ken, kinderziekten, speelgoed, inderdaad ‘niets bizonders’ zijn; en dan gaat hij één dag beschrijven uit zijn negende jaar (dat moet dus geweest zijn tussen 23 augustus 1866 en 23 augustus 1867; op zijn derde bladzij, als hij uit de diligence is gestapt, zegt hij dat het ‘einde augustus en ondragelijk heet’ was; houden we het op 1866, dan heeft hij zojuist zijn achtste verjaardag gevierd en is zijn negende levensjaar dus net begonnen). De keuze van die ene dag levert ons een aantal kleurige Biedermeiertafereeltjes op van kennelijk zelf ervaren zaken: ‘Een veerpont, waarvan ik oorzaak van beweging niet begreep, bracht ons het snelstroomende water over en met een zet schoot de wagen het rommelend eind schipbrug over dat ons nog van den wal scheidde’ etc.
Bij nauwkeurige lezing, bij hèrlezing dus, zijn er hier en daar wel vraagtekens te zetten. De hannekemaaier in de treincoupéscène ‘scheen mijne weigering [van een slok uit zijn groene fles] kwalijk te nemen en hij begon te zingen dat de raampjes dreunden’... Is het niet wat vreemd om een situatie A. waar de lezer bepaald een gevolg van mag verwachten, onmiddellijk voort te zetten met een handeling B. die onmogelijk in causaal verband met A. gezien kan worden? We houden het dan maar op een onhandigheid, een lichte inzinking in schrijvers betrokkenheid bij het beschrevene. (Maar hij was er toch zelf bij, destijds? ... Enfin.)
Merkwaardig gedetailleerd van visie is vlak daarop die soldaat aan de waterkant, die (en dat wordt waargenomen uit een snelrijdende diligence) ‘juist een wurm wilde aanslaan’, wiens aas hem echter uit de handen valt, en die daarom tegen ons, in de diligence, vloekt. Timmerman heeft die merkwaardigheid ook zelf opgemerkt. Hij tracht deze minutieuze visie voor ons aannemelijk te maken: ‘Het is misschien vreemd dat ik al deze kleine bizonderheden onthouden heb, maar ieder die dien dag terugroept in zijn geheugen’... (zal dat begrijpen). Maar ‘iedereen’ is toch niet in zijn jonge jaren naar kostschool gestuurd? Nou ja, dat is dan wat onnauwkeurig geformuleerd. Hij bedoelt natuurlijk: iedereen die in zijn jonge jaren de eerste gang naar een kostschool heeft gemaakt... etc. Vooruit maar weer! Al blijft het vreemd, nu Timmerman voor 't overige genoegzaam toont, zijn zegje ook heel goed te kunnen zeggen.
Maar nu onze aandacht toch even verwijlt bij dat naar-een-kostschool-gaan: waaròm moest de amper negenjarige, nee: de amper acht geworden, of anders bijna negenjarige naar zo'n instituut? Ter verklaring hiervan kan alleen een bijzin dienen, die in de afscheidsscène bij de trein voorkomt: ‘... en al was ik een wilde jongen en al deed ik dagelijksch mijne ouders verdriet aan en was ik hatelijk tegen mijne zuster...’ (allen waren bedroefd, etc.). Eigenlijk wordt daarmee nog niet expliciet gezegd, dat dit slecht gedrag de reden van verwijdering van de enige zoon uit het gezin is. De voorstelling van zaken wordt niet duidelijk. Maar onze vraag ìs toch voor de hand liggend, nu we niet in Engeland zijn?
Het tafereel van het uitgestorven plein in de middaghitte is evenwel vol sfeer. En het voorval met de meid uit het raam die haar kop stoot is exemplarisch voor die kluchtigdoenerij die in de negentiende eeuw ter beschikking stond van de schrijvende elite: de slapstick wat verfijnd doordat men zichzelf mede-slachtoffer maakt (‘...een omstandigheid die zij mij nooit vergeven heeft’), maar intussen heeft men zich voor de lezer, alleen al door deze ironische visie, als volstrekt superieur laten gelden; terwijl men in de situatie zelf, hoe schijnbaar gevoelig en weerloos ook, in feite op gemakkelijke wijze de machtigste is, door middel van een welgevulde beurs (in casu de sigaren van vader, om uit te delen). Een echt Engels soort van humor, denken we onwillekeurig, we zíen de tong in schrijvers wangzak duwen, en...: Dickens, jazeker, natuurlijk! David Copperfield, hoofdstuk 5: Ik word van huis gestuurd.
Al moet voor onze kleine reiziger (na die ontdekking van zo even is zulk een dierbaarheid toch op z'n plaats?), al moet voor hem het spannendste, de ontvangst, nog komen, Timmerman de twintigjarige breekt zijn relaas hier af, omdat hij bovenaan kantje 4 is gekomen. De rest is zakelijkheid, die snel wordt afgedaan.
Maar toch. Ook op die laatste bladzij is er voor