In de tweede jaargang van The torch was Cohen met vijf artikelen present. Hij schreef over het proces tegen Oscar Wilde, en hij tekende zijn herinneringen op aan zijn vriend Emile Henry, de vroegere uitgever van het anarchistische blad L'endehors (Buiten de wet). Cohen had zelf in dit blad geschreven.Ga naar eind15. Henry was in 1894 ter dood veroordeeld en terechtgesteld wegens bomaanslagen in Parijs, die grote beroering hadden gewekt en waarbij vele doden waren gevallen. Ter vergelijking: men kan het belang van de acties van de anarchisten in velerlei landen in de jaren 1890 het best vergelijken met de aanslagen van de Rote Armee Fraktion in de Bondsrepubliek en de Rode brigades in Italie in de jaren 1970 en 1980. Cohen stak niet onder stoelen of banken, dat hij met ‘the wild beasts of society’ bevriend was en hun ideeën deelde. ‘The case of mrs Eden’ was weer een Engels thema. Dit stuk riep heftige reacties op. Cohens commentaar in een brief aan Kaya van november 1896 is tekenend: ‘En toch ben ik nooit zo tevreden geweest over een door mij geschreven artikel. De verontwaardiging van de imbecielen heeft mij direkt bewezen dat ik gelijk had... wat ik trouwens heel goed wist.’Ga naar eind16. In ‘Free and State Socialism’, a ‘hasty review’, zoals hij zelf in zijn stuk schrijft, besprak hij Domela Nieuwenhuis' Socialisme libertaire et socialisme autoritaire.Ga naar eind17. Domela Nieuwenhuis had in 1881 een Nederlandse bewerking van Das Kapital gepubliceerd. Hij was een van de belangrijkste leiders van de Internationale. In zijn pamflet keerde hij zich nu tegen het autoritaire socialisme van Marx en zijn navolgers. Cohen had aan deze ontwikkeling van Domela Nieuwenhuis het zijne bijgedragen. In Recht voor allen hadden beiden over het anarchisme gepolemiseerd.Ga naar eind18. De volgende passage uit Cohens artikel geeft behalve zijn eigen positie in de strijd ook de betekenis van Frankrijk voor hem weer, evenals zijn verhouding tot Engeland en Nederland: ‘Free Socialism, more in conformity with the aspirations and general spirit of the French people was born in France, and spread in those countries where the spirit of freedom is largely developed. An attempt has been made to graft German Socialism on to French Socialism, and there is even a section in France which, like all copies, tends to exaggerate its original, and is still more Teutonic than the Germans themselves. This is the Marxist or Guedist section. But this sort of Socialism will never have much succes with the French, who, in order to assimilate it, would have first to throw overboard their love of liberty; but that is impossible, and from that quarter we have nothing to fear. Those countries where freedom is not quite an unknown quantity, as it is in Germany, which indeed is not free of feudalism, incline towards French Socialism. Such are England, Holland, Italy and Spain; whilst Austria, Switzerland, Denmark en Belgium copy the German pattern.’ De afwijzing van de Duitse autoritaire mentaliteit is duidelijk. Voor Cohen is juist de vrijheidsliefde bepalend. Die is de grondtrek van Cohens wezen en bepalend voor zijn politieke opstelling, Engeland rekent hij tot de vrijheidslievende landen. Cohens laatste bijdrage aan The torch of anarchy ging over de dood van sjah Nasr-ed-Din. Ik laat het hier onbesproken. De wijze van uitgeven van The torch of anarchy, dat met eenvoudige middelen gemaakt werd, kan Cohen op het idee gebracht hebben om zelf een eigen blad uit te geven. Uit een brief aan Domela Nieuwenhuis van 12 juni 1895Ga naar eind19. blijkt | |
[pagina 73]
| |
dat de bekende mecenas en schilder Jan ZürcherGa naar eind20. Cohen had toegezegd om voor hem een blaadje te financieren dat één keer per veertien dagen zou uitkomen. Zürcher kwam evenwel niet met het geld over de brug en Cohen bleef met de strop zitten, omdat hij al aankopen gedaan had. Cohen stelt overigens Domela Nieuwenhuis gerust: het zal geen concurrent voor Recht voor allen zijn, want het moet iets totaal anders worden. ‘Heel vrybuiterig.’ Cohen hoopt dat het blad hem enigszins uit de financiële zorgen zal helpen. Hij hoopt ook dat het een einde zal maken aan zijn hongerlijden en aan weken van doffe zwaarmoedigheid. ‘Met de verantwoordelijk heid van een blad zal ook de nodige geestkracht en frischheid terugkeeren en anders ga ik onder.’Ga naar eind21. Zürcher liet Cohen weten dat hij wegens een verloren proces niet meer over de middelen beschikte om de uitgave van zijn blad mogelijk te maken. Terugziend op zijn droom geeft Cohen zijn plan als volgt weer: ‘Myn idee was niet een spotblad uit te geven. Wèl een bytblad om me zoo uit te drukken. Er valt zóó veel te byten.’ Het zou dus een heel ander karakter dan The torch moeten krijgen, en bovendien een eenmansblaadje moeten worden. ‘Myne “aufgabe” zou zyn het afbreken van respect.’Ga naar eind22. Alweer een anti-autoritair uitgangspunt en de grondslag voor De paradox. Voor ik het onderwerp Cohen en Londen ga afsluiten wil ik eerst nog enkele fragmenten aanhalen uit een stuk, waarin Cohen zich het feist en onverbloemdst over Londen heeft uitgelaten. Ik citeer naar de eerste versie van zijn hartekreet in De paradox (1898). Cohen nam het later ook lichtgewijzigd op in Van anarchist tot monarchist: ‘O, dat vervloekte Londen!... Die sombere duizenden die in dikke trossen langs de straten wriemelen, en geperst worden door ènge stegen, met een deining van zwarte hoeden, lange tanden en vale oogen. Dat alles loopt snel en hoekig, zonder een lach of een vroolijke uitdrukking op de business-tronies.’ En verder: ‘Een nevel van dorre hartstochteloosheid, die mij razend maakt, dampt uit en doezelt over dien wiegelenden, hatelijken hoop. Omnibussen laveeren op de grauwe menschenrivier, en brengen er wat kleur in met haar groene en gele en roode grilheid, smakeloos gebarioleerd door de witte, bruine, blauwe reclames voor Pear's Soap, Mellin's Food, Thomsons Tea en Beecham's Pills. O die sombere menschen-stroom, vuiler, groezeliger, akeliger dan de akelige, vuile, groezelige Thames. O dat kille en doodsche in àl die beweging, zonder één kreet van blij leven, zonder één lach. Londen benauwt me, 't drukt me neer, 't verplettert me. Het knijpt me de keel toe, en doodt in me alle levenslust.’Ga naar eind23. Cohen verwijt Londen en de Engelsen vooral de kleurloosheid en emotieloosheid, die in schril contrast staan tot zijn eigen temperament. Hij was kleurrijk, hartstochtelijk en gedreven. Deze gedrevenheid bracht hem tot aan de uitersten van links en rechts. In een brief aan Kaya van november 1896Ga naar eind24. komt het thema van afschuw van de massa's terug: ‘O, als we tussen de beesten van het bos konden leven, tussen de wolven en de tijgers! Wij zouden er meer op onze plaats zijn dan tussen de mensen. Ik voel mij tenminste in staat tot vriendschap voor deze dieren.’ Drie dingen stonden Alexander Cohen het meest in Londen tegen: de kleurloosheid, de emotieloosheid en de massa's. Toen Willem Kloos in 1933 deze passage over Londen onder ogen kreeg sprak hij zijn veto uit over de publicatie ervan in zijn tijdschrift De Nieuwe Gids. Kloos schreef Cohen bereid te zijn een fragment uit zijn herinneringen te plaatsen met ‘uitzondering van uw zeer subjectieve boutade over Engeland en de Engelschen. Ik heb zelf geruimen tijd in Engeland gewoond, en er heel andere indrukken opgedaan. Ik heb verschillende Engelsche zeer goede vrienden en mijn zwager, die reeds 25 jaar in Londen woont, is er volmaakt thuis en tevreden.’Ga naar eind25. De bourgeoisie was tevreden, dus mocht Cohen zijn indrukken niet weergeven. Kloos zou waarschijnlijk nog meer geschokt zijn geweest, wanneer hij kennis had kunnen nemen van de volgende passage uit een brief aan Domela Nieuwenhuis van begin april 1894: ‘En dan | |
[pagina 74]
| |
gedwongen te zyn te leven in zo'n vervloekte stad als Londen, waaraan ik reeds het land had vóór er ooit gekomen te zyn. Ware ik onmiddellyk van Holland naar hier gekomen, dan zoude alles wat my nu stuit en zelfs kwetst my minder of in het geheel niet opgevallen zyn.’ Na een verblijf in Parijs in Londen te moeten leven, ‘waar alles aan Hollandsche kleingeestigheid, ruwheid en onbeschoftheid herinnert, ça ç'est trop fort.’Ga naar eind26. Toch bleef Alexander Cohen belangstelling voor Engeland houden en schreef hij zelfs soms in het Engels. Eén van zijn gevangenisbrieven aan Kaya opende in het Engels, zowel om de censor een loer te draaien als om Kaya in taal hun verblijf in Londen terug in de geest te roepen met in zijn achterhoofd de wens om Kaya's talenkennis op peil te houden. Vanwege de lichte toon citeer ik de aanhef van Cohens brief uit de strafgevangenis te Amsterdam aan Kaya van 25 oktober 1896: ‘What a nice, lovely letter I got to day! You know, that much coloured one. Perhaps you may be astonished to hear that I received that letter to day only, while you wrote it Thursday. But, I am sure you have posted it too late that day so it came onely here yesterday - Friday evening - and it was handed to me this morning, Saturday, in company with your letter from Friday. Yesterday I've got nothing and to day two letters. And both so nice, especially the green-red-brown written one. It is, since long, the most amusing, the gayest letter I received. Your little drawing of the bus-drivers back - is it your own work? - is very good indeed and it made me laugh. And the narration of your walk with Helen [Rossetti]Ga naar eind27. and of your patriotic conversation with that bus-driver amused me very much too.’Ga naar eind28. In een brief van oktober 1896 aan Kaya sprak Cohen zijn zin uit om Multatuli in het Engels te vertalen.Ga naar eind29. Ik denk, dat wij dit onderwerp kunnen afsluiten met de noties vrijheidsliefde, hartstochtelijkheid, gedrevenheid en afkeer van de massa. Cohen was door en door anti-autoritair.
Met een intermezzo in Amsterdam sluit het Haagse verblijf van Cohen vrijwel direct aan bij zijn Londense ballingschap. Hij had uit arren moede Londen uiteindelijk in 1896 verlaten. Zelfs Nederland leek hem minder erg: hij keerde met Kaya terug naar Nederland. Zij gingen wonen in Watergraafsmeer, een gemeente die nu deel uitmaakt van Amsterdam. Cohen werd al spoedig aangehouden, omdat hij nog een achterstallige gevangenisstraf uit 1888 had uit te zitten wegens belediging van de majesteit van koning Willem iii. Deze was inmiddels, door weinigen betreurd, in 1890 overleden. Hoewel Cohen te verstaan werd gegeven, dat hij gratie zou krijgen als hij erom vroeg, weigerde hij dit aanbod resoluut. Hij wenste niet het morele recht te verspelen om zich onafhankelijk op te stellen en alles en iedereen te kritiseren. Hij zat dus zijn zes maanden in de strafgevangenis aan de Amstelveenseweg van a tot z uit. In de gevangenis kwam opnieuw bij hem het idee van een eigen tijdschrift op, waarvoor de titel De paradox al gauw vaststond. Hij schreef Kaya in oktober 1896 uit zijn gedwongen verblijfplaats: ‘Weet je de laatste dagen denk ik weer sterk aan De paradox. Ik heb een menigte ideeën. Zoiets als een volle fles, die ineens omgekeerd wordt, en zijn inhoud niet verliest. Maar boordevol! Ik denk toch serieus, dat het zal lukken. De moeilijkheden zijn alleen maar materieel, en die zou ik misschien kunnen overwinnen.’Ga naar eind30. Cohen gaat er dan vanuit dat Franse vrienden als Félix VallotonGa naar eind31. en Maurice DenisGa naar eind32. omslagen zullen maken.
Ook in de gevangenis gaat Cohens politieke ontwikkeling verder. Wij hebben zijn afkeer van de massa's gezien, het complement daarvan is noodzakelijkerwijze de voorkeur voor het ik. Consequent was hij dan ook toen hij Kaya schreef liever tussen de wilde dieren te willen wonen. In november 1896 zendt hij Kaya uit de gevangenis een ‘Axioma’, dat een voorbereiding is voor het bekende stuk ‘Homoiopathie’ in De paradox. Het luidt: ‘als je republikein bent, vestig je dan enkele jaren in een republikeins land... en je zult ervan walgen en genezen zijn van je republikanisme. Breng ook achtereenvolgens (als je de moed ervoor hebt) enkele maanden tussen de royalisten, de socialisten, de anarchisten en de | |
[pagina 75]
| |
christenen door. Vol walging zul je je dan afwenden van het royalisme, het socialisme, het anarchisme en het Christendom. En je zult jezelf worden, daarboven bestaat er niets.’Ga naar eind33. Cohen heeft bijna een nulpunt bereikt. De conclusie dat het ik het enige is dat telt, is een verworvenheid, die Cohen niet makkelijk meer zal weggeven. Hiervan vertrekkend zal hij langs het politieke spectrum - om allerlei redenen - naar rechts schuiven. Welke - betrekkelijke - afstand Cohen aanvankelijk van het anarchisme realiseert, zal uit een onderzoek naar de inhoud van De paradox blijken. Na zijn gevangenisstraf niet zonder incidenten te hebben uitgezeten, vestigt Cohen zich in Den Haag. Daar gaf hij van 6 november 1897 tot en met 19 november 1898 de twintig nummers van De paradox uit. Het blaadje verscheen tweemaal per maand, precies zoals hij het in Londen had uitgedacht, op de eerste en derde zaterdag. Het eerste nummer had een weinig aantrekkelijk typografisch uiterlijk, omdat de omslagtekening van Jan de WaardtGa naar eind34. te laat kwam. Het omslag van De Waardt werd bij de nummers 6 tot en met 12 vervangen door een tekening van Georges Auriol. Jan AartsGa naar eind35. maakte een houtsnede voor de nummers 13 tot en met 19. Voor het laatste nummer maakte hij een Art nouveau-omslag in de kleuren oranje en grijs, zeer tot verdriet van Alexander Cohen. De oplage bedroeg 200 exemplaren, abonnementsprijs f 2,50 per jaar. Bij het tweede nummer zakte deze prijs tot f 1,80 per jaar, het teveel betaalde werd, desgewenst, terugbetaald. Met ingang van de nieuwe serie, op 5 maart 1898, waren van de eerste halfjaarlijkse serie nog 150 volledige exemplaren over. In de nalatenschap van Alexander Cohen bevond zich een in leer gebonden exemplaar van De paradox, met een opdracht Pour Kaya, dat ik onlangs ten geschenke heb gekregen. Dit exemplaar bevat bijeengebonden de tekst van alle twintig nummers, en gescheiden hiervan de omslagen, het binnenwerk, de advertenties en de correspondentie. Dit exemplaar bevat correcties, aanvullingen en wijzigingen in handschrift van Alexander Cohen. Te onderkennen valt een eerste revisie in zwarte inkt. In de marge zijn bepaalde passages met een dik rood potlood gemarkeerd. Deze revisie heeft vermoedelijk in de jaren '30 plaatsgehad. Een tweede revisie is met blauwe balpen geschied. Hierna volgde een herziening met zwarte balpen. Op de aard van deze revisies kom ik nog terug. Nu volsta ik met de mededeling dat de citaten uit De paradox ontleend zijn aan dit exemplaar. Naar de verschijningsvorm en naar de inhoud, in- en uitvallen bij de gebeurtenissen van de dag, is er een duidelijke verwantschap met de eveneens in afleveringen verschenen Ideeën van Multatuli. Ook deze laatste ondergingen een revisie. Cohen verantwoordt zijn verwantschap met Multatuli in het hierna volgende stukje op bladzij 2 van zijn Inleiding op De paradox: ‘Principes heb ik niet. Deze boutade - die géén boutade was - is het beste misschien, neen stèllig, onder al het goede door Multatuli geschreven. Het is de belijdenis, de cri du coeur van een vrij mensch’. De inleiding opende met een aan Diderot ontleend motto: ‘Een paradox is het tegenovergestelde van een vooroordeel.’ De bijdragen zijn alle van Cohen met uitzondering van de kunstkritieken, die ondertekend werden met P.B. De inhoud van de beide jaargangen van De paradox bestaat uit een reeks stukken, die vrijwel alle tegen iets gericht zijn. Ik noem maar op: tegen het kolonialisme (talrijke ongekend felle stukken, waarin man en paard in Nederlands-Indië genoemd worden, met name in het artikel ‘Nederlandse beschaving aan het werk’ over de verkapte slavernij in de vorm van koeliecontracten anno 1898), tegen het militarisme, tegen misstanden in de rechtspraak, tegen byzantisme rond de kroning van Koningin Wilhelmina, tegen het parlementarisme, tegen het socialisme, en tegen de vrouwenemancipatie. Cohen schreef ook over de processen tegen Zola en Dreyfus, waarbij hij over de laatste opmerkte: ‘of Dreyfus schuldig is, kan me niet schelen.’ In de eerste revisie is hierbij in een noot kernachtig ‘Onzin’ geschreven. Cohen probeerde ook een stemmingsstukje ‘Aan zee’ in tachtiger Nederlands. Bij dit ene stukje bleef het in De paradox. Uit Nietzsches Also sprach Zarathustra vertaalde | |
[pagina 76]
| |
hij ‘Van het canaille’ (juni 1898). Dat Cohen Nietzsche zou vinden lag min of meer voor de hand na zijn in de gevangenis bereikte conclusie. Daar komt nog bij dat Cohen ondanks zijn verzet tegen de autoritaire Duitse mentaliteit niettemin sterk op de Duitse wereld georiënteerd was. Cohens stukken in zijn eigen blaadje zijn in hoofdzaak reacties. Hij schrijft voornamelijk tegen iets en zelden omgekeerd. Cohen is een polemist bij uitstek. De bekendste passage in De paradox is het stukje ‘Homoiopathie’, waarin hij zijn in de gevangenis gevonden ‘Axioma’ uitwerkte. Ik citeer het hier in zijn geheel, het slot is ook van belang: ‘Homoiopathie.
Mij hebben de vrijdenkers van de vrijdenkerij, de republikeinen van het republikanisme;
De paradox voerde veel polemieken met andere bladen en met name de beginselverklaring van Cohens periodiek werkte aanstekelijk. Cohen reageerde graag, zoals in het volgende stukje: ‘De “Haagse krant” - een op-gemeen-papier gedrukte catalogus van oudbakken - en hèrkauwde àndere-krantsche meeningen, - heeft de onbeschaamdheid míj te kapittelen wegens mijne verandering van zienswijze in tal van zaken... ideologische evolutie die jaren duurde en steeds naar één zelfde richting: de individualistische, zich ontwikkelde.’Ga naar eind37. Wanneer Domela Nieuwenhuis na twintig jaar Recht voor allen verlaat om opnieuw te beginnen met De vrije socialist, vraagt Cohen hem in De paradox: ‘Waarom noemt de heer Nieuwenhuis zich niet anarchist?’Ga naar eind38. Nieuwenhuis antwoordt hem, dat Cohen toch geschreven heeft, dat de anarchisten hem van het anarchisme hadden genezen en dat hij bovendien verklaard heeft geen principes te hebben, zoals wij gezien hebben. Hoe kan hij dan van een ander verlangen, dat hij zich verklaart voor een bepaald principe? Cohen herhaalt, dat de logische gevolgtrekking van Nieuwenhuis' denken het anarchisme is, en hij verwijst verder naar de laatste twee zinnen van ‘Homoiopathie’. Het gaat hem om de officiële aanhangers van anarchisme en andere heilsleren, die hem van het anarchisme en andere
Cohen is door beiden beïnvloed. Levend Nederlands schrijven heeft hij van Multatuli geleerd. Hij deelt niet het genie, maar wel het temperament met hem. Zijn eerste publieke optreden, het lange stuk ‘Naar Indië’, waar de vlammen uitslaan, vertoont een duidelijk geval van identificatie, als Cohen schrijft: ‘Evenals onze meester Multatuli kan ik zeggen: “de bewijzen liggen voor me”.’Ga naar eind41. De invloed van Domela Nieuwenhuis komt la- | |
[pagina 77]
| |
ter dan die van Multatuli en is sneller uitgewerkt. De gevierde, burgerlijke aristocraat, die Domela Nieuwenhuis ondanks zijn vooruitstrevende inzichten bleef, evolueerde politiek langzamer dan de onstuimige, rebelse, veel jongere Cohen. Wij hebben Cohen Nieuwenhuis horen uitdagen om de laatste stap te zetten en openlijk te kiezen voor het anarchisme. De rollen waren daarmee omgekeerd. De contrasten tussen beiden in karakter en levenshouding waren groot. Wanneer Cohen in de gevangenis denkt aan de eerste maaltijd die hij buiten de muren zal eten, schrijft hij Kaya in januari 1897: ‘Ik heb een verschrikkelijke zin in biefstuk en bij Domela zijn ze vegetariër, zoals je weet.’Ga naar eind42. Een half jaar later raakte Cohen in conflict met Domela Nieuwenhuis. De inzet van het conflict was de anarchistische levensstijl van hem en zijn vrouw Kaya. Domela Nieuwenhuis komt hier uit naar voren als een koele, verstandelijke, door en door burgerlijke man, die als consequentie van zijn denken in anarchistisch vaarwater terecht was gekomen, maar die zijn burgerlijke leefwijze voortzette en het bohémienleven van Cohen afwees. Terwijl Cohen het anarchisme ook leefde: dankzij Multatuli en Domela Nieuwenhuis had hij afscheid van de burgerlijke maatschappij genomen. Cohen somt in een brief aan Domela NieuwenhuisGa naar eind43. de verwijten tegen zijn leefwijze op, die door Domela's vrouw en dochters in aanwezigheid van Domela tegenover een derde naar voren worden gebracht:
‘1e dat myne vrouw en ik te lui zijn om te werken; 2e dat myne vrouw smerig is, den heele dag niets doet dan cigaretjes te rooken, en het huis en het huisraad totaal laat vervuilen, zonder er ooit een hand naar uit te steken; 3e dat het by ons aan huis zoo'n smerige, vieze boel is, dat een fatsoenlyk mensch er den voet niet over den drempel zal zetten.’
Domela's antwoord is verloren gegaan, maar uit Cohens repliekGa naar eind44. krijgen wij toch een scherp beeld: ‘Ge zegt 1e:... “En waarom hebt gy juist myne vrouw beschuldigd terwyl gy weten kunt, en natuurlijk ook weet dat myn vrouw nooit ten uwent is geweest (ik cursiveer) en dus niet anders praten (sic) kan dan wat zy van anderen gehoord heeft” - Summa summarum: Uwe vrouw kletst per procuraties, op gezag. Een vreemdsoortige verontschuldiging, inderdaad. 2e Gy somt op het rytje af “de personnages op” die by my aan huis zyn geweest en het daar, volgens U, zoo “vuil en smerig” gevonden hebben. - Die opsomming bewyst niets anders dan dat al die luidjes de zekerheid moeten gehad hebben by U en de Uwen een gretig gehoor te vinden voor allerlei kletspraatjes -. Dit pleit niet erg ten Uwen gunste en geeft geen hoogen dunk van het intellectueele “Gehalt” der by U en door U gevoerde gesprekken. My komt nooit iemand met dergelyke praat aan boord en die het deed zou slecht ontvangen worden. 3e Gy vraagt waarin ik a priori aan de kletspraatjes Uwer dochters alle beteekenis ontzeide. Doodeenvoudig hierom: Uwe dochter Johanna is sedert die geschiedenis met haar en Uw waardigen vriend (proficiat!) v. KoertGa naar eind45. my openlyk vyandig gezind. Bovendien, zy noch Louisa, die meermalen by ons aan huis kwamen deden ooit den mond open betreffende onze z.g.n. “smerigheid”. De nu zoo dappere Johanna, zoo “kranig” in 't belasteren en bekladden van afwezigen en in 't schryven van smerige kattebelletjes aan die afwezigen, was blykbaar te laf die personen iets in hun gezicht te zeggen toen daartoe, volgens haar zelven, de gelegenheid schoon was [...]. En houdt Gy my nu waarlijk voor even kleingeestig als Gy zelven toont te zyn, door te veronderstellen dat ik eene wydloopige correspondentie zal op touw zetten of een conclave beroepen om aan Gouden,Ga naar eind46. HartogenGa naar eind47. en CornelissensGa naar eind48. en dergelyke vernuften te vragen wat, waarover en waarom zy gekletst hebben. Daar zyn al die luidjes en hun geklets my veel te min voor. [...] Dat myne vrouw gezegd heeft, o, herhaaldelijk! dat zy het liefst haar leven zou slyten in een “dolce far niente”, een leven van zuivere contemplatie, is volkomen waar. Gy hebt hier de erkenning daarvan... zwart op wit. Et après?... Hadt Gy | |
[pagina 78]
| |
daaruit het recht te distilleeren en rond te strooien - met het kennelyk doel van te bekladden en te smaden! - dat zy (en ik) “te lui (zyn) om te werken”. Ziet Gy dan het erbarmelyke en mislyke van dergelyke kletspraat waarlyk zelven niet in? O Gy hebt de... ik zal maar zeggen “inconscience”, zoals de Franschen het noemen (of is het iets ergers?) te zeggen dat het schynt alsof men iemand de waarheid niet mag zeggen (als het n.l. de waarheid is) als Gy hem achter zyn rug bekladt en bevuilt? Neen de waarheid zeide ik U toen ik U destyds, in Uw gezicht en onomwonden myn afkeuring te kennen gaf over de liederlykheid waaraan Gy U, in collaboratie met Uw waardigen vriend v. Koert, hebt schuldig gemaakt tegenover Jeanne Sprenger,Ga naar eind49. in Uw blad. Dat was: iemand de waarheid zeggen. De waarheid zeide myne vrouw, in Uw gezicht, by U te huis, toen zy over dezelfde liederlykheid U hare meening te kennen gaf. De waarheid heb ik U tientallen van malen gezegd en Gy kondt dit niet verdragen daar Gy rood van kwaadheid werd by dergelyke gelegenheden. (Ik wil hier, en passant, even opmerken dat van alle personen waarmede Gy, als publiek persoon en anderszins, omgang gehad hebt, er niemand geweest is, die oprechter en eerlijker tegenover U geweest is als ik. Dit weet Ge en... Gy bekladt en bevuilt my achter myn rug.). - En al was nu alles waar, letterlyk waar, wat er by en tot, en door U gezegd is omtrent my, dan nog hadt Gy het niet mogen vertellen. Als Gy een greintje moed had bezeten dan hadt Gy my alles moeten zeggen. Ik zou U dan, suivant mon bon plaisir, aangehoord of niet aangehoord, geantwoord of niet geantwoord hebben. Maar dit alles is niet waar. Hadt Gy gezegd dat het by my geen “hollandsch” maar wel een beheemal huishouden was... dat wy op den grond vaak zaten en aten, en, o gruwel, zelfs languit lagen, dan hadt Gy de waarheid gesproken en ik zou daarover niet in het minst verstoord geweest zyn. Maar dat het smerig en vuil by ons is, of was, is een laaghartige, liederlyke leugen en die het beweert een lasteraar.’ Dit conflict heeft anders dan men zou kunnen verwachten niet tot blijvende verwijdering geleid. Domela Nieuwenhuis schreef in 1910 als opdracht voor Cohen in zijn herinneringen Van christen tot anarchist: ‘Ter herinnering aan 25 jarige onafgebroken vriendschap.’Ga naar eind50. Zijn invloed op Cohen is slechts van korte duur geweest. Politiek liepen zij al gauw niet meer in gelijke pas en van Domela's stijl had Cohen niets te leren. Domela Nieuwenhuis schreef gortdroog, niemand neemt dan ook voor zijn plezier Domela's memoires ter hand. Ondanks zijn uitdagende stuk ‘Homoiopathie’ bleef Cohen in De paradox nog dicht bij het anarchisme. Wanneer de hele burgerij na de moord op keizerin Elizabeth tegen het anarchisme te hoop loopt, schrijft hij: ‘Toch voel ik sterker dan ooit in mij den lust mij weer anarchist te noemen.’Ga naar eind51. Deze moord beweegt hem tot het schrijven van het prachtige stuk ‘Voor Luccheni!’, waarin bewondering voor de keizerin, die een anarchist niet zou passen, gepaard gaat met sympatie voor haar moordenaar, een anarchist. Een dergelijk persoonlijk getint stuk kon hij alleen in De paradox kwijt:
‘Een italiaansch anarchist heeft te Genève de keizerin van Oostenrijk dood-gestoken. Ik had een zwak voor die keizerin. Ze kwam nooit te Parijs zonder op Heine's graf, op Montmartre, een krans neer te leggen. Daarvoor alléén vergaf ik haar, en méér dan dat haar keizerin-zijn.’ In het volgende stuk vereenzelvigt hij zich bijna met de anarchist: ‘Ik ken bij ervaring, de aandoeningen, die Luccheni dreven tot zijn daad. Ik ken, als hij, de haat en de woede die het product zijn van eindelooze vervolgingen en provocaties. Ik weet wat het is, te worden bespionneerd en gesurveilleerd en gearresteerd, en weer losgelaten, en wéér aangehouden, en nog eens broodeloos gemaakt, en nog eens uitgebannen, en weer gevangen gezet, en nog eens opgejaagd en altijd bespied, beloerd en belaagd.’ Hij besluit: ‘Ik beklaag niet de keizerin, die stierf zonder het te weten, en zonder smart... Maar al mijn deernis, al mijn medegevoel is met | |
[pagina 79]
| |
Luccheni, den moordenaar. Ik druk u de hand, Luccheni.’Ga naar eind52.
Hier en op vele andere plaatsen in De paradox blijkt Cohens veranderde opstelling tegenover monarchen en de monarchie, die hij niet volledig meer afwijst. Cohen is in beweging op de schaal van anarchisme naar monarchisme, maar zijn hart ligt nog bij het eerste. Lang nadat hij Den Haag verlaten had, heeft Cohen in het exemplaar voor Kaya van De paradox een revisie aangebracht, die later gevolgd is door andere revisies. Cohen schrapte en wijzigde veel. Het volgende patroon tekent zich daarbij grosso modo af: 1) stilistische veranderingen: de vrouwelijke verbuiging bijv. is in de meeste gevallen geschrapt. 2) alle Duitse woorden en zijn Nietzsche-vertaling ‘Van het canaille’ zijn geschrapt. 3) kritische opmerkingen, die als anti-monar-chistisch zouden kunnen worden uitgelegd, zijn geschrapt. 4) veel tijdgebondens is geschrapt. De revisies hebben op verschillende tijdstippen plaats gehad, soms is een revisie weer ongedaan gemaakt. Het is duidelijk, dat Cohen bedacht is geweest op een nieuwe uitgave. Gezien de geringe oplage in 1897-1898 en de frisheid van de tekst, is daar nog steeds behoefte aan. |
|