| |
| |
| |
Anna Achmatova Zes gedichten
Vertaling Kristien Warmenhoven
Noordelijke elegieën IV
Er zijn drie tijdperken in het geheugen.
Het eerste lijkt pas gisteren gebeurd.
De ziel rust onder hun heilige gewelf,
Het lichaam ligt gekoesterd in hun schaduw.
De lach is nog niet weggestorven, tranen stromen,
De inktvlek is niet van de tafel afgeveegd -
En een kus ligt als een zegel op het hart,
Onvervangbaar, onvergetelijk, een vaarwel...
Maar deze toestand duurt niet lang...
Er is al geen gewelf meer boven je, en ergens
Staat in een stille voorstad een verlaten huis,
Waar het 's winters koud is, en 's zomers heet,
Waar spinnen zijn en stof op alles ligt,
Waar vurige brieven smeulen,
En portretten heimelijk veranderen,
Waar mensen heen gaan als naar een graf
En, thuisgekomen, snel hun handen wassen,
En een verdwaalde traan wegpinken
Van de vermoeide oogleden - onder een diepe zucht...
Maar de klok tikt door, de ene lente
Vervangt de andere, de lucht wordt roze,
Steden veranderen van naam,
Er zijn al geen getuigen meer van de gebeurtenissen,
Niemand om mee te huilen, of herinneringen op te halen.
En langzaam gaan de schaduwen van ons heen,
Die wij niet langer oproepen,
Hoe vreselijk zou hun terugkeer voor ons zijn.
En, eenmaal ontwaakt, blijkt dat wij zelfs niet meer
De weg weten te vinden naar dat verlaten huis,
| |
| |
En, rood van schaamte en woede, rennen wij
Er heen, maar alles (als in een droom)
Is anders: mensen, dingen, muren,
En niemand kent ons - wij zijn vreemden.
Wij zijn verdwaald... Mijn God!
En dan komt het bitterste moment:
Wij worden ons bewust van de onmogelijkheid
Dat verleden plaats te geven in ons leven,
En het is ons bijna even vreemd geworden
Als voor onze buren in het huis hiernaast;
En ons bewust, dat wij de doden niet zouden herkennen,
Maar dat het hen die God van ons gescheiden heeft
Heel goed vergaan is zonder ons - en
Het kan zo simpel zijn dit leven te verlaten,
Gedachteloos en pijnloos op te branden,
Maar een Russische dichter is het niet gegeven
Zo'n mooie dood te sterven.
Het meest doeltreffend opent lood
De hemel voor een gevleugelde ziel,
Of anders knijpt de doodsangst met zijn klauw
Het leven uit het hart, als uit een spons.
Vergeefs leg jij aan mijn voeten
Zowel grootheid, als roem en macht.
Al weet je dat je daarmee niet uitbant
De stralende passie voor het vers.
Probeer je mij zo te beledigen?
Wordt verdriet soms genezen met goud?
Misschien geef ik wel toe voor de schijn.
Ik zet heus de loop niet op mijn slaap.
De dood staat toch op de drempel,
Of je hem nu roept of verjaagt,
Maar achter hem schemert de weg,
Waarlangs ik voortkroop in bloed.
En daarachter tientallen jaren
Van verveling, angst, en die leegte
Waarover ik zou kunnen zingen,
Maar ik vrees dat jij huilen zou.
| |
| |
Vaarwel dan! Ik leef niet in de woestenij,
De nacht en het eeuwige Rusland zijn met mij,
Verlos mij aldus van mijn trots!
De rest kan ik zelf wel aan.
| |
De muze
Hoe moet ik leven met deze bezoeking,
En dat noemen ze dan de Muze,
‘Jij ligt met haar in het gras...’ zeggen ze,
‘Wat een goddelijk gelispel...’ zeggen ze,
Erger dan ijlkoorts doet zij je beven,
En dan geeft ze een jaar lang geen kik.
| |
Gebed
Geef mij bittere jaren van ziekte,
Van steunen, slapeloosheid, koorts,
Neem mijn kind van mij af, mijn vriend,
Mijn geheime talent voor het vers -
Zo bid ik in jouw liturgie
Na zoveel gekwelde dagen,
Opdat de donderwolk boven Rusland
Opgaat in een krans van zon.
| |
| |
| |
Geboortegrond
Maar er is niemand op aarde met minder tranen,
Hoogmoediger en eenvoudiger dan wij.
Wij dragen hem niet in amuletten op de borst,
In verzen zullen wij hem niet bewenen,
Onze bittere droom komt hij niet verstoren,
En hij lijkt echt niet op het paradijs.
Diep in ons hart verlagen wij hem niet
Tot waar om mee te speculeren,
Ziek, arm, met stomheid geslagen,
Denken wij zelfs geen moment aan hem.
Ja, voor ons is hij de modder op onze laarzen.
Ja, voor ons is hij het zand tussen onze tanden.
En wij malen en kneden en stampen
Dit stof dat volstrekt onbeladen is.
Maar wij rusten in hem, veranderen in hem,
Daarom noemen wij hem zo vrijmoedig - de onze.
|
|