Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Hans Warren Brieven aan Ammy de Muynck 1945-1947Door het publiceren van de eerste twee delen van mijn Geheim Dagboek kwam ik opnieuw in contact met Ammy de Muynck, een vriendin uit Zeeland die ik tijdens de oorlogsjaren had leren kennen, maar volkomen uit het oog verloren had. We publiceerden destijds allebei in clandestiene literaire tijdschriften als Maecenas, En Passant, Parade der profeten en we bezochten het ‘Columbus-weekend’ op de Assumburgh kort na de bevrijding. | |
Borssele, 27 October 1945Dag Ammy, Dezer dagen heb ik vaak op punt gestaan je te schrijven, maar telkens kwam er iets in de weg. Bellen wilde ik liever niet, aangezien de snuitertjes op de secretarie onmiddellijk zouden rondstrooien dat ik amoureus was, - ze vinden het toch al verdacht dat ik altijd eerst de ‘Vrije Stemmen’, 's morgens binnengebracht, op mogelijke artikeltjes van A. doorloop - en voor dezulken huldig ik het standpunt cachez votre vie comme le chat cache sa crotte. Waar blijft ons Zeeuwse contact? Zie jij mogelijkheden. Ik zou dolgraag met je kletsen over 1001 zaken, maar ik heb helaas geen fiets meer. Een enkele keer kan ik er wel eens een lenen, maar waar kan ik je dan ontmoeten? Jij bent natuurlijk van harte welkom op Zeedijk 36, edoch, wie kan vergen, zelfs van een journaliste, dat zij zulke fantastische afstanden aflegt? Hoewel, ik zou je de Kaloot kunnen laten zien in al zijn najaarsschoonheid. Ook Willem wil je graag weer ontmoeten. Ken je nog meer Zeeuwse jongelui? Je weet wat je beloofd hebt: werk te zullen laten lezen. Ik voeg hier ook iets bijGa naar voetnoot*, enige maanden geleden geschreven, in Juli of zo. Ik wil het wel | |
[pagina 58]
| |
graag terug, 't is mijn enige doorslag, het origineel is bij de uitgever. Schrijf eens waar en hoe ik je heel gauw kan ontmoeten, of bel even op, Gemeentehuis, K 1105-230, van 9-12 en 2-5. Stevige handdruk, je Hans W. | |
14 November '45Zeedijk 36 Wat leuk, vandaag je brief. Zulke lange verhalen, daar houd ik van. Trouwens, ik houd van brieven schrijven, en speciaal van brieven ontvangen, hoe langer die zijn, hoe liever. Al die stille hartelijkheid van vrienden en vriendinnen om je heen als je 's avonds lui voor de kachel ligt te dromen. Zo, heel laat, kwam dan vanavond je brief als een weldaad, met nog wat zakelijk en minder belangrijk nieuws in de bus vallen - En niet alleen om je wat te amuseren tijdens je herstel - maar zomaar spontaan schrijf ik je een paar regels terug over wat me, tijdens het lezen, inviel. Allereerst: de baan. Ik zal Kloosterziel (wat een naam toch) schrijven. Help je me dan een beetje wanneer hij bij je naar me informeren mocht? Ik ga evenwel geen oude schoenen uitschoppen eer ik weet of althans vermoeden kan dat de nieuwe me geen blaren zullen bezorgen, en kom dus ook bij je informeren naar duizenderlei zaken, liefst mondeling. Maar daar ik zie dat je ziekte helaas ernstiger is dan ik dacht, vrees ik dat a.s. Zondag niet kan. - Over de heerlijkheid der arbeid maak ik me geen illusies, maar het is een stap in de richting die ik altijd heb willen nemen en het begin kon dan waarlijk heel wat minder zijn. Wat jij na 1 Jan. gaat doen (natuurlijk houd ik mijn mond tegenover K.) hoor ik wel. Jammer, ik had me onze samenwerking zo leuk gedacht, en met welke dorre zuurpruimen kom ik dan te zitten. Mijn aanstellerij. Ik stel me, geloof ik, zelden aan, Ammy. In mijn werk zeker nooit, hoogstens onbewust als veiligheidsklep voor te grote bitterheid; in mijn houding mogelijk soms als tegenwicht voor een gemis, iets dat niet heeft mogen zijn. Dan is er misschien iets in mijn houding, in mijn gebaren, mijn stembuiging; ofwel een parfum, bakkebaarden, lang haar, dat je aanstellerij mag noemen, maar dat woord is te zwaar. Het is alleen een poging om te ontsnappen aan het al te alledaagse, ik vermei me er een klein beetje in als ik me een aparte persoonlijkheid kan voelen, ver-af van de doorsneemensen waar ik duidelijk lak aan heb door zo te doen. Denk je dat ik die gewraakte bakkebaarden mooi vind? Wel nee, alleen: wel leuk, iets anders. Het zal me beslist spijten als ik ze moet verwijderen, niet zozeer omdat ze er dan niet meer zijn, want ze bezorgen me een hoop last, ieder roept je na en lacht je uit, maar om de vernedering: te moeten buigen voor diezelfde doorsneemensen. Want voor hen moet ik ze afscheren, niet voor meneer Koekeziel, maar voor Jan Publiek. Zodra er weer 12 in een dozijn gaan, kan ik mee worden verpakt. Dat vind ik heel droevig. Tot ziens Ammy, en nogmaals: beterschap, je H. | |
A.,Zeg, als het a.s. Zondag een beetje behoorlijk weer is, komen Willem en ik naar Middelburg teneinde de tentoonstelling van schilderkunst te bezoeken. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen, als je ons vergezellen wilde naar de zalen, hoewel jij natuurlijk bij de opening aanwezig moet zijn. Als je evenwel voor een bezoek met ons drieën te vinden bent, wil je dan laten weten om hoe laat we bij je aan kunnen komen? Liefst komen we midden op de dag, om het helderste licht te hebben. Vorige week ben ik voor een gesprek op ‘Vrije Stemmen’ geweest, maar hoewel Kloosterziel beloofde mij vóór Donderdag te berichten, heb ik nog niets gehoord, tot mijn verwondering. Ik vind dat jammer, want als ik het eerder geweten had, had ik reeds een ander kunnen inwerken, en had ik per 1 Jan. weggekund, terwijl de tijd nu zeer gaat dringen door dit uitstel. Ook wanneer er niets van komt, had ik het graag vlug gehoord, maar ik vind het een beetje brutaal, er speciaal voor te bellen. Vergeef dat dit zo'n kletsbriefje is, ik tik het | |
[pagina 59]
| |
gauw even in kantoortijd, want ik heb het erg druk: moet vlug gaan eten en dan naar Tergoes voor Pygmalion. Heb jij die gezien? Laat je wat horen voor Zondag, en kom je de week daarop dan eens naar Borssele? Mhg. H. | |
Borssele, 5 Febr. 1946Beste Ammy, Van je laatste briefje, dat de aankondiging van je diverse wereldreizen bevatte, viel ik ongeveer achterover. Vandaar, en ook aangezien er geen tijd was om je een goede reis toe te wensen, dit lange stilzwijgen. Inmiddels is er weer al een heleboel gebeurd. Zoals je vernomen zult hebben heb ik bij de ‘Vrije Stemmen’ ‘nul op 't orkest gekregen’ zoals een van onze dienstbodes dat uitdrukte. Ik vond het heel jammer, en aan de andere kant was het een bevrijding, want ik zag ontzettend tegen dat heen en weer reizen met de bus op, mede door het feit dat we ook nog zo ver van het dorp afwonen. Om me te troosten heb ik toen maar twee weken vacantie genomen, en dus Oud en Nieuw etc. in ‘Holland’ gevierd, net als jij. Ondanks verscheiden pogingen, o.a. bij de Van Loons, waar je je naar ik vermoedde toch wel vertonen zou, kon ik geen spoor van je ontdekken, wat me speet. Ik heb de Van Loons een paar maal ontmoet, en Jos zien spelen in ‘Een Winteravondsprookje’. Het stuk werd magnifiek gebracht, maar de rol die Jos er in vervulde was niet veel meer dan die van een figurante; ik geloof dat ze één keer haar mond open heeft gedaan om tegen het prinsje (ze was tweede hofdame) te zeggen: Zal ik eens met je spelen. Behalve vele bekenden van de Assumburgh heb ik nog ontmoet: Hans van Straten, een pittige, erg politiek (comm.) ingestelde kerel, totaal anders dan zijn vaak herfstige herinneringsverzen zouden doen vermoeden; Paul van 't Veer, die geen indruk op me heeft gemaakt, en Annie Suiker, idem. Bovendien de verloofdes van Van der Graft en Messelaar. Messelaar, alle spotternijen ten spijt, zal zeer binnenkort huwen. Vrouwe Messelaar was zeer groot (in verh. tot Gerard) zeer lelijk en gehuld in een kattevel. Voordat ik kwaad ga spreken, over een andere boeg. Jan Vermeulen die nog aan de naweeën van een longontsteking souffreerde, weshalve ik hem vaak heb bezocht, vertelde me dat er binnenkort een bundel met de originele titel ‘Vijf Winters’ (minstens zo goed als ‘Twee Lentes’ van Hoornik, zei Jan) bij Stols zal verschijnen. Ik heb het concept doorgekeken, het ziet er niet kwaad uit. Er is werkelijk nog al streng geschift. Figuren als Messelaar en van 't Veer bv. vind je er niet in, terwijl Van Loon maar met één nieuw, werkelijk niet slecht vers is vertegenwoordigd. Verder heb je misschien een aankondiging van de Helikonreeks ontvangen, waarin van ‘ons’ clubje o.a. werk van Van der Graft, Pieters, Vermeulen, De Wringer en mij zal verschijnen. Mijn vacantie werd plotseling afgebroken doordat ik een telegram kreeg, meldend dat mijn moeder een ernstige operatie moest ondergaan. De rest van de Januarimaand is dus in een angstige spanning en een voortdurend heen en weer reizen naar het ziekenhuis verlopen. Gelukkig is alles goed afgelopen en sedert langer dan een week is Moeder weer al thuis. Tot haar genezing zal het ontslag uit de internering van mijn vader, begin Januari, zeker sterk bijdragen. Ammy, wanneer je uit het buitenland teruggekeerd mocht zijn, hoop ik dat je me gauw schrijven wilt. Ik ben bijzonder belangstellend naar je belevenissen hier en ginds. Laat je eens wat horen? Ik ga nu verder werken aan mijn tweede roman, waarvan het tweede hoofdstuk niet best vlotten wil. Dag Ammy, Hans | |
13 Februari 1946's avonds 7 uur Beste Ammy, Het was zo'n heerlijke dag, de tweede dag dat ik de lente heb gevoeld, geroken, geproefd. Het was in de luwe wind die door de nog naakte bruine takken van de boomgaarden streek en in mijn haar speelde, vertellend tere, oude geruchten van kinderlijk geluk. Plotseling waren er boven het veld twee leeuweriken die om strijd ju- | |
[pagina 60]
| |
beiden, - als ver verwijderd sproeien van een fontein in koel bassin verwoei hun getinkel langs de blauwe, blauwe hemel. Met helder geluid gulpte water uit draineerbuizen in de sloten. Ik voelde me opeens heel deftig en onbeholpen in mijn donkere winterjas, met mijn warme handschoenen aan en met mijn bleke gezicht gloeiend in die naakte zon. Ik heb geneuried en gefloten, huppelende etudes van Scarlatti, en glimlachend een gedicht in me voelen groeien. De tegenstelling tussen die winters geklede, nette, gevouwbroekte kantoormeneer en het naakte Mercuriusbeeld waarvan het oude marmer als rose aanloopt over borst en armen, terwijl lijsters fluiten op de geheven staf en bloemen, prille lentebloemen knikken op de wind naast de sokkel. Ik droom er nog over: wordt het iets? Het is als een beginnende liefde: trillende verwachting, bèn ik verliefd? Of nog niet?Ga naar voetnoot* Dat zalige, zwevende gevoel van ontstegen zijn aan de gewone wereld, die lichtste zijde van het geluk: het geluk van de glimlach vol verwachting. Niet het opperst geluk der hartstochtelijke tranen, niet de glimlach van weemoed om het onvolmaakte. De lichtste, lentelijkste geluksvorm. Zo, in een lichte roes thuiskomend, vond ik je brief. Ik was zo ontzettend blij, dat ik gekke passen maakte en de piano mishandelde door loopjes en trillers te hameren die het meubel deden schudden. Ik nam me voor, je direct terug te schrijven, et me voilà. Dat je niet naar het buitenland was, daar had ik een vermoeden van, ik voelde het, ik weet niet hoe. Maar dat je weer overspannen bent vind ik heel erg. Je hebt groot gelijk het werk op de ‘Vrije Stemmen’ te staken; je moet eens heerlijk kunnen rusten, maar daar zal wel niet veel van komen als je thuis bent en je zonder dienstbode zit. Ik hoop maar, dat je er weer een beetje bovenop bent, met een dergelijke inzinking dien je heel voorzichtig te zijn; ik zou me, als het enigszins kan, minstens een half jaar lang in het geheel niet inspannen, ook zo min mogelijk voor ‘eigen werk’. Er is niets dat zoveel van je energie vergt als geestelijk-scheppende arbeid; terwijl je bezig bent, merk je het zo niet, maar de weerslag komt later. Ik heb wel meegemaakt dat ik een week lang beroerd was, bv. na het schrijven van het Thijsse-memoriam dat ik in één ruk op een Zondagochtend schreef en dat ik tussen haakjes geheel heb omgewerkt; de doffe plekken, de zwakke inleiding en het slot, alles is bijgevijld of totaal herschreven. Zodra het gedactylografeerd is krijg je het nog eens ter lezing. Tegelijk met jouw epistel kwam de hierbijgevoegde enveloppe die, ik ruik het, geweigerde kopij van jou voor Columbus bevat. Waarom die via mij geretourneerd wordt is me een raadsel, maar soit. Columbus doet zijn intrede in deze brief. Ja, ik ben boos. Niet zo erg boos, maar toch wel geërgerd. Je moet namelijk weten dat de verzen van mij in C., waar je terecht je afkeuring, althans geringe waardering over uitsprak... door mij en Jan Vermeulen afgekeurde verzen zijn! En die staan daar nu te prijk, met alle stoplappen, zwak- en onzuiverheden. Ik zal daar een gepeperd briefje over schrijven. Wellicht heb je de aankondiging ontvangen dat in September mijn ‘Pastorale’ verschijnt, liefdesverzen voor Sibylle, een liefde in een landelijk, schoon landschap (Calandpolder bv. is een vers dat in die bundel thuishoort). Uit deze bundel had ik enkele verzen geschift omdat ze inferieur waren en die staan nu in C.! Echt een aanbeveling, dat moet ik zeggen. Het moet me van 't hart: ik heb de Columbianen ook niet erg hoog op wat hun poëtisch en prozaïsch kunnen betreft. De enigen waar ik tot nu toe iets van verwacht is van Van der Graft en van Rodenko. Alle anderen zijn voor mij nog zo vaag van contouren dat ik geen gestalten onderscheiden kan. Hier en daar valt iets te bewonderen (het essayistische talent van Praas en Vodijn lijkt me niet gering) maar nooit zeg je: dàt is het, hier word ik getroffen, diep, heel diep. Tot mijn vreugde heb ik gemerkt dat mijn werk in staat is enkelen in die staat van geestesvervoering te brengen, en dat stemt me heel dankbaar, en het geeft me vertrouwen, hoewel ik best met een flinke dosis | |
[pagina 61]
| |
zelfvertrouwen bedeeld ben. Ammy, ik geloof dat je je eigen kracht in je voelt, die groeit en groeit. Af en toe slinger je brokstukken van je weg, goed werk, maar het is nog niet dàt. Het is de kleine ijdelheid des dagelijksen levens die je tot publiceren drijft, ontijdig misschien, maar dat hebben bijna allen (ook de groten) gedaan. Bovendien, al was het alleen maar om met elkaar gedachten uit te wisselen, van elkaar werk te lezen. De rest schift de tijd. En jij Ammy, die zo zeer gelijk hebt, die zo echt homo-nordicuslike strijdt met de degelijke zwaarwichtigheid in je hart - je bent immers ook een beetje ijdel? Misschien ben je blij, je stuk niet in Columbus te zien, oprecht blij, maar... je hebt het toch willen publiceren? A propos, mag ik het alsjeblieft eens lezen? Columbus is een knus en prettig, hoogst sympathiek en vriendelijk tijdschrift als je het vergelijkt met ‘Het Woord’. Daar heb ik me per ongeluk op geabonneerd; het ergert me elke maand. Het is slechter van inhoud dan C., schoolmeesterlijk pedant, ik walg. Lees in het Jan. '46 nummer de 10 verzen uit een nog naamloze cyclus van Buddingh' en je wordt onwel. Doe het dus niet. Dat is de letterkunde. Bah! Neem Ad Interim, neem zelfs het weidse boekdeel Apollo: overal dat vertoon van onmacht, dat gepruts, dat knullige dilettantisme. Hebben we dan niet één groot dichter meer overgehouden? Mijn romans, Ammy, liggen in beschermend duister. De ene die af is staat in vier, vijf stukken knoeischrift met potlood, inkt en lucifers geschreven, zelfs voor een copieerinrichting onleesbaar, onder in een kast. Ik zou hem in 't net over moeten schrijven, waartoe mij lust en tijd, maar vooral lust, ontbreekt. Ik houd hem voor een goed stuk werk. Hij behandelt de liefde van een schuchtere, meisjesachtige jongen voor een hartstochtelijke mooie vrouw; hun hevig, kort geluk, het uiteengaan, het breken van de mooie droom: zijn eerste onvergetelijke liefde, haar zoveelste maar mooiste. Er komen slechts twee personen in voor, twee mensen en een grootse natuur; enkele kleine andere attributen. Je ziet; het gegeven is niet nieuw, maar de uitwerking is naar ik meen origineel. Misschien duurt het nog jaren eer iemand er iets van te lezen krijgt. Ik heb hem Willem voorgelezen en hij werd er zeer door getroffen. Het nieuwe prozawerk waar ik aan bezig ben moet zichzelf grotendeels nog schrijven. Ik ben zelfs niet bij machte de hoofdlijnen aan te geven, want die zijn er nog niet. Ik werk niet volgens een bepaald schema en ben eerst aan het vierde hoofdstuk. Daarin treden twee personen op die je kent. Een grote plaats neemt de homoseksueel Marcel in, een bescheiden een zekere mej. A. de Muynck. Tot nu toe is zij figurante. Hoe ze zich verder gedragen zal weet ik niet. Verder zal dit werk een strekking hebben: een scherpe hekeling van die personen die een afkeurend en minachtend oordeel uitspreken over mensen als Marcel, zonder iets te begrijpen van hun omstandigheden, hartstochten en kwaliteiten. Het heeft me in de Assumburghse kring zó diep getroffen dat ik het niet zeggen kan. Ik heb het zo minderwaardig gevonden bij al die lui die zich het literair-culturele geweten van Nederland voelen. Het heeft me werkelijk de stoot gegeven tot het idee van een dergelijke strekking in mijn nieuwe boek. Ook jij was nog al fel, herinner ik me. Na deze ontboezemingen, te lang aan mijn eigen persoontje gewijd (oja, ik heb deze zomer nog een paneeltje geschilderd voor boven mijn schoorsteen: vier moderne bacchanten met een tikje wellustig geschilderde mooie benen en verder niets aan dan een vurig oranjerode lap, in kronkelende dans in een soort herfstige, vage spelonk waar iets dwarrelt als grijs en goud eikenblad) het slot van mijn brief: Van der Grafts uiterlijk viel me bar tegen. Ik had verwacht een interessante, levendige vent, en daar verscheen me dat dommelige, suffige vormeloze creatuur in ‘een afgrijselijk grijs ouweherencostuum en een paar witte tennisschoenen’ (jou aangehaald, omdat het niet beter uitgedrukt kan). Ondanks die deceptie ben ik zijn persoon ten zeerste gaan waarderen; hij, Ammy, is heel gewoon, geen aanstellerij, geen mooidoenerij, geen lange haren, bakkebaarden of lavalières, geen pose. Hij schrijft zijn verzen om zich van iets te bevrijden en leurt er verder niet mee. En hij ver- | |
[pagina 62]
| |
schijnt zoals hij is, simpel grijs uiterlijk met witte tennisschoenen omdat ze makkelijk zitten en omdat hij wellicht niets anders had. We worden het daar nooit over eens, maar dat hoeft ook niet. Overigens ben ik het met je eens dat een goede smaak de eerste vereiste is voor alles - stijl, de kunst en het hele leven. Alles hangt af van de goede smaak van het fijne gevoel. Maar dat beseft bijna niemand, en het is ook moeilijk, er altijd naar te leven. Ammy, ik schei uit. Ik wens je van harte beterschap en als je het goed vindt kom ik je weer eens opzoeken; ook in Borssele word je nog altijd van harte verwacht. Hans | |
3 maart 1946Het ongeluk schijnt me te achtervolgen. Het drukfoutenduiveltje heeft mijn vertaling van Rupert Brooke's Soldier tot iets belachelijks gemaakt. Met angst en beven zie ik de volgende Columbus tegemoet, ik hoorde nog niets van Jan Vermeulen dan een klein kaartje, gestoken bij mijn contract: aankondiging dat hij gauw schrijven zou. (Je moet weten dat hij bij Stols werkt.) Ik ben moe, heb de hele middag ouderwets rondgedalfd over de schorren, kijker op mijn buik, baggerlaarzen aan, op de vreedzame vogeljacht. Kinderlijk genoten van de schone veertjes, zo glad gesloten om de rappe lijfjes van bonte gorzen, kepen en lijsters; van het flitsende zwieren van snelle, spitsgewiekte strandlopers, telkens als een versluierend wolkje wendend: helwit-grijs-helwit, blinkend in een bleke zonnestraal. Prachtig was de majestueuze glijvlucht van grote, donkere mantelmeeuwen. Gespannen volgde ik de woeste jacht van smellekens (een klein soort heel felle roofvogels) op leeuweriken die in het schorregewas naar schaarse zaadjes zochten tussen de sneeuw. Met mededogen en machteloze woede haalde ik vijf koninklijke Jan van Gents uit het aanspoelsel, totaal besmeurd met de langzaam dodende stookolie. Ik heb mijn neus begraven in de zachte veren van een pasgestorven Noordse Stormvogel om de vreemde, wrang-bittere geur op te snuiven, een geur die je lokt naar verre einders, naar zwalken op zee, koersloos, verloren, in het zilte schuim op een strakke, noordelijke wind. Een geur vol heimwee, als de geur van de zilvergrijze zeealsem. En ik heb languit in de dikke opeengewaaide sneeuwlagen gelegen om me heel dicht bij de aarde te voelen in de soms warme Maartzon, als vroeger, als vroeger. Steeds ben ik op jacht naar het verleden. Als Alain-Fournier, mijn grote dode vriend. Het is hopeloos maar het stemt je weemoedig van eenzaam geluk. Waarom vertel ik dit jóu allemaal... ik ken je nauwelijks. Gisteravond ben ik met Neltje naar een uitvoering van de muziekvereniging geweest hier in Borssele. We hebben ons ongans gelachen, liever: dodelijke krampen opgelopen om ons gezicht in de plooi te houden wanneer dat vereist was. Al die purperen, blazende gezichten, die bubbelende vingers, die vissemonden die zich om de mondstukken van de instrumenten stulpten met een zuigend gebaar, om ze te bevochtigen. Telkens hield één van de spelers even op om het gecondenseerde spuug met een straaltje uit zijn omgekeerde speeltuig te laten lopen. Een ander blies door het verzamelde vocht heen met een schril, sputterend geluid dat tenslotte niet meer opklonk... Dan het toneelspel in drie bedrijven. Gelukkig een klucht, waarbij dus lachen geoorloofd was. Dan weerom muziek, waarbij de dirigent de mimiek maakte van te roeren in een ronkelpot of te karnen met een stamper in een boterton. Gloeiende hitte van een kachel, tranende ogen van tastbare rook. Ik durfde niet naar Neltje kijken, zij kraste met een afgevende laars haar naam in een lichtgeverfd beschot. Ik deelde veel complimenten uit aan de spelers, de verwanten en de dirigent want diep in me vrat het besef hoe trouw ze waren, hoe ze zich wijdden aan een zaak. Wat was ik, met al mijn hoogmoedige critiek? Hun glundere, blije gezichten bij mijn gehuichelde woorden waren geloof ik mijn grootste straf. Ik zag ze steeds voor me toen ik naar huis strompelde door de saamgewaaide, soms meters hoge sneeuw. Vernieti- | |
[pagina 63]
| |
gend besef: Wat ben ik, wát ben ik? Ammy vergeef me, ik kan niet tegen boze mensen, al heb ik het nog zo verdiend. Hans | |
8 Maart 1946Ik was heel, heel blij met je lange brief. Ik was niet ongeduldig, zoals jij veronderstelt, of althans slechts in zoverre dat ik dodelijk ongerust was: ik vreesde dat het openen van de aan jou gerichte brief door mij, door jou was opgenomen als een onvergeeflijke belediging. In dat geval zou ik erg ongelukkig zijn geweest, in de eerste plaats wegens het verliezen van je vriendschap (mag ik het zo noemen?) en verder wegens de hevige schaamte - ik zou veel zelfvertrouwen verloren hebben. Het is me een les geweest, zoals elke mislukking en elke ramp - ze zijn vaak effectiever dan menig geslaagd experiment. Nu onze correspondentie weer voortgezet wordt, wil ik je dit zeggen: schrijf als je zin hebt, ik doe dat ook. Het kan me niet schelen al wacht je een maand en schrijf ik je zeven keer in die tussentijd (ik geef dit voorbeeld, omdat ik me andersom moeilijk indenken kan, gezien onze zo verschillende, ja tegengestelde geaardheid). Ik schrijf erg graag aan wie ik hoogacht of aan iemand van wie ik hou en ontvang ook graag vooral lange brieven. Maar ik vind het zelf niet prettig te moeten schrijven als ik liever zou wachten, en verg dat dus ook niet van iemand anders. Helaas gaan de meeste briefwisselingen slag om slag, en dat geeft een vervelende verplichting. Dat is mogelijk wat sterk uitgedrukt, maar zelfs in de meest aangename briefwisseling kan zo'n verplichtingsgevoel wel eens hinderlijk worden.
Voor mij, Ammy, is er niets mooiers dan de jeugd die voorbij is. Ik bedoel de kinderjaren met hun hevige, directe indrukken, hun eindeloze fantasieën, hun breidelloos geluk en rampzalig verdriet. Dat zijn we allemaal kwijt, voorgoed. We leven veel gelijkmatiger, doffer. Steeds probeer ik nog, te leven, te voelen als een kind, fris, onbevangen, weerloos. Daarom grijp ik terug in het verleden, probeer het over te doen, te herhalen, telkens weer, om iets te verzamelen, te garen van die vroegere, grotere sensatie - van de lente, een bloem, een dromerige, verre vogel, van het hooi, een zomeravond, een zachte, geurige huid. Dat maakt me misschien ‘melig’ en ongeschikt vooral als minnaar (jouw woorden). Ik zou in staat zijn als Meaulnes het grote geluk te ontvlieden om een schim uit de jeugd, een kinderlijke belofte in het verleden gedaan, te volgen. Omdat het grote geluk niet ligt in het grijpen, maar in de stille intimiteit van het kunnen grijpen. Omdat het veel mooier is twee zielen samen te voelen komen in een tere omhelzing dan om een vrouw te bezitten (‘de machine werkt weer’ zei me eens een toch niet grove vriendin). Ook al kan het warme, verzadigde vlees nadien nog zo tot spinnens-toe tevreden stemmen. Dat geluk kan een man ook vinden bij een vriend, een vrouw bij een vriendin. Het ‘dierlijke contact’, met welk geslacht ook, ligt toch op een heel ander plan?
11 Maart Zojuist Columbus doorgelezen. Je zult je ook weer geërgerd hebben. Ik vond dit nummer het slechtste van alle. De poëzie is, zonder uitzondering, bijzonder slecht. Zonder uitzondering: begrijp dat dit voor mij de grote teleurstelling inhoudt dat deze keer Van der Grafts verzen me niet vermochten te boeien. Er zijn leuke trouvailles hier en daar, maar de gemeenplaatsen overheersen, ik mis die fijne, mousserende geestigheid. Die lippen die zich in de ogen van een meisje dopen, brr. Het doet me denken aan de katuil, die naar aloud volksgeloof je ogen uitdrinkt. Ik vind het erg jammer dat alles wat we gedacht en gedroomd hebben geheel en al een luchtkasteel is gebleken. Al deze prultijdschriften gaan natuurlijk na een jaar of eerder al op de fles, we hebben gefaald, die kans krijgen we nooit meer, en vandaar dat ik me telkens als Columbus verschijnt nog kan opwinden (laten we nu even het feit dat jij mij geheel bij dit Columbuspeil inlijft, en ik dus geen recht van spreken heb uitschakelen). Zie jij nog ergens een lichtpunt? Ik niet. Eén tijdschrift is interessant: Kroniek van Kunst en Kultuur. Daar staat ook poëzie van | |
[pagina 64]
| |
zeer goed gehalte in. Wat lees jij? Dag Ammy, Hans | |
24 April 1946Beste Ammy, Ik had eigenlijk vanavond willen ‘scheppen’, ik zit boordevol ideeën en vervloek mijn zwakte omdat ik ze niet verwerkelijken kan. Misschien komt het door de gebruikelijke onlust en -rust die mij beheerst als ik van een reis thuisgekomen ben en mensen heb moeten achterlaten van wie ik heel veel houd. Toch heb ik gisteravond, na de roes van de vervelende reis te hebben afgeschud, een vers van maar liefst 15 strofen geschreven. Toch heb ik de hele dag door ondanks de beklemmende sfeer van het kantoor mijn droom ongeschonden kunnen bewaren - steeds hopend: vanavond ben ik vrij, kan ik werken aan de verwezenlijking van wat er in mij leeft. En als een extra stimulans kreeg ik je brief, een heerlijk geschenk waar ik je dankbaar voor ben en die ik al een paar maal heb herlezen: hij is zo mooi en zo eerlijk. Ondanks de overdaad aan gevoelens zit ik machteloos voor mijn schrijfbloc. Af en toe kras ik een regel neer, die een leugen blijkt of een gemeenplaats die mijn mooie droom breekt, neerhaalt. Ik betreur de vrije uren die zo verstrijken, - verlangend, onbenut. Straks is het morgen, kruipen de werkuren weer voort, draait dag na dag door tot het weekend - mijn enige hoop op een kans tot werken. Oh, als ik vrij was van die baan die mij te zeer bindt, wat zou ik werken. Ik ben dan ook bijna boos als ik lees hoe weinig jij die kostelijke vrijheid benut en de maanden laat verglijden zonder iets te presteren. Had ik maar een paar maanden om te verwezenlijken: de voorbereiding van mijn bundels, het afmaken van mijn roman, de naamloze roman I in't net te schrijven die Stols uit wil geven en zelfs wil laten typen, om mijn novelle ‘Fête champêtre’ af te maken, om een cyclus gedichten af te maken die ik in October 1945 liet liggen, om de Avifauna van Zuid-Beveland af te maken die ik schrijf samen met dr. Wilmink en D. Vleugel, om te zwerven in de natuur, bruin te worden, overal vrienden op te zoeken, lief te hebben en de talloze boeken te lezen die zich week in week uit rondom me opstapelen. Ik moet je zoveel schrijven dat ik aarzel te beginnen en liever naar Middelburg zou komen om je te vertellen en je te zien met je blauwe truitje aan en je mooie kousen spannend om je benen - niets wat de benen van een vrouw zo aantrekkelijk maakt als heel dunne, matglanzende, haast doorschijnende kousen - maar wanneer heb ik tijd, wanneer kun je me ontvangen? Ik zou met je willen wandelen langs het strand van de Kaloot waar talloze leeuweriken zingen boven het ruisen van de branding, of door de groene weiden waar de lucht geurig-bitter is van vochtige jonge bladeren van wilgen en meidoorns. Waar kikkers kwaken tegen de avond in poelen, zoet van geurende munt.
*
Ik spring van de hak op de tak, schrijf wat me invalt. 2e Paasdag. Ik stap in Leiden in de trein met mijn vriend Jan Vermeulen. We gaan naar Bloemendaal, naar Thijsse's Hof, en daarna zwerven door de ongerepte Kennemerduinen. Jan ziet er leuk uit in een dikke witte wafelruitjestrui met hoge boord. We zijn vrienden door dik en dun geworden. De trein is overvol - de eerste reed weg zonder dat we in konden stappen. Voor een deurvenster staat een dame in het zwart, heel rank en heel rechtop. Van een hoge en brede zwarte hoed hangt een grote volle over haar tere gezicht neer. Haar profiel is ontroerend zuiver. Jan en ik staren haar aan als schooljongens, we zijn op slag verliefd. Ze voelt onze blikken en slaat haar ogen op, haast smekend: kijk niet zo naar me. Heel donker blauwgrijze ogen zijn het met prachtige zwarte wimpers. Onze blikken worden als door een magneet naar haar gezicht getrokken en zij kijkt heel vaak naar ons, eerst licht verstoord, dan haast gewond. Twee maal gaan haar lippen van elkaar, ze tonen vochtig glanzende tanden, en het is of ze zal gaan huilen. Dan kijkt ze weer naar buiten over de bloeiende tulpenvelden die kleurig voorbijdraaien langs het glas. In haar rechte, zachte hals klopt een ader. Het zwarte haar is wat droog en schraal, | |
[pagina 65]
| |
maar uiterst verzorgd, keurig verdeeld onder de chique hoed. Wij staren, staren - God, wat een vrouw, wat is ze mooi! Rouwt zij? Waarom maken we het haar zo moeilijk met ons brutale kijken? Of is het niet brutaal? Haarlem, we moeten overstappen. Zij reist door, naar Amsterdam. Zij krimpt ineen naast de open deur om de mensen te laten passeren. Heel dicht ben ik bij haar tere gezicht. Ik wil fluisteren: ‘Shall I compare thee to a summer's day’ maar doe het gelukkig niet - men kan haar niet aanspreken, zelfs niet met eerbied. Bij het uitstappen zie ik haar prachtige benen met slanke enskels; kleine voetjes in fijn lakleer. ‘Een koningin die incognito reist,’ fluistert Jan. We blijven staan op het perron. Onze trein naar Bloemendaal vertrekt: wij blijven staan en kijken naar dat gezicht achter het glas. En als haar trein langzaam wegrijdt buigen we licht voor haar, en zie, heel even, met een vorstelijk gebaar en een glimlach op die tere, smartelijke mond, neigt ook haar hoofd even - dat zij vergeeft. Nooit zullen we haar weerzien en nooit helemaal vergeten. We spreken de hele dag over haar. Beiden zullen we een gedicht voor haar schrijven en die gedichten naast elkaar laten afdrukken, gedateerd: 2e Paasdag 1946. Misschien, dat zij ze eens lezen zal. *
Jan Vermeulen heeft zich gedistancieerd van Columbus. We willen een nieuw blad oprichten dat alleen verschijnen zal als er iets belangrijks te publiceren valt. Onregelmatig dus. De nummers moeten steeds los te koop zijn. Columbus is ten dode gedoemd. Het nieuwe blad zal - als het verschijnt - vrijwel uitsluitend aan proza gewijd zijn. Verder zal het zeer streng geselecteerde poëzie bevatten.
*
Aan ‘In memoriam dr Jac. P. Thijsse’ wordt nu begonnen. Het kan binnen twee maanden klaar zijn. Het wordt geheel met de hand gezet uit de Romanée van Van Krimpen en in rood en zwart gedrukt op heel mooi papier. Zelfs zullen er enkele luxe-exemplaren gedrukt worden. Het gedicht is, sinds jij het las, aanmerkelijk gewijzigd, verbeterd hoop ik; i en iv zijn geheel herschreven, ii en iii op vele plaatsen bijgeschaafd. Ik hoop dat je een exemplaar op Oud-Hollands van me zult willen aanvaarden, ook al hecht je niet veel waarde aan de inhoud. ‘Pastorale’ wordt ook nog ingrijpend gewijzigd, ik heb enkele van jouw op- en aanmerkingen te harte genomen. Dan is Garmt Stuiveling bezig een bundel voor ‘Vrije Bladen’ samen te stellen uit werk van mij. Soms schrik ik van de consequenties - ik ben er van overtuigd dat ik tot in lengte van dagen aan mijn werk zal blijven verbeteren, dat ik het zelf steeds slechter en slechter zal gaan vinden, zoals ik ook het werk van anderen (Van der Graft en Westhoff bv.) steeds minder ga waarderen. ‘In Exilio’ is me niet erg meegevallen, al blijft het een belangrijke plaquette. De enige critiek die ik er tot nu toe op las luidde: ‘zelfs als debuut niets belovend’. Wat schromelijk onrechtvaardig is. Verder heb ik in April (deze maand dus) alle gedichten (8 vrij lange) van Alain-Fournier vertaald. Die verzen zijn heel teder en mooi en ik heb er al mijn liefde aan gegeven. De vertaling is naar mijn zin, en zo mogelijk (als de autorisatie achter de rug is) zullen ook deze verzen worden uitgegeven. Ik kan ze je helaas niet sturen, want ik had maar één doorslag, en die heb ik aan Isabelle Rivière gezonden, de zuster van Henri-Alban (Alain is een pseudoniem), aan wie ‘Le Grand Meaulnes’ is opgedragen.
*
Je gebruikt grappige jongenswoorden, erg unladylike, ik zou ze niet willen missen, ‘kankeren, smoel, raaskallen’. Ze horen bij je. Dit is een notitie, geen ‘aanmerking’.
*
Ik heb de Picasso-tentoonstelling gezien in Amsterdam. Het was monsterlijk. Zelfs hier en daar in hoge mate pervers. Ik kreeg nachtmerries van een imbeciel kind dat op je toekroop, omringd door twee duiven; een dito kind dat, met geheel ontbloot onderlijf, in een schaaltje pieste, alles geschilderd in kleiïge, gore kleuren. Het is je reinste bedrog, walgelijk, afschuwelijk. Althans dit, zijn laatste werk. Alleen een simpel stilleventje en een groot naakt waren me sympathiek. Matisse was veel beter, hoewel die ook schijnt te | |
[pagina 66]
| |
denken dat elke streek die hij met verf of potlood op papier zet een meesterwerk is. De beste werken die hier hingen zijn hoogstens knappe illustrates bij gedichten. Slechts een enkel jeugdwerk, een paar vrouwenportretten waren doorwrocht, gerijpt. Voor ik het museum verliet liep ik even de mij zo dierbare Oost-Aziatische afdeling van het Stedelijk Museum door. Daar verbleekten al die nachtmerries bij de goddelijke gestalten van boeddha's en andere tempelfiguren, de Japanse prenten, het kostelijke goudlak. Picasso en Matisse schrompelden weg tot twee zielige mieren voor de eeuwigheid van deze verheven schoonheid. Tevreden ging ik naar buiten.
*
Van Loon zwijgt als het graf en interesseert me eigenlijk zeer matig. Van Paul Rodenko kreeg ik een charmante brief en twee aardige uitnodigingen om eens te komen kijken. Het spijt me zeer, daar geen gebruik van te hebben gemaakt. Ik had geen tijd meer, ben niet in Den Haag geweest. Gerard Messelaar schrijft geregeld en zal spoedig huwen. Zijn werk wordt in Holland door iedereen met schouderophalen gelezen. Richard van Wijngaarden is om onbekende redenen uit Leiden naar Groningen vertrokken en schrijft niemand meer. Hans van Straten heb ik ontmoet. Hij is leuk, doet nog steeds niets, woont nu in Amsterdam en is communist. In Amsterdam liep ik een meisje tegen 't lijf dat me vaag bekend voor kwam. Ze stoof op me af - ik moest vragen hoe ze heette. Ben 't wéér vergeten. Rita Beukema of zoiets (ik citeer op de klank). Ze was lelijk, zwart, bril, scheef geverfde rode lippen en ze werd vergezeld door een vrijer wiens naam ik ook niet meer weet. Ik vluchtte gauw Suisse in met mijn dame toen ze op ons afstoven. Marcel is nog steeds charmant en werkt elke avond in ballet Jooss om danseressen te tekenen. Wat ik er van gezien heb, had niet veel om 't lijf. Hij leert zelf fantastisch dansen bij iemand die wat in hem ziet in dit opzicht. Champagne, maar soms verkwikkend, en mooi. Jan Vermeulen is, zoals je al weet, een van mijn beste vrienden geworden, en een ontzettend lieve jongen. Columbus is nu het lijfblad van Ad den Besten, die ook gaat huwen met dat meisje van Assumburgh. Victor Westhoff nodigde me te logeren, woont echter in Rijswijk bij Den Haag, zie dus Paul Rodenko. Speet me ook heel erg. Ongemerkt is het nog een brief vol geworden. Dag Ammy, Hans | |
Borssele, 24 Juni 1946Ammia, Het wordt avond, triestig en stil - regen tikt overal op de vensterbanken, tegen het glas, in de zee. Wolken zijn er niet, alles is grijs, einderloos grijs met slechts een boei op stroom, vaag afgetekend. Het water schuurt monotoon tegen de wal en een mus sjilpt op een balk. Soms krijt rauw een zeezwaluw - dat is alle geluid. Voor mij staan twee grote vazen met rozen die langzaam sterven, uitgebloeid, wijd-open, ze verspreiden bedwelmend hun scherpe, bitterachtige geur van dood. Ik ben niet gelukkig en niet droevig en eindelijk vind ik de rust om je te schrijven. Ik heb je brieven gemist en je vriendschap, maar ik kwam er niet toe, je te schrijven. Ik heb de laatste anderhalve maand heel intens geleefd al heb ik geen reizen gemaakt zoals jij - ik heb Borssele nauwelijks verlaten - maar ik heb niets overgehouden dan wat verdriet (een grafsteen er bij, zoals jij het zou uitdrukken). Daarna is er iemand gekomen die mij een vleug terug bracht van de gezonde en frisse natuursfeer van mijn vroegere leven. Ik kende die nauwelijks meer, mij vermeiend in een wereld van decadentie, dromerij en vrouwelijkheid. Door Hermans' warrne, leuke en spontane hartelijkheid ben ik uit de put gehaald en nu zwerven we op vrije dagen rond in schunnige vodden door de vrije natuur, over de wijde zanden, door de stromen, door de ongelooflijk mooie Zuidbevelandse velden. We vinden vogelnesten in overvloed en jonge vogels, we sluipen met de verrekijkers om weiden en dijken af, liggen met de loupe gebogen over de kleinste bloemen en insecten en eten onze buiken rond aan gestolen aardbeien en kersen. We klimmen op oude torens om weidse vergezichten te genieten, spinnen kinderlijke toekomstdromen en graven ons naakt in het zand en liggen in de zon te stoven op de schaarse | |
[pagina 67]
| |
zomerdagen. Ik geloof niet, ooit de natuur zo intens beleefd te hebben als schoonheidsontroering en zuiver geluk. Nooit was Zuid-Beveland zo mooi als dit jaar: al die weggekapte bomen hebben de vergezichten verruimd en in die ruimte tekenen de boomgroepen en boomreeksen des te mooier af. Iedere wending van de weg brengt nieuwe verrukkingen, nieuwe nuances van groen en grijs, nieuwe geuren van bloeiende tarwevelden, van paardebonen en klaverhooi, zoet, wrang en zwaar. Uitbundig bloeien de wilde bloemen, uitbundig ook jubelen de vogels allerwegen. Grootse wolkformaties trekken door het transparante blauw. Het is als één aaneenschakeling van de fraaiste taferelen van onze zeventiende-eeuwse landschapsschilders, en in mij voel ik dat alles zo oud, zo heel vaak gezien en beleefd, zo gelukkig. Ik heb de natuur teruggevonden! De stoot daartoe heeft Herman gegeven met zijn enthousiasme, weetgierigheid, sportiviteit. Zittend tussen de overdadig bloeiende wilde rozen in Coudorpe vond ik, half platgezeten naast ons bloeiend onze zeldzaamste lathyrussoort! Nieuwe verrukking. Een eindje verderop was er een helling vol heerlijk geurende wilde aardbeitjes. Er zat een albino-ekster op een tak albastwitte akkerrozen, ook al een zzz-plant. Het lijken kleine details maar ze maken de blijdschap om het natuurgebeuren nog groter, hoewel sommige mensen (outsiders) een dergelijk verheugen in specialiteiten meestal met critisch opgetrokken wenkbrauwen aanzien. Genoeg hierover - maar misschien zal dit herbeleven de stoot geven tot een hernieuwde werkkracht, wat wel nodig is.
*
Jan Vermeulen hult zich in mysterieus zwijgen en stuurde mij een kwatrijn om me zo lang te troosten. Paul Rodenko epistelde lang en onduidelijk, richt een tijdschrift op, ‘Oost-Europa’ en stuurde een paar nieuwe verzen die ik nog niet heb gelezen. Hij is een Sartre-profeet geworden en noemt zijn ‘De Fout’ existentialistisch avant-la-lettre (of tenminste zoveel als) en voor zover ons land betreft. Nadere gegevens zal ik uit handschrift en bijlagen puren zo je dat wenst. Doordat Jan V. zwijgt hoor ik ook niets over mijn boekjes, alleen heb ik het contract voor ‘In Memoriam Thijsse’ getekend. ‘Pastorale’, dat in September verschijnen moet, dient nog steeds te worden samengesteld. Ik word bang nu de tijd nadert, maar kan niets doen, heb geen vers in huis. Uit Columbus heb ik me teruggetrokken. Het laatste wat ik er voor gedaan heb is het opgeschroefde stukje in Vrije Stemmen - daarna heb ik Ad den Besten geschreven dat ik niet mee zal werken aan het poëzienummer, en het abonnement opzeg. Het blad is stomvervelend, het heeft me nog niets dan teleurstellingen opgeleverd. Ad heeft nog een paar verzen van me en zwijgt - ik vrees dat hij snode plannen koestert. Ik heb hem niet uitdrukkelijk verboden ze nog af te drukken, dat vond ik te cru omdat ik ze eerst gestuurd en toegezegd had, maar uit zulke halfslachtige toestanden komt nooit iets goeds voort. Uit Frankrijk kreeg ik half Mei een ontroerende en mooie brief van Isabelle Rivière (de zuster van Alain-Fournier) waarin een echte foto van haar broer, genomen op 27-jarige leeftijd te Parijs. Die foto staat nu op mijn werktafel, hij toont een mooi, blank profiel; de gevoelige mond wordt even overschaduwd door een kleine snor. Het haar is kort en droog en overal even lang, of het afgeknipt geweest is en onder het hoge voorhoofd zijn de ogen heel vergeestelijkt, dromerig. De gekruiste armen rusten op een dun boek en een klein siertafeltje uit die tijd. (Hij leefde van 1886 tot 1914, gesneuveld.) Madame Rivière gaf me de autorisatie voor de vertaling van de gedichten van Alain-Fournier uit ‘Miracles’ en accepteert ook de opdracht van deze vertaling. Zij schreef me ook dat ‘Le Grand Meaulnes’ thans, geheel onder haar leiding, wordt verfilmd. Maar ze zoeken wanhopig een... Yvonne de Galais. Ik schrok, maar weet toch dat, zo ooit, dit werk uit haar handen gaaf te voorschijn zal komen. Zodra het geld wat gestabiliseerd is ga ik Mad. Rivière opzoeken, een reis maken door het woeste Sologne, ik wil praten met haar en met haar zoon Alain, Benedictijner monnik. Zij moet wel | |
[pagina 68]
| |
iets gevoeld hebben van mijn liefde om zo eenvoudig, zo ontroerend terug te schrijven - zij heeft me zelfs een exemplaar beloofd van haar roman ‘Le bouquet de roses rouges’ (bekroond door de Académie Françhise) dat in Zwitserland wordt herdrukt, en mij van een welkom bij haar in Dourgne verzekerd. Goedenacht, Hans
[Niet verzonden] | |
17 juli 1947Ma plus que chère, Terwijl jij je verveelde op je bureau en toen maar een brief aan Hans Warren begon (ik ken die stemming al te goed, alleen komen dergelijke epistels uit eigen pen meestal onvoltooid in de papiermand terecht) las ik op mijn bureau ‘Une ombre’ van Paul Vialar, interessante ‘nieuwe’ auteur, voor jou natuurlijk taboe omdat je beweert geen Frans te kunnen lezen. Sinds lang ben ik incapabel tot langademige epistolaire prestaties en ook weet ik waarachtig niet wat ik je per pen zou moeten vertellen. Mijn leegte? Mijn uitzichtsloos leven van dag tot dag, grotelijks verveeld, veel slapend, maar meestal: totaal niets uitvoerend? Het kan je echt niet interesseren. Ik voel me afgestompt, blasé en vadsig, en dat is toch geen rechte stemming om te schrijven aan een vriendin die de vitaliteit bezit om onder een hoogtezon te kruipen wanneer het echte, volgens goed Hollands gebruik met een verkleinwoord aangeduide, zonnetje verstek laat gaan. Lakenswaardige ijdelheid zal ik het nimmer noemen - ik zelf geef meer dan ooit toe aan mijn ijdelheid, maar meestal ontbreekt me zelfs de energie me daartoe op te schroeven! Dit zijn geen klaagzangen, slechts constateringen; het gaat wel weer over. Dat ik jou er mee plaag is goeddeels je eigen schuld: als je me niet geschreven had, waren er wellicht maanden voorbij gegaan voor ik aan je had gedacht of geschreven. Dat ik je toch mijn plus que chère noem, Ammy, is daarom geen zeepbel. Ik ken maar weinig mensen me wie ik geregeld zou willen omgaan, en jij bent daar èèn van. Ik heb echter al lang ingezien dat zelfs de afstand Middelburg-Borssele onoverkomelijk is voor een geregelder contact. Vrij lang ken ik je nu al, en wat weten we au fond van elkaar? Hoe goed blijkt hieruit het factice karakter van een correspondentie. Onze brieven hebben altijd veel te veel naar literatuur gezweemd (zonder het te zijn, dat is nog het ergste); we speelden er coquet verstoppertje, maar het waren niet Ammy de Muynck en Hans Warren die tegenover elkaar stonden en dan wellicht op elkaar zouden spuwen van afkeer; - het waren twee, ja, wat eigenlijk, twee wel interessante poppen, twee bedrieglijk-echte aanstellers, toneelspelers. Misschien vermoeden we een heleboel van elkaar, maar vèr zijn we er vandaan, elkaar openhartig als kinderen te vragen naar de dingen die we willen weten. Veeleer wenden we ons dom, hautain en een beetje afkerig af. Hetgeen heel verstandig en goed is, aangezien we toch nimmer echt goeie vrienden kunnen zijn. Omdat we het niet willen en omdat we het niet kunnen, want het ongeluk heeft niettemin gewild, voor mij of voor jou, dat we tòch van andere kunne zijn, zoals dat in de Burgerlijke Stand heet(te). Ammy, ik wacht op een brief van je. Hans | |
[Ongedateerd]Beste Ammy, Ik heb het stikheet en ik weet niet wat ik je schrijven moet. Ik zou je wel een heleboel kunnen vertellen, maar ik zie je nooit, en mijn epistolaire talenten schijnen reeds geruime tijd, resamen met alle andere pseudotalenten, te zijn verdroogd. Natuurlijk was je brief mij een vreugde, al was je er waarschijnlijk in een moment van dodelijke verveling aan begonnen. Schrijf me nog eens als je lust hebt, ik leef er van op. Hieruit moet je niet afleiden dat ik down ben, ik leef alleen erg eenzaam. Op Willem na zijn al mijn vrienden uit Borssele vertrokken, en ik heb alle banden met de letterkunde doorgesneden, behalve die met Jan Vermeulen. Ik walg van de nieuwe Nederlandse literatuur. Ik lees niets meer en ik schrijf niet meer. Enkel noteer ik, droog en bijna zakelijk en met een pijnlijke eer- | |
[pagina 69]
| |
lijkheid mijn reacties op personen en gebeurtenissen, als ik het de moeite waard vind. Ik kan mij echter niet voorstellen dat deze schriften iemand kunnen interesseren, en ik schrijf dan ook zonder eraan te denken dat misschien iemand het ooit lezen zal. Niets lijkt mij, al sinds maanden, zo absurd als het feit dat iemand, van gevoelens zwanger, met de pen in de hand aan tafel gaat zitten om gemelde gevoelens te verwoorden. Alles wat ik tot nu toe schreef is niets waard. Verspilde energie, verloren tijd, van mezelf en anderen. Zoals gezegd, ook het lezen van Nederlands heb ik opgegeven. De enige dichter van formaat lijkt me Achterberg, en een prozaïst heb ik nog niet gevonden. Een boek als Rolien en Rallen van Josepha Mendels, hoe voortreffelijk ook, kun je tenslotte toch ook niet au sérieux nemen. Maar lees het als je het nog niet kent, het zal je boeien en je zult het bewonderen. Ook buitenlands lees ik momenteel weinig. Lady Chatterley's Lover, in de onverkorte ongekuiste editie, is dodelijk vervelend en bekrompen van geest. Confidential Agent van Greene: vlot en spannend en psychologisch goed. Ik werk hard aan mijn uilenboek. Mijn kamer ligt vol uilen en nachtzwaluwen, dewelke een zware naphtalinegeur verspreiden. Ze zijn zacht om aan te raken en ik vertoon ze met voorliefde aan mijn vrienden die, ook naar naphtaline geurend in hun keurige uniformen, eens per twee weken mijn cognac- en wijnflessen tot de droesem helpen leegdrinken. Adieu. Hans | |
29 September 1947Beste Ammy, Zojuist je epistel ontvangen en gelezen - schrijf per omgaande daar ik - ja, hoe kon ik dat nou weten - a.s. weekend naar... Amsterdam ga om op de valreep de Weense Kunstschatten nog te zien. Ik ga met Willem en zoals je weet is het de laatste mogelijkheid aangezien de tentoonstelling 12 Oct. sluit. Ik vind het ontzettend jammer dat je juist op die dag komen wilde, want je bezoek stel ik zeer hoog op prijs. Kun je niet een andere keer komen, de week nadien o.i.d. Overigens doe je net of je vertrek naar A'dam met een maanreis gelijk staat, althans met de volkomen afsluiting van het oude leven. Helaas moet ik je die illusie ontnemen; je blijft precies dezelfde voor en na het besluit, dat ik overigens (zeer persoonlijk) een onnodige concessie aan de ‘wereld’ vind en een schrede verder op het pad der verstarring dat we allen gedwongen zijn te gaan. Dan vinden we onszelf eigenlijk nog kranig: als we eindelijk besluiten precies te doen wat we niet willen, maar wat er van ons wordt verwacht. Zijn we eenmaal ook ‘men’ dan is de zaak voor elkaar, helaas. Ik hoop er lang voor gespaard te blijven, nog lang aangezien te worden voor een slappeling, tijdverprutser, onnutteling en doordraaier zonder moraal, en nog lang te kunnen zeggen: mijn leven staat nog steeds in het teken van uitstel. Het uilenboek is zo goed als klaar. Schrijf nog, wanneer je komt. Dag beste Ammy, je Hans |