Maatstaf. Jaargang 31(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Victor Vroomkoning Twee gedichten Ik kan niet meer. Zij zegt het halverwege. Het pad wordt smal. De lucht komt ijler om hen heen. Hier zien ze om in scherper licht dan daar beneden. Hij geeft een arm. Men schuifelt naar een stenen bank. Vroeger, zegt hij, vroeger kon je verder met me mee. Het leek, je keek tot aan de hemel als ik het je vroeg. Zij ziet zich zitten in de spiegels van zijn bril. In deze ogenblikken ontvalt zij hem. Zij hapt naar klank, maar haar mond wil er niet van spreken. [pagina 59] [p. 59] Mijn ogen, vraagt ze, let jij nog wel eens op mijn ogen? Wat moet ik zien, denkt hij. Hij is al jaren blind voor hoe haar leven naast hem slijt. Hij klampt zich aan de krant waarachter hij zich dagelijks verschanst angstvallig vast en gluurt over de rand naar haar gezicht. Zou het die bril soms zijn? Hij stelt zich in postuur en schraapt zijn keel voor gissingen naar kleur en vorm van haar montuur. Maar als hij spreken wil en hij zijn nieuws-vizier behoedzaam van zijn ogen vouwt heeft het geen naam hoe zij hem velt met één verpletterende oogopslag. Vorige Volgende