sidderend, een krimpende bundel spieren. En hier en daar maalde iets, dat hij er een eind aan moest maken, voorgoed! Maar waaraan...? En wat was er dan opgelost?
Verweg leunde zij tegen hem aan. En uit die verte hoorde hij haar. Zij huilde.
En hij probeerde te luisteren, omdat dat alles was wat over bleef.
‘... Maar waarom geef je me dan niet op mijn donder! Waarom sla je me niet! En waarom scheld je me niet uit! Schreeuw, wees woedend... Alsjeblieft, alsjeblieft!’
Ze hief wanhopig haar gezicht naar hem op. Maar hij keek met droge bolle ogen over haar schouder en toen zag hij ze voor het eerst: het aangegrepen zoekende, handenwringend op de rand van het bad en broederlijk daarnaast: het huilerige - troosteloos! En hij grinnikte bijna. ‘Ik voel niets, het kan me niets schelen’, zei ze droevig, ‘ik moet het gevoel hebben dat ik iets vreselijks heb gedaan, iets afgrijselijks, ik heb jou pijn gedaan, ik heb jou verdriet gedaan... en het doet me helemaal niets!’
Haar ogen schitterden en langzaam liep die schittering over haar wangen en drupte op zijn huid. En hij begon haar tegen zich aan te drukken om de kou en de rillingen die over zijn huid trokken.
Ze had krulspelden in haar haar. Haar gezicht was groot en vlezig. Hij dacht: ‘Ze ziet er vreemd uit, een beetje zielig. En daarnaast: Ze heeft het zelf gedaan! Ze is het zelf! Niet iets van haar, maar helemaal! Wat valt er te straffen, zij is het!’
‘... Ik begrijp het niet, het doet me niets!... maar straf me dan toch... Ik... ik...’ Ze haalde haar schouders op.
En hij zei: ‘Het geeft niet...’ In plaats van: zeg, dat het niet waar is... verdomme, zeg dat het niet waar is!
Hij kuchte. Hij wist niet wat hij wilde zeggen. Maar de zinnen rolden vanzelf verder. Elk woord was nieuw. Hij zei: ‘Nee.’ Hij keek rond om ergens op te leunen. ‘... Nee, natuurlijk straf ik je niet... Stel je voor. Het is jouw zaak. Jij bent geen speelgoed; speelgoed is iets dat je dwingt in te grijpen... En trouwens,’ zei hij met een groot gevoel van inzicht, ‘dan is het pas werkelijk gebeurd. Nu nog niet. Als ik jou straf, ben ik medeplichtige.. zo iets als een heler. Nee,’ zei hij, ‘dat ook niet, dan heb ik het gedaan, jij niet. Nu moet jij er mee klaar komen. Het is nu niet tussen ons, begrijp je me... Het is nooit gebeurd,’ zei hij. ‘Het was gewoon een ander, die iets anders deed. Ja,’ zei hij, ‘het heeft niets met ons te maken...’
De verlatenheid was opgetrokken. Hij voelde zijn lichaam, ze had alleen een broekje aan. Haar borsten waren warm. ‘Misschien zou je, als ik je strafte, het weer doen, om de straf.’ Hij grijnsde. Mirjam huilde nog een beetje tegen zijn schouder. ‘... Ik voelde me zo eenzaam, toen jij er niet was... en toen, en... ik begrijp het zelf niet!’
‘Laat maar,’ zei hij (grote, machtige, vergevingsgezinde), ‘het geeft niet, liefje.’
Hij drukte haar tegen zich aan.
‘Heeft hij...’ begon hij. Ze keek op. ‘...of nee... laat maar.’ Hij haalde zijn schouders op.
‘O joh...’ zei ze opeens, ‘hij had nog nooit een vrouw gehad. Hij dacht dat hij niet helemaal normaal was...’ Ze keek hem met grote ogen aan. ‘Vind je het erg, dat ik hierover praat?’
‘Nee...’ zei hij schor, ‘nee... helemaal niet.’
‘Ik heb hem vast erg geholpen. Hij was zo verlegen en onhandig...’
Ze lachte parelend. ‘Ik heb hem in zijn oor gezoend, je weet wel... Hij stikte bijna.’
‘O ja’, zei hij moeilijk. En toen ze hem stralend aankeek: ‘Zo, en heeft hij...’
‘Hij was zo onhandig,’ lachte ze, ‘ontzettend. Hij durfde niets. Hij had jarenlang gedacht dat hij niet normaal was, ha ha ha! Dat is nu wel over...’ Ze keek lachend om zich heen.
‘Die vuile rooie,’ zei hij kwaad. ‘Die verdomde flikker! Ik zal hem castereren.’
De lach gleed als water van haar gezicht. ‘Dat mag je niet zeggen.’ Ze legde haar hand op zijn mond. ‘Anders had ik het je niet verteld. Ik vind het flauw dat je zo reageert.’
‘O ja...!!’ Hij voelde zich woedend. Hij dacht:
‘Ik geef haar een schop, die hoer!’
‘Ik zal zelf...’ hij bedacht zich.
‘Beloof je me, dat je hier nooit meer op terug zult komen... En dat je het me nooit zult verwij-