| |
| |
| |
Jan Kal Li Tai Po (701-762): Karakters die mijn hand penseelt
Tsjwang tse en de vlinder
Eens, toen hij droomde, werd Tsjwang Tse een vlinder,
en deze werd weer wakker als Tsjwang Tse.
De overgang voltrok zich zonder hinder,
maar wie was nu de ware van die twee?
Werd bij het Eiland van de Geesten ginder,
genaamd Pong Lai, in de Chinese Zee,
de waterhoogte niet onstuitbaar minder
en makkelijk doorwaadbaar, ja of nee?
En was de man die nu meloenen teelt
buiten de Groene Poort, niet ooit markies
van 't Oostelijke Heuvelland Toeng Ling?
Aanzienlijken worden opeens misdeeld
en winst van nu wordt later weer verlies.
Wat streeft u na, met al uw inspanning?
| |
| |
| |
Liefdesdronken
De lotosbloemen wiegen in de wind
rond het paleis; hun geur doortrekt de woning.
Daar ligt op het Koe Soe terras de koning
van Woe, op zijden kussens, bont getint.
En vóór hem danst Si Sji; 't is een vertoning
van sierlijkheid door schoonheids liefste kind.
Ze wendt zich trager, nu ze
hoe de begeerte opkomt, zoet als honing.
Haar glimlach is vol zinnelijke tover.
Zij voelt de moeheid in haar kleine voeten
als ze haar laatste lome passen zet.
Dan zit ze op de jaden rand van 't bed
en hunkert om de koning te ontmoeten,
Si Sji, verlangend buigt ze zich voorover.
| |
| |
| |
Gekras van raven
De avond valt op het Koe Soe terras.
Boven paleis Tsjoensjau weerklinkt gekras
van raven, maar de koning en Si Sji
ontgaat dat binnen bij een volgend glas.
Daar blijft men zingen op Woe-melodie,
en dansen in Tsjoe-choreografie.
De zon zakt weg achter het heuvelgras,
maar maakt geen einde aan de euforie.
De waterklok wijst met zijn zilvernaald
de uureenheden die hij weg zag stromen,
terwijl de maan reeds de rivier in daalt.
Het volk gaat's ochtends naar de werkplek toe,
en vraagt zich af hoe er een eind kan komen
aan dat gefeest van 't wufte hof van Woe.
| |
| |
| |
Denkend aan voorbije dingen
Er rest nog slechts een puinhoop van Koe Soe;
op het terras gaat de natuur zijn gang.
Het is mij, luisterend naar het gezang
van waternotenpluksters, droef te moe.
Waar vroeger het paleis stond van Woe Wang,
de koning van 't verwoeste rijk van Woe,
werpt nu dezelfde maan zijn stralen toe
aan deze plukstertjes in de Sie Tjang. -
Toen Woe gelijk gemaakt was met de grond,
keerden de zegevierende soldaten
met al de meisjes naar Joewee weerom.
Thans, als ik in hun oude hoofdstad kom,
zijn ook de resten van Sjausing verlaten
en vliegt slechts hier en daar een koekoek rond.
| |
| |
| |
Strijden bij Kasjgari
Een jaar geleden waren wij aan 't strijden
in 't noorden, bij de bron van de Sang Kan.
Dit jaar zijn wij Kasjgar aan het bevrijden,
bij de Rivier der Uien, Turkestan.
Wij moesten tot de Zee der Parthen rijden;
die wies ons zwaard van 't bloed van menig man.
Wij hebben onze paarden laten
in de besneeuwde heuvels van Tjen Sjan.
Vergrijsd en oud is't leger van de koning,
tienduizend li verwijderd van de woning
want voor de Hun is roof en moord het hoogst.
Die ploegen zélf niet voor hun éigen oogst.
Wat Hunnen overlaten van het land
zijn witte botten in het gele zand.
| |
| |
| |
II
Het Huis van Tsjin deed onze grenzen dicht
voor de Tataren, met de Grote Muur.
Het Huis van Han heeft deze goed verlicht,
door bakens met een eeuwig brandend vuur.
Steeds níeuwe hordes kwamen op den duur,
en 't eind van 't sneuvelen is niet in zicht.
Verweesde paarden briesen overstuur,
hun hoofden naar de hemel opgericht.
De kraaien trekken mensendarmen
en hangen die aan takken in het bos.
De grond is rood van het soldatenbloed.
De generaal is uitgecommandeerd.
Wat oorlog inhoudt wordt je híer geleerd.
De wijze trekt het zwaard slechts als het moet.
| |
| |
| |
Het eeuwige gedicht
Ik zit te schilderen aan mijn gedicht.
Het raam staat open, en ik heb van hier
over het bamboeveld een prachtig zicht:
het kabbelt in de wind als een rivier.
De blaadjes fluisteren op de manier
van kleine watervallen hun bericht.
Mijn verzen maken van het blank papier
een sneeuwvlakte waar pruimebloesem ligt.
De geur waarmee een tweetal mandarijnen
de vrouwen en hun klederen bedeelt
vanuit de okselholten, blijft niet zo.
Ook rijp verdwijnt wanneer de zon gaat schijnen;
maar de karakters die mijn hand penseelt
zijn voor de eeuwigheid, weet Li Tai Po.
|
|