Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Lodewijk Brunt Jagerslatijn. Opmerkingen over de sociobiologieMensen die op de hoogte zijn hebben beweerd dat de geschiedenis van de mensheid begint na de zondeval. Aanhangers van de sociobiologie weten wel beter.Ga naar eind1. Volgens hen is de mensheid niet ontstaan door het eten van de boom der kennis, maar door de jacht op groot wild.Ga naar eind2. Door het jagen zouden de eigenschappen zijn ontstaan die voor een beslissende breuk hebben gezorgd tussen mens en aap: intelligentie, handigheid, het vervaardigen en het gebruik van gereedschappen, sociaal gedrag in het algemeen.Ga naar eind3. De meest plastische beschrijvingen van hoe dit zich moet hebben afgespeeld zijn misschien wel te vinden in The Imperial Animal, het roemruchte boek van Lionel Tiger en Robin Fox. De manier waarop mensen zich voortbewegen, altijd op twee benen, achten deze auteurs één van de meest opvallende menselijke specialisaties, en deze ‘permanente tweebenigheid’ zou een aanpassing zijn aan het jagersbestaan op de hete savannes van tropisch Afrika.Ga naar eind4. De menselijke manier van lopen zou de meest efficiënte en minst vermoeiende manier zijn om lange afstanden af te leggen, bij uitstek geschikt voor jagers. De jacht betekende een doorbraak: ‘... er werd met klein wild begonnen, maar later ging het om steeds grotere dieren en in steeds grotere hoeveelheden. Gereedschappen en wapens werden uitgevonden, vuur en kleding, en het gehele stelsel van de cultuur.’Ga naar eind5. Taal, huwelijk, verwantschap, politiek, technologie, alles wat mensen tot mensen maakt zou tijdens deze ‘grote sprong voorwaarts’ zijn ontstaan. Voor veel sociobiologen is dit tevens het tijdstip waarop ‘de mens’ verandert van een one-animal man in een two-animal man, er ontstaat een strikte arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen.Ga naar eind6. Jane Lancaster wijst erop dat onder primaten ieder dier op zichzelf staat, maar dat de uitvinding van het jagen tot een unieke vorm van samenwerking leidde: ‘... een arbeidsverdeling ontwikkelde zich, waarin de avontuurlijke, rondzwervende man de jager werd en de minder mobiele rol van verzamelaarster en moeder door de vrouw op zich genomen werd. (...) Aangezien de zorg voor de kleintjes toch toeviel aan vrouwen, omdat zij alleen voor voeding konden zorgen, is het duidelijk dat de vrouwen in een stelsel van jagen en verzamelen alle onvolwassenen onder hun hoede namen. Bovendien kunnen ja gers natuurlijk niet lastig gevallen worden door kinderen. Het is onmogelijk om drie dagen op jacht to gaan, een afstand van honderdvijftig kilometer of meet of te leggen en een zuigeling te dragen, terwijl er ook nog een driejarige dreumes achteraan sjokt’.Ga naar eind7. In dit citaat klinkt een onmiskenbaar verschil in waardering door voor vrouwenwerk en mannenwerk. Mannen mogen niet aan hun kop gezeurd worden, daar zijn hun bezigheden té belangrijk voor. Zo'n Loon is gebruikelijk onder sociobiologen. Net als in de bijbel is in hun geschriften de man de meester der schepping. Als hetzelfde verschijnsel door Tiger en Fox onder woorden wordt gebracht lijkt het alsof hun tekst is overgenomen uit een advertentie voor een safari in Kenya: ‘Mannen waagden zich in de nieuwe en | |
[pagina 15]
| |
opwindende wereld van het achtervolgen en doden van wild, terwijl vrouwen voortgingen in de eeuwenoude traditie van hun aapachtige voorouders.’Ga naar eind8. Als de jacht inderdaad de ‘zondeval’ was, en als die bezigheid door mannen werd beoefend, hoe is dan de evolutie van vrouwen te verklaren? Daarover is in de bestaande sociobiologische literatuur weinig of niets te vinden. In de bundel van Dahlberg, Woman the Gatherer, die in 1981 verscheen, wordt deze leemte toegeschreven aan de mannelijke vooringenomenheid waarvan de sociobiologie doortrokken is.Ga naar eind9. Adrienne Zihlman vat dit standpunt als volgt samen: ‘De populairste reconstructie van het vroegste menselijke sociale gedrag wordt teruggebracht tot de uitdrukking “de mens als jager”. Volgens deze hypothese leidde het eten van vlees tot de scheiding tussen mens en aap. Mannen zorgden voor het vlees, dat zogenaamd het belangrijkste onderdeel was van het vroegste menselijke dieet, door de uitvinding van stenen werktuigen en jachtwapens. Mannen speelden dus de hoofdrol in het economische bestaan, zorgden voor de bescherming van vrouwen en kinderen en beheersten de voortplanting. Volgens deze opvatting blijft er voor vrouwen niets anders over dan een strikt reproductieve en passieve rol - een gedragspatroon dat afwijkt van de gang van zaken bij andere primaten of hedendaagse jagers en verzamelaars. Waar het op neerkomt is dat de geobsedeerdheid met jagen antropologen lange tijd weerhouden heeft van goed onderzoek naar de rol die vrouwen waarschijnlijk écht hebben gespeeld bij het tot stand komen van de menselijke evolutie.’Ga naar eind10. | |
Permanente erectieCharles Darwin was vermoedelijk de eerste sociobioloog die uitdrukkelijk wees op de afwachtende houding die vrouwen aannemen tijdens het proces van partnerkeuze. In 1871 publiceerde hij The Descent of Man and Selection in Relation to Sex. Daarin legt hij uit dat in alle diersoorten de sexuele selectie plaatsvindt doordat mannetjes onderling wedijveren om de gunsten van de wijfjes, maar ook door de actieve rol van wijfjes zélf. Bij mensen gaat het anders, daar is het de vrouwelijke schoonheid die dient om mannen te interesseren. ‘Mooi wezen en je mond houden’, zou ongeveer de strekking zijn van de boodschap die Moedertje Natuur aan haar menselijke dochters meegeeft. Darwin zegt: ‘De man is zowel lichamelijk als geestelijk sterker dan de vrouw (...), het is daarom niet verwonderlijk dat hij de zeggingschap over de selectie aan zich getrokken heeft.’Ga naar eind11. In hedendaagse verhandelingen van sociobiologen klinkt dit geluid onverminderd door. Zo merkt Jane Lancaster op: ‘Een vrouwelijk mens heeft een reeks van speciale “uiterlijke stimulansen” ontwikkeld die haar altijd sexueel aantrekkelijk maken. Deze speciale kenmerken, zoals vetafzettingen rond de tepels en op de heupen en billen, en een betrekkelijk onbehaarde huid met uitzondering van het hoofd en de schaamstreek, behoren exclusief aan de vrouwelijke mens en hebben zich ontwikkeld om de plaats van de estrus in te nemen bij niet-menselijke vrouwelijke primaten.’Ga naar eind12. Vrouwen kunnen weinig anders doen dan afwachten tot ze worden ‘uitverkoren’, want eigen behoeften hebben ze nauwelijks, zoals Daniel Freedman duidelijk tracht te maken: ‘... wat de vrouw nodig heeft om haar volledige genetische potentieel te ervaren is iemand die haar beschermt, verzorgt en zwanger maakt.’Ga naar eind13. Voor zover vrouwen al zouden selecteren is het niet op de door Darwin voor dieren genoemde uiterlijke kenmerken als felle kleuren, mooie veren of een verlokkend stemgeluidGa naar eind14., maar op meer prozaïsche trekken. Bijvoorbeeld mannen die hen en hun kinderen niet in de steek laten.Ga naar eind15. Tiger en Fox trekken een parallel met vrouwelijke primaten: ‘Voor zover het vrouwelijke behoeften betreft - en vrouwelijke primaten tonen inderdaad voorkeuren in partnerkeuze - vinden ze overheersende mannen aantrekkelijker als permanente objecten van aandacht dan ondergeschikte. Bovendien zou dit dubbel waar kunnen zijn als overheersende mannen ook nog eens de beste jagers waren en de beste bron voor de dierlijke voedingsstoffen die zij en hun nakomelingen nodig hebben. Een vrouw, liever ge- | |
[pagina 16]
| |
zegd verscheidene vrouwen, zouden zich het liefst hechten aan een man die een buitengewoon goede en zekere bron van vlees is, letterlijk één die kan zorgen voor spek op de plank.’Ga naar eind16. Hoe de vrouwelijke voorkeur ook mag zijn, het actieve werven is een zaak voor mannen. Freedman, die hoogleraar is aan de Universiteit van Chicago en specialist op het gebied van de ‘menselijke sociobiologie’, drukt deze gedachte als volgt uit: ‘Wat onze eigen soort en onze eigen cultuur betreft, beweer ik niets vreemds als ik er op wijs dat met het bereiken van de sexuele volwassenheid de meeste heterosexuele mannen constant op zoek zijn naar vrouwen en als ze geremd zijn in sexueel contact fantaseren ze er vrijwel onophoudelijk over op een nogal ongenuanceerde manier. Zoals Portnoy van Philip Roth ervaren de jonge mannen in onze cultuur het leven dikwijls als een bijna voortdurende erectie...’Ga naar eind17.
Het is met het evangelie van de sociobiologie al net als met het evangelie van het christendom, als je nog geen feminist was zou je het worden. Sommige sociobiologen lijken zich overigens bewust van de veelal onverbloemde vrouwenhaat die uit hun teksten spreekt. Ze rechtvaardigen zich echter met een beroep op de ‘wetenschap’.Ga naar eind18. Dat leidt soms tot tragi-komische taferelen. Nadat Freedman omstandig heeft uitgelegd dat vrouwen zich het beste kunnen vinden bij monogamie, maar dat mannen daarentegen van ‘nature’ polygaam zijn, zodat voor de mensheid als geheel een systeem van veelwijverij aan te bevelen is, richt hij zich rechtstreeks tot zijn vrouwelijke lezerspubliek. ‘Ik weet dat velen onder u zich zullen ergeren aan de richting die dit betoog ingeslagen is. Als ik een vrouwelijke evolutionist was zou ik deze opmerkingen zeker anders hebben opgeschreven (sic), misschien door meer nadruk te leggen op de actieve rol die vrouwen spelen bij het werven en kiezen van partners (...).’ Hij is tot dit besef geraakt door zijn... secretaresse! Deze dame kreeg het manuscript uit te tikken, maar weigerde om haar opdracht uit te voeren: ze meende dat ze daarmee zou bijdragen aan de bestendiging van het sexisme. ‘Ze is een intelligente vrouw van een jaar of vierentwintig en in een eerlijk gesprek, waar we beiden wat meer opheldering door kregen, deelde ze me mee het gevoel te hebben dat ik beweerde dat alle vrouwen zouden passen in een verouderd model.’ Freedman geeft toe dat ze wel een beetje gelijk had voor zover hij spreekt van ‘de’ man en ‘de’ vrouw. Hij haast zich daarom om uit te leggen dat er heus wel assertieve vrouwen kunnen bestaan volgens de biologie, alleen bezitten vrouwen gemiddeld minder assertiviteit en agressiviteit dan mannen.Ga naar eind19. Wat deze nuancering waard is blijkt later in het boek. Hij betoogt dan opnieuw dat vrouwen wel degelijk op zoek zijn naar overheersende mannen, ook al zeggen ze wel eens dat het niet zo is. Ter illustratie verwijst hij naar een onderzoek over het sexuele leven van vijftien vooraanstaande leden van de vrouwenbeweging. Tijdens een voordracht over deze studie ‘werd de zaal afgebroken’, vermeldt Freedman olijk, maar het ‘leuke’ was wel de grote discrepantie die bestond tussen de verwachtingen van het gehoor en de resultaten van het onderzoek. ‘In antwoord op de vraag door welke dingen in mannen ze sexueel werden opgewonden gebruikten alle vrouwen woorden die “machtig” betekenen; er waren veel verwijzingen naar copieuze maaltijden en overvloedige fooien, Jaguars en oogverblindende pakken. Met andere woorden, deze vrouwen met een hoge status hadden behoefte aan super dominerende mannen om ze tevreden te houden. Het was bovendien wel duidelijk, al was het alleen maar door de veelvuldigheid waarmee de omschrijving “genie” werd gebruikt, dat er door deze vrouwen de nodige fantasie werd gebruikt om hun mannen omhoog te steken.’Ga naar eind20. Tja, het bewijs is nu toch wel geleverd, als het met de top van het feminisme al zo gesteld is - terwijl dat de meest agressieve en assertieve vrouwen zijn die je je als man kunt voorstellen - hoe moet het dan wel niet met de rest van de vrouwelijke mensheid gesteld zijn! Zelfs Freedmans secretaresse is door dit overtuigende voorbeeld stilgevallen. De auteur vermeldt tenminste niet, dat hij deze passages zèlf heeft moeten uittikken. | |
[pagina 17]
| |
Tropisch dierDe evolutietheorie, zo zou je denken, is bij uitstek een leer van veranderingen. In de handen van sociobiologen krijgt deze theorie echter eerder het karakter van een onbewegelijkheidsleer. Weliswaar zou de mensheid als gevolg van de ‘zondeval’ zijn toegerust met het vermogen om regels uit te vinden, mythen te construeren, talen te spreken, en dus om culturen te ontwikkelen, maar als het er écht op aankomt, dan blijkt de ‘natuur’ onoverwinnelijk. De menselijke cultuur is vanuit sociobiologisch gezichtspunt niet veel meer dan een bijkomstigheid van de natuur. Tiger en Fox zeggen, dat mensen zich cultureel gedragen omdat het hun aard is zich cultureel te gedragen, omdat de natuurlijke selectie een dier heeft voortgebracht dat zich cultureel gedraagt. Sommigen zullen misschien de indruk hebben dat er op Nederlands grondgebied het een en ander gebeurd is sinds de Batavieren; dat is een vergissing: ‘De beschaafde mens is vanuit evolutionair gezichtspunt een nakomertje. We blijven laat-paleolithische jagers, goed gesmeerde machines (sic) die geschikt zijn voor een doelmatige achtervolging van wild. Sinds we met de jacht zijn opgehouden en ons naar de akkers en steden hebben begeven is er in onze evolutionaire geschiedenis niets voorgevallen dat de moeite van het vermelden waard is - niets, behalve misschien een kleine selectie die ons voor bepaalde epidemieën immuun gemaakt heeft, maar waarschijnlijk zelfs dat niet.’Ga naar eind21. Het moet gezegd worden, niet alle auteurs in dit veld stellen zich zo onverzettelijk biologisch deterministisch op als deze beide geleerden, soms klinkt er wel eens iets van twijfel door. Wat overigens niet wil zeggen dat daarmee het betoog ook aan helderheid wint. In sommige gevallen wordt de opvatting van Edward O. Wilson nagevolgd, de vader van de huidige sociobiologie. Hij meent dat de biologie wel strakke grenzen stelt, maar dat de menselijke cultuur deze grenzen soms overschrijdt. Dat zou trouwens nooit lang duren, want de natuur staat al snel klaar om de mensheid weer tot de orde te roepen. Zolang je niet precies kunt uitleggen wat ‘natuur’ en ‘cultuur’ betekent, zijn dit soort frasen uiteraard volledig hol. Het is echter wél interessante onzin, omdat het iets duidelijk maakt over de sociobiologen zelf, wat God is voor een gelovig christen, is de natuur voor hen, een toornige, straffende kracht die weet wat goed voor ons is. Net als de meeste dominees zijn de sociobiologen van mening, dat het huidige tijdsgewricht gekenmerkt wordt door een situatie waarin de menselijke ‘beschaving’ definitief over de schreef dreigt te gaan. Zélfs Tiger en Fox met al hun grondige minachting voor de evolutionaire betekenis van de moderne beschaving, geven toe dat de mensheid vandaag voor een ernstig probleem staat: aanpassing of ondergang. ‘We zijn de eerste soort die het in eigen hand heeft om zijn eigen overlevingskansen bewust te beïnvloeden,’ roepen ze parmantig uit. ‘Dat kan echter alleen maar als we onszelf als soort kennen en, wat nog belangrijker is, onszelf als soort voelen, en, in laatste instantie, als soort handelen in het belang van de soort als geheel.’Ga naar eind22. Hoe een soort die uitsluitend capaciteiten tot jagen heeft dit ooit voor elkaar moet krijgen vertellen ze er helaas niet bij, daar zal wel weer een nieuwe zondeval voor nodig zijn. Het lijkt er verdacht veel op dat veel sociobiologen menen dat de wáre bestemming van de mensheid ligt op de jachtvelden, de eeuwige jachtvelden, want uit hun geschriften blijkt een diepe haat tegen alle culturele verworvenheden die verder gaan dan een knots of een vangnetje. ‘Slechts de meest onwetende arrogantie leidt ertoe dat wij “beschaafde” mensen neerkijken op jagers, herders en landbouwers als “primitief” of “ongeschoold”,’ bijt Professor Pierre L. van den Berghe zijn lezers toe.Ga naar eind23. Hij vervolgt: ‘In feite brengen deze bezigheden een mate van scholing met zich mee die gelijk of groter is dan die van vrijwel alle beroepen in moderne industriële maatschappijen. Een domme tandarts, hoogleraar of rechter kan in een industriële samenleving overleven; velen zelfs zeer goed. Een onwetende jager of landbouwer daarentegen, komt om van de honger in een “primitieve” maatschappij. Men maakt het contrast waarschijnlijk niet te sterk door te stellen dat hoe lager het | |
[pagina 18]
| |
technische peil van een samenleving hoe hoger de eisen die aan de intelligentie van de leden worden gesteld. Industriële maatschappijen zijn uitzonderlijk geschikt voor de overleving van domkoppen.’ Van den Berghe mag een fraaie illustratie van zijn eigen stelling zijn, dat geeft hem echter nog geen gelijk. Wat hij bedrijft is beuzelarij, geen wetenschap. Zoals veel andere sociobiologen presenteert hij de ‘moderne beschaving’ als een soort van geperverteerde evolutie, alsof hij het geheim zou kennen van wat de ‘zuivere’ evolutie inhoudt. Hij zegt: ‘De menselijke evolutie is weliswaar nog steeds geworteld in de biologie, maar nu houdt zij een buitengewoon belangrijke culturele component in, met name de techniek, wat een enorme versnelling in het tempo van de menselijke aanpassing mogelijk maakt en de capaciteit tot aanpassing aan een brede variatie van omgevingen. De menselijke cultuur is een radicaal nieuwe manier van evolutie geworden, die uit onze biologische evolutie is voortgekomen maar er nu gedeeltelijk los van staat. Niet alleen gaat culturele evolutie sneller dan biologische evolutie, maar het wordt ook sociaal doorgegeven. Kennis kan daarom in steeds toenemende hoeveelheden worden geaccumuleerd en opgeslagen.’Ga naar eind24. Afgezien van de vraag of er ook maar een schijn van bewijs te leveren zou zijn voor deze krachtig op het papier gesmeten veronderstellingen, valt vast te stellen dat Van den Berghe een gloeiende hekel aan (moderne) techniek heeft. Hoe deze de mensheid onafhankelijk gemaakt zou hebben van de biologische evolutie moeten we raden. Werd de techniek in de periode vóór de moderne beschaving niet ‘sociaal doorgegeven’? Is door de moderne techniek het menselijke vermogen tot het scheppen van cultuur van karakter veranderd? En geldt dat voor de gehele mensheid, of slechts voor de zogenaamde ‘westerse wereld’? Hield de menselijke evolutie vroeger géén belangrijke culturele componenten in? Hoe het ook zij, het kán niet goed gaan: ‘... de mens is nu betrokken bij een aanpassingsstrijd met zichzelf.’ Op de één of andere manier betekent dit dat we nu oog in oog staan met ‘... het naakte biologische probleem van ons voortbestaan als soort.’Ga naar eind25.
Het evolutionisme en het Christendom zijn wel eens voorgesteld als elkaars grootste vijanden, dankzij het ingrijpen van de sociobiologie zijn ze echter broertje en zusje geworden: beide beschouwen de moderne technologie als symbool van menselijke verdwazing, de één waarschuwt voor de straf van God, de ander voor de straf van de natuur. De mens is in wezen een ‘tropisch dier’, zegt Van den Berghe hartstochtelijk. Houdt dit in dat de mensheid gered zou zijn als we ons weer in berevellen huilen en met z'n allen op safari gaan? Het schijnt zo. De verstedelijkte samenleving waarin we nu leven, zo beweerde Desmond Morris al geruime tijd geleden, is voor mensen net zo kunstmatig als een dierentuin voor dieren.Ga naar eind26. Van den Berghe roept het hem na en voegt er aan toe: ‘De mens heeft zichzelf samen met planten en andere dieren gedomesticeerd en het resultaat is maar al te vaak een zielige, gekooide, machteloze parodie geweest van de paleolithische jager en verzamelaar die hij biologisch nog steeds is. Een paar duizend jaar culturele geschiedenis kan geen miljoenen jaren van biologische prehistorie ongedaan maken.’Ga naar eind27. | |
TotemismeEen van de belangrijkste bronnen waarop sociobiologen zich verlaten om hun theorieën over ‘de mens als jager’ een schijn van plausibiliteit te verschaffen is de studie van hedendaagse jagers en verzamelaars, die op zo'n manier buiten de rest van de mensheid worden geplaatst. Dit gebeurt op grond van een ‘net alsof’ -veronderstelling.Ga naar eind28. Dit betekent dat de sociobiologische geleerden menen dat je net mag doen alsof de hedendaagse jagers en verzamelaars in hun wijze van leven gelijk zijn aan de manier van leven die onze voorouders erop na zouden hebben gehouden. Ze houden ons een spiegel voor: als we erin kijken zien we hoe we zelf ooit waren. Ernestine Friedl drukt zich nog voorzichtig uit als ze zegt: ‘Samenlevingen van jagers en verzamelaars (...) vertegenwoordigen een levenswijze die niet exact gelijk is aan, maar wel lijkt op de technologische | |
[pagina 19]
| |
aanpassing van alle Homo Sapiens vóór de uitvinding van de domesticering van planten en dieren zo'n tienduizend jaar geleden.’Ga naar eind29. Doorgaans wordt zelfs dit - rijkelijk vage - voorbehoud niet gemaakt en gaat men er zonder meer van uit dat we te maken hebben met ‘onze hedendaagse voorouders’. Methodologisch gezien kleven daar nogal wat bezwaren aan, al schijnt geen enkele sociobioloog zich daar druk om te maken. Waar staan de jagers en verzamelaars uit onze dagen nu eigenlijk model voor, de periode van vóór of van ná de ‘zondeval’? Daar wordt vrolijk mee geschipperd. Hoewel het hier gaat om samenlevingen die de jacht kennen en dus per definitie ook het vermogen om culturen te ontwikkelen, gelden ze vaak als voorbeeld van de manier waarop de mensheid miljoenen jaren lang in de ‘biologische prehistoric’ zou hebben geleefd, hetgeen eveneens per definitie wil zeggen: zonder jacht en cultuurscheppend vermogen. Hedendaagse jagers en verzamelaars worden bovendien gewoonlijk op één hoop gegooid, alsof de soms fundamentele onderlinge verschillen van nul en generlei belang zouden zijn. Dit meestal om ze te contrasteren met de moderne samenlevingen van deze tijd, waarover op analoge wijze slechts in de meest vage, algemene termen wordt gesproken. Er wordt een dichotomie geconstrueerd tussen ‘zij’ en ‘wij’, zonder dat bij benadering duidelijk is wie daar nu eigenlijk mee worden bedoeld. Door op deze dubbelzinnige en willekeurige wijze een beginpunt en een (voorlopig) eindpunt vast te stellen bij de behandeling van een langdurig proces van veranderingen, wordt het uiteraard mogelijk om de aspecten te belichten die toevallig in je kraam te pas komen en om andere aspecten te verwaarlozen, omdat daar je pet niet naar staat. Clifford Geertz merkte onlangs bij de bespreking van weer zo'n sociobiologisch meesterwerk over de verschillen in mannelijke en vrouwelijke sexualiteit op, dat in dit boek onder meer de volgende zaken niet aan de orde werden gesteld: schuldgevoel, verbazing, verlies, eigendunk, dood, beeldspraak, rechtvaardigheid, preutsheid, intenties, lafheid, hoop, oordeel, ideologie, humor, verplichtingen, wanhoop, vertrouwen, slinksheid, ritueel, gekte en wat al niet. Hij zei: ‘Dit kan maar één ding zijn en dat is het ook. Sociobiologie.’Ga naar eind30. Zo'n manier van werken laat, om maar iets te noemen, de mogelijkheid van multi-evolutionaire ontwikkelingen geheel buiten beschouwing; er wordt immers slechts naar de start en de finish gekeken, de wedstrijd zélf doet er niet toe. Dat is een voorname reden waarom de sociobiologische discussies meestal het karakter hebben van een kinderachtig spelletje waar simpele aftelsommetjes en welles-nietes argumenten de toon bepalen. Edward O. Wilson heeft meermalen de verwachting uitgesproken dat de sociobiologie een échte wetenschap zou worden, die in één machtige greep allerlei ‘zachte’ sociale wetenschappen overbodig zou maken. In methodologisch opzicht kunnen de meeste sociobiologen echter nog niet tot drie tellen en zou het misschien aanbeveling verdienen als ze eens een paar eerstejaarscolleges in de culturele antropologie gingen volgen. Marshall Sahlins heeft kort geleden nog eens gewezen op het reeds lang bestaande inzicht, dat sociobiologen (en hun biologische voorvaderen) de neiging hebben de samenleving waarvan ze zelf deel uitmaken te projecteren op de natuur om vervolgens de natuur weer te gebruiken als een soort toetssteen voor de menselijke samenleving. ‘De menselijke maatschappij is natuurlijk en natuurlijke samenlevingen zijn vreemd genoeg op hun beurt weer menselijk.’Ga naar eind31. Sociobiologische theorieën zijn veelal niet veel meer dan ‘wetenschappelijke’ versies van bepaalde politieke ideologieën - bij voorbeeld de kapitalistische - met daarbij de verzekering dat deze maatschappelijke ordening ‘natuurlijk’ en ‘onvermijdelijk’ is, ja, dat zelfs het voortbestaan van de hele mensheid in gevaar komt wanneer van de ‘rechte paden’ wordt afgeweken.Ga naar eind32. Waar Sahlins terloops op wijst is dat ook de relatie tussen mannen en vrouwen door sociobiologische geleerden in sterk ideologisch beladen, soms ronduit sexistische termen wordt behandeld. Mannen zouden de grote motor achter de menselijke evolutie zijn geweest en vrouwen zouden zich daar passief in hebben geschikt. ‘De mens als jager’ | |
[pagina 20]
| |
betekent in feite ‘de man als jager’. Alle bestaande voorrechten van mannen kunnen met verwijzing naar die situatie worden gerechtvaardigd, daar is immers de mensheid gevormd en of het leuk is of niet, het is niet anders en het kan niet anders.
Ook dit sociobiologisch fort is de laatste jaren onder zwaar geschut komen te liggen. In de genoemde bundel van Dahlberg worden de meeste veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het model van de ‘jagende man’ tot de grond toe afgebroken. Empirisch onderzoek bij hedendaagse jagers en verzamelaars laat zien, dat de werkelijkheid er niet zo uitziet als de sociobiologie wel zou willen. Onder ‘primitieve’ condities zijn vrouwen niet gedoemd tot moederschap, er zijn duidelijke voorbeelden van volkeren waar vrouwen hun werk laten prevaleren. Bovendien hebben jagers en verzamelaars soms zeeën van ‘vrije tijd’ en wordt er op verschillende manieren aan geboortenregeling gedaan. Lang niet alle jagers en verzamelaars zijn van de jacht afhankelijk als belangrijkste middel van bestaan, het jagen is trouwens vaak een collectieve aangelegenheid waar mannen, vrouwen en kinderen gezamenlijk actief aan meedoen. In sommige maatschappijen gaan vrouwen zelfstandig op jacht. Van een rigide arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen is in sommige samenlevingen wél sprake, maar in andere niet of nauwelijks en over wat typische ‘mannentaken’ of ‘vrouwentaken’ zouden zijn bestaat geen eenstemmigheid. Dahlberg zegt in haar inleiding: ‘De bijdragen in dit boek ondersteunen niet de gedachte dat vrouwen minder gewaardeerd worden dan mannen vanwege de beperkingen van het moederschap of de verschillen in economische bijdragen. Ook op de gebieden van rituele activiteiten en symbolische waarden laat het bewijsmateriaal flexibiliteit en diversiteit zien, waaruit een evenwichtige en onderling afhankelijke samenwerking tussen de geslachten voortspruit. (...) Onderzoek dat begint met de meerderheid van de bevolking - ondersteunt niet de legende over de man als jager of de vrouw als verzamelaarster, maar leidt tot een gecompliceerder verhaal.’Ga naar eind33.
Vergeleken met de overspannen dramatiek en valse romantiek waarmee sociobiologen doorgaans hun versie van de menselijke evolutie optekenen, is dit misschien een wat saaie conclusie. Het ‘wetenschappelijke totemisme’, zoals Sahlins de sociobiologie ooit heeft gekarakteriseerd, wordt er wél door teruggebracht tot wat het in feite is: een mannelijke illusie. |
|