| |
| |
| |
Leo van Maris Omwille van de waarheid: Het dagboek van Edmond & Jules de Goncourt
Edmond en Jules de Goncourt hebben meer dan twintig jaar samengewerkt. In die tijd hebben zij romans geschreven en toneelstukken, historische studies en kunstkritieken. De samenwerking was bijzonder hecht en het resultaat vormde een sterke eenheid. Het is zelfs voor de grootste Goncourt-kenners niet mogelijk om op grond van tekstkritiek vast te stellen wat door wie geschreven is. Ook de dagboeken zijn voor een groot gedeelte het resultaat van die samenwerking.
Eind 1851 besloten de toen negenentwintigjarige Edmond en zijn acht jaar jongere broer om een verslag bij te houden van hun ontmoetingen met kunstenaars en schrijvers. Tijdgenoten hebben later verklaard dat dit verslag historisch volstrekt betrouwbaar was. Maar ook de waarheid is niet altijd even aangenaam. Bovendien waren de gebroeders vaak buitengewoon scherp, om niet te zeggen vernietigend in hun oordelen. Dat alles kwam echter pas later aan de dag. De eerste tientallen jaren vermoedde niemand dat er na afloop van de salonbijeen-komsten en diners thuis nog een dagboek op de Goncourts lag te wachten.
Met grote regelmaat hebben Edmond en Jules deelgenomen aan de diners in het restaurant Magny, diners die ook werden bezocht door Gautier, Sainte-Beuve, Flaubert, Renan, Toergenjev, Berthelot en George Sand. Maar nog belangrijker voor de dagboeken waren de wekelijkse Salons van prinses Mathilde. Zij was een dochter van Jerôme, de broer van Napoleon i, en dus een nicht van Keizer Napoleon iii, die immers een zoon was van een andere broer van Napoleon i, Lodewijk. De Salon die zij hield in Saint-Gratien, aan het meer van Enghien, stond bekend als een van de meest briljante van het Tweede Keizerrijk.
In 1870 overlijdt Jules aan de gevolgen van een twintig jaar eerder opgelopen syfilis. De klap voor Edmond is enorm. De broers waren beiden ongetrouwd gebleven en zij voelden zich geheel op elkaar aangewezen. Aanvankelijk wil Edmond het dagboek niet voortzetten. Jules was degene die meestal opschreef waarover zij het beiden eens waren geworden, zoals ook uit het handschrift blijkt. Edmond keek daarbij over zijn schouder mee. Hierdoor wordt dus de ik-vorm verklaard die, ook vóór 1870, regelmatig in het dagboek wordt gebruikt. Later besluit Edmond toch het dagboek weer op te nemen, allereerst om er het verslag aan toe te vertrouwen van Jules' ziekte en overlijden. Hij zal er de rest van zijn leven mee doorgaan.
De moeilijkheden rond de publicatie van het dagboek vormen een hoofdstuk apart. In 1886 besluit Edmond, op aandringen van zijn vriend Alphonse Daudet, die hij van het bestaan van het dagboek op de hoogte heeft gebracht, tot gedeeltelijke openbaarmaking over te gaan. Na een voorpublicatie in de Figaro in 1886, verschijnt een jaar later het eerste deel in boekvorm. Tot in 1896, het jaar waarin Edmond overlijdt, worden er regelmatig nieuwe afleveringen gepubliceerd. In totaal verschijnen er negen delen. Hoewel het een gekuiste versie betreft, die door Edmond ‘la vérité agréable’ wordt genoemd, komen er toch verschillende protesten. Renan is tegen publicatie, prinses
| |
| |
Mathilde is er niet gelukkig mee en in de jaren negentig protesteert zelfs Alphonse Daudet, die Edmond toch tot de uitgave van het eerste deel had overgehaald.
Wat Edmond ‘la vérité absolue’ noemt, zal pas in de volledige versie van het dagboek te vinden zijn. Volgens zijn testament mag de uitgave dààrvan echter pas twintig jaar na zijn dood plaatsvinden. In hetzelfde testament bepaalt Edmond dat zijn vermogen zal gaan naar een op te richten ‘Académie Goncourt’. Deze wordt gevormd door tien schrijvers die een jaarlijkse vergoeding ontvangen van zesduizend francs. Eén van hun taken is om elk jaar een literaire prijs uit te delen ten bedrage van vijfduizend francs. Problemen met de erfgenamen zijn er de oorzaak van dat de Académie Goncourt pas in 1903 kan worden opgericht. Als in 1916 de door Edmond gestelde termijn verstreken is, blijkt dat een periode van twintig jaar te kort is. Te veel mensen zijn nog in leven. In 1935-'36 verschijnt een editie van het dagboek in negen delen. Het is een herdruk van de tijdens het leven van Edmond verschenen uitgave. Het predicaat ‘édition définitive’ dat op deze herdruk prijkt, is dus nogal misleidend. De volledige uitgave ziet pas het licht van 1956 tot 1959. In opdracht van de Académie Goncourt zijn daarin slechts enkele eigennamen niet vermeld.
De vertaling die hier volgt is een keuze uit het jaar 1869. Hoewel de stemming van het dagboek zelden uitgesproken vrolijk is - Edmond en Jules waren gevoelige naturen die zich vaak miskend voelden - werpt de slechte gezondheidstoestand van de beide auteurs zeker een schaduw over het laatste jaar van hun samenwerking. Maar het is ook een jaar dat kwalitatief van hoog gehalte is en een goed beeld geeft van het Journal dat Edmond, méér nog dan hun romans en historische werken, beschouwde als het eigenlijke levenswerk van hemzelf en zijn broer.
| |
Middernacht, 1 januari [1869].
Wij omhelzen elkaar in de tuin bij ons huis, in de maneschijn van het nieuwe jaar.
| |
5 januari.
Als men echt aan zijn kwalen toegaf, zou men op bed blijven liggen en pas weer opstaan bij het Laatste Oordeel.
In Magny een verhaal van dokter Robin met details van aangrijpende en angstaanjagende experimenten op onthoofden, op lichamen dus van mensen zonder hoofd die, drie kwartier nadat de dood is ingetreden, op een manier alsof ze nog leven hun hand naar hun borst brengen, als daarop druk wordt uitgeoefend; en vele andere proeven waardoor de theorie wordt ondersteund dat hart en hersenen onafhankelijk van elkaar werken.
Er is geen betere afleiding om ons uit onze kwijnende toestand te halen en een einde te maken aan de kwellingen van onze slechte gezondheid dan de hoge vlucht van de wetenschap, dan, om zo te zeggen, de dromen van het ontleedmes. Zij brengen ons de vergetelheid, het plezier, de roes en de vervoering die andere mensen vinden in de bedwelming van een feest, een bal of een schouwburgvoorstelling!
| |
Woensdag 6 januari.
Ik vertelde de prinses dat ik Sainte-Beuve gezien had, en dat ik hem vermoeid, bezorgd en terneergeslagen vond. Zij gaf me geen antwoord en ging me voor naar de eerste salon, de plaats voor haar intieme gesprekken en vertrouwelijkheden onder vier ogen.
En daar barstte ze los: ‘Saint-Beuve, die wil ik niet meer zien! Nooit meer!... Hij heeft zich tegenover mij gedragen... En dan uitgerekend... hij... Om hem heb ik ruzie met de Keizerin gekregen... En dan alles wat hij aan mij te danken heeft!... Tijdens mijn laatste verblijf in Compiègne heeft hij mij drie dingen gevraagd: twee ervan heb ik van de Keizer gedaan gekregen... En wat vroeg ik hem op mijn beurt? Ik vroeg hem niet om zijn overtuiging te laten varen, ik heb hem alleen gevraagd zich niet door een
| |
| |
contract aan Le Temps te binden; en namens Rouher heb ik hem van alles aangeboden... Als hij nu naar La Liberté, naar Girardin was gegaan, dat zou nog mogelijk zijn geweest, dat waren zijn soort mensen... Maar naar Le Temps! onze persoonlijke vijanden! die ons dag in, dag uit beledigen!... Hij heeft zich tegenover mij...’
Zij onderbrak zichzelf, en vervolgde toen: ‘Ja, het is een slecht mens... Een half jaar geleden al schreef ik aan Flaubert: “Ik ben bang dat Sainte-Beuve ons binnenkort een of andere streek zal leveren...”.’
En moeilijk ademhalend voegde zij daar verbitterd aan toe: ‘Op Nieuwjaarsdag heeft hij me een brief geschreven om me te bedanken voor alle goede zorgen waarmee hij tijdens zijn ziekte omringd werd en die hij aan mij te danken had... Nee, zo gedraagt men zich niet!’
En ze kwam adem tekort, snakte naar lucht en frutselde met beide handen zenuwachtig aan de bovenrand van haar geborduurde jurk; en in haar bijwijlen door emotie verstikte stem waren ingehouden tranen te horen: ‘En dan spreek ik niet als prinses, maar als vrouw, als vrouw!’ En zij schudde mij bij mijn revers heen en weer, alsof zij haar verontwaardiging tot in mijn binnenste wilde laten doordringen: ‘Het is toch schandelijk, Goncourt, nietwaar?’ En vol van haar inwendige woede boorden haar ogen zich in de mijne.
Daarna zette zij nog enkele passen op het tapijt, waarbij zij de grote sleep van haar witzijden japon snel heen en weer bewoog. ‘Als vrouw!... Ik heb bij hem thuis gedineerd, ik heb op dezelfde stoel gezeten als Madame Rattazzi, jawel! Trouwens, ik heb het hem gezegd toen ik bij hem was: “Uw huis is een huis waar dames van lichte zeden komen, een huis dat een slechte naam heeft, en toch ben ik hier gekomen! Alleen om u ben ik hier gekomen!” Ja! ik ben streng tegen hem geweest... Ik heb hem gezegd: “Wat bent u eigenlijk? Een gebrekkige oude man. U kunt zelfs niet meer voor uzelf zorgen! Maar wat voor ambities hebt u dan toch nog? Ik zou eigenlijk gewild hebben dat u vorig jaar gestorven was: u zou dan tenminste als vriend in mijn herinnering zijn blijven voortleven.” Die scène heeft mij aangegrepen...’ voegde zij eraan toe, terwijl de gedachte aan het bezoek haar nog deed huiveren.
En toen de superintendent terugkwam van een of andere soiree en met al zijn onderscheidingen langs ons liep, zei ze tegen me: ‘Spreek hier verder niet over, ik heb er niets van aan Monsieur de Nieuwerkerke verteld. Ik heb gedaan wat mij op dat moment inviel...’
| |
8 januari.
Hydrotherapie, koud water: een nachtmerrie, een schrikbeeld. Ochtenden die beginnen in het angstige vooruitzicht van die martelende regen. Je schreeuwt het uit onder die pijniging van al je zenuwen, en in de blikken bak dans je de vitusdans van het gekkenstortbad. Ik kon het niet langer dan drie dagen verdragen: ik zou eraan dood zijn gegaan.
| |
11 januari.
Brown, de paardenschilder, vertelde ons de volgende anecdote over Pointel, de huidige sterke man achter Dalloz en zijn Moniteur, de zeer christelijke directeur van een geïllustreerde krant, degene door wiens toedoen Sainte-Beuve naar Le Temps is gegaan. Pointel liet Brown bij zich komen voor het maken van houtgravures en hij vroeg hem wat voor soort voorstellingen hij maakte.
‘Wel, paarden!’ ‘Paarden?’ En Pointel liep koortsachtig tweemaal zijn kamer rond. Hij hield halt voor Brown: ‘Paarden!... Via paarden kom je bij lichte vrouwen terecht, en lichte vrouwen leiden tot de ondergang van het gezin. Géén paarden in mijn krant!’
| |
15 januari.
Een leven zonder een ogenblik rust; onophoudelijk drukproeven en correctiewerk; steeds weer op pad in Parijs; al dat overhaaste gedoe van snel kleine verbeteringen aanbrengen; altijd maar geïnspireerd moeten zijn om veranderingen te verzinnen; dagen waarop je geen kwar- | |
| |
tier tijd voor jezelf hebt en waarop je snakt naar het ogenblik om gedachteloos een sigaar te kunnen roken. En dat alles nu we beiden ziek zijn, terwijl we van elkaar proberen te achterhalen hoezeer de ander lijdt en al onze moed bijeenrapen, de een gekweld door een onophoudelijke hoofdpijn, de ander door een ontregelde en voortdurend zieke maag. Bij het ontsteken van de gaslampen ziet de arme stakker er daardoor uit als iemand die die avond uit de dood is herrezen. Ja! wij zijn met recht de martelaren van onze boeken, ondanks onze ziekte altijd op de bres om te werken en te denken.
| |
31 januari.
Bij de prinses. Steeds dezelfde gaande en komende man, dezelfde handdrukken, dezelfde automatische beleefdheden en begroetingen, en dezelfde indruk van ongevoeligheid, stijfheid, onverschilligheid bij al die plichtmatige, welwillende en glansloze strijkages. Er heerst zo'n vergeetachtigheid en zo'n afwezigheid dat men elkaar voor de tweede keer gedag zegt en zich de eerste keer niet meer herinnert. Achter een gelaatsuitdrukking vol stijfdeftige vriendelijkheid, zich verhullend in vage en onbeduidende geestigheden, op fluistertoon uitgesproken, en onnut, betekenisloos gepraat, gaat iedereen volledig op in zichzelf en in zijn egoïstische persoonlijkheid. Je gaat daar vandaan met een verkild hart, alsof je de avond hebt doorgebracht temidden van mensen die van ijs zijn.
Als het erop aankomt deugt de Italiaanse vrouw van de wereld niet! Zij komt immers nog altijd uit het land van Machiavelli.
| |
2 februari.
Ik lees dat op het ogenblik alle bomen in Parijs langzaam aan het sterven zijn. Sinds enkele jaren zijn er heel wat gevallen van schimmelziekte bijgekomen. De oude natuur laat het afweten. Zij laat onze door de beschaving vergiftigde aarde in de steek, en de tijd is misschien niet ver meer dat het natuurlijke decor moet worden nagemaakt door de industrie. Dan zullen de in blik uitgesneden beschilderde palmen van het zwembad van de Samaritaine de enige schaduw en het enige groen vormen waarover de moderne hoofdsteden, die monsterlijke opeenstapelingen van mensen, de beschikking zullen hebben.
| |
7 februari.
Ironie van de toestand en de verwarring van deze tijd, waarin alles op zijn kop schijnt te staan! Men wil van ons, die meer dan wie ook te klagen hebben over het huidige regime en die het alle haatgevoelens toedragen die echte geletterden koesteren voor een regering die vijandig en afgunstig staat tegenover de schone letteren, uitgerekend van ons wil men in de ogen van het publiek het talent vernietigen door de lasterlijke term - die het altijd weer goed doet - van hovelingen. En dat alleen omdat voor ons in deze situatie, in de huidige janboel van een overleefd Keizerrijk, geen andere belangeloze en echte vriendschap bestaat dan die voor de prinses - en dan nog een vriendschap waarin wij met haar redetwisten en strijden over alles en nog wat waarover men strijden kan.
En waar komt dat vandaan? Van laag bij de grondse lakeien van de openbare mening, van een Galichon. Van die kleine ambitieuze klier moet hier een portret worden neergezet. Hij is half wijnhandelaar in een barak van de Portau-Vin, half directeur van een Gazette des Beaux-Arts, een blad dat hij uitgeeft met behulp van het geld dat hij loskrijgt van een onnozele edelman; hij verdeelt zijn tijd tussen zijn bewondering voor Albert Dürer en het mengen van wijnen; zijn gezicht heeft de kleur van een pestbuil en zijn donkere bril doet denken aan een syfilislijder; hij is de spookachtige famulus van Charles Blanc, en simuleert doofheid om op Buloz te lijken; hij heeft een belachelijke biografie van de Meester van de vogel geschreven, ligt in het stof voor de artistieke smaak van Thiers en likt het achterste van alle leden van het Institut. Door zijn verachtelijke slavenijver komt het hem toe om er kandidaat in culo voor te zijn.
| |
| |
| |
10 februari.
Het scheelde weinig of we waren vandaag beiden verongelukt. Het was woensdag en we gingen naar ons wekelijkse diner bij de prinses. Een dronken koetsier bij wie we in Auteuil waren ingestapt, botste op de quai de Passy in volle vaart tegen de wielen van een vrachtkar; en de schok was zo hevig dat Edmond met zijn gezicht tegen de glazen ruit vóór hem terechtkwam, waardoor het glas brak... Wij keken elkaar aan, een wederzijdse blik vol verschrikking; we namen elkaar onderzoekend op! Zijn gezicht, vooral een oog, zat vol bloed. Wij stapten uit om het goed te kunnen zien. Ik bekeek het van dichtbij: de klap was vlak onder zijn oog terechtgekomen, het glas had zowel het onderste als het bovenste ooglid beschadigd. Dat was het enige wat ik kon zien, maar daarna, toen het Edmond vanwege het bloed begon te duizelen, sprak hij niet uit waar hij op dat moment bang voor was, nl. dat hij door dat oog niet meer zou kunnen zien.
Van de kade zijn we naar Passy gelopen, waarbij ik hem ondersteunde. Hij liep stevig door, zijn zakdoek was helemaal rood: hij zag eruit als het slachtoffer van een bloedig ongeval, als een metselaar die van het dak is gevallen. En totdat het oog bij de apotheker was schoongemaakt, heersten er angst en emotie. Het waren minuten die een eeuwigheid leken te duren. We gingen naar een postkantoor om een telegram naar de rue de Courcelles te sturen; en Edmond vertelde me iets heel merkwaardigs; een moment vóór de botsing had hij een voorgevoel van het ongeluk gehad; alleen had hij in zijn tweede gezicht, dat om zo te zeggen op zijn broer gericht was, mij gewond gezien, en wel gewond aan mijn oog.
| |
19 februari.
We hebben Sainte-Beuve bezocht. We troffen hem aan in een treurige stemming, zowel om zijn slechte gezondheidstoestand, als vanwege de politiek en de stand van zaken in de letteren. Hij bracht ons op de hoogte van de schandelijke gebeurtenissen die in de Academie waren voorgevallen, het geknoei met stemmen, de belangengroeperingen, de manipulaties van Guizot. Hij vertelde ons de volgende dialoog tussen Madame de Galliera en Lebrun, een dialoog die Lebrun hem verteld had met de verontwaardiging en de bitterheid van een oudere homme de lettres.
Toen hij haar salon binnentrad, had zij hem gezegd: ‘Wel, monsieur Lebrun, de eerste zetel is vergeven... Jawel, aan Monsieur d'Haussonville... Dat is een uitgemaakte zaak.’ ‘Daar was ik niet van op de hoogte,’ antwoordde het academielid met een buiging. ‘Wat de tweede aangaat, dat zal zonder twijfel Monsieur de Champagny worden.’ ‘Zo!...’ ‘En wat de derde betreft, dat wordt waarschijnlijk Monsieur Barbier.’
En toen bracht de melancholische stemming van het eind van de middag, de stemming van een dag die ten einde loopt, gevoegd bij het dreigende vooruitzicht op een eenzame avond, een opmerking op Sainte-Beuve's lippen die bedrukt werd uitgesproken en bedrukt van inhoud was. Het ging over het leed dat hij ondervond tengevolge van alles wat hij moest missen. Zo kon hij zich niet meer verplaatsen om bezoeken af te leggen en aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. En in zo'n situatie verlies je je belangstelling voor het doen en laten van je medemensen en voor alles wat er in de wereld omgaat.
Hij beschreef ons, op de manier van iemand die tijdens het praten in een uitgedoofd vuur zit te poken, hoe de ene dag de andere opvolgde, hoe hij 's morgens als hij wakker werd de dingen nog een beetje zag en zich enkele illusies maakte; en hoe hij vervolgens gedurende de dag nog wel enige belangstelling kon opbrengen voor zijn werk en voor die paar vrienden die hem niet vergeten waren; maar dat was dan alles: daarna had hij alleen nog maar het vooruitzicht op een treurige avond. ‘Ach! het leven, ziet u, neen! Niet zo'n leven! Het leven is voor mij tegenwoordig alleen nog maar een kale muur; maar je hebt er behang en versiering bij nodig.’ En met een kort handgebaar drukte hij er zijn
| |
| |
spijt over uit dat de dingen allemaal zo gelopen waren. Het werd zachtjesaan donker en het spreken van de oude man verloor zich meer en meer in de schemering, het werd een spreken dat al koers zette naar het grote zwijgen.
| |
22 februari.
Sinds ons boek is verschenen hebben we pijnlijke dagen doorgemaakt. Geen brief, geen woord, niet de minste reactie van wie dan ook, behalve een stevige handdruk van Flaubert. We voelen daarover een diepe treurigheid: die samenzwering van stilzwijgen, vol haat en jaloezie, die wij om ons heen gewaarworden. En de kilte die iedereen die in onze buurt komt bevangt: zij worden door de grootheid van dit boek verpletterd.
| |
22 maart.
Bij Sainte-Beuve op bezoek geweest, die ons via een gemeenschappelijke vriend had laten weten dat hij een krakend stuk over Madame Gervaisais wilde schrijven, en die ons nu beleefd verzocht om op zijn bezwaren in te gaan. En een uur lang hield hij een soort preek tegen ons, die bitter van toon was en waarin hij zichzelf steeds herhaalde. Het dreigde voortdurend op een soort kindse woede-aanvallen uit te lopen. Na ons een uur lang aan deze koude douche te hebben blootgesteld, beschuldigde hij ons ervan de betekenis van de Navolging, dat boek vol liefde en melancholie, verkeerd te hebben voorgesteld. Hij vroeg Troubat zijn exemplaar te halen en liet het ons zien. Het leek op een herbarium, vol gedroogde bloemen en aantekeningen in de marge; en terwijl hij zich naar de invallende schemering keerde, begon hij het Latijn van de Navolging te prevelen. Zijn stem klonk plotseling anders, als de stem van een priester. Hij deed het boek dicht met de woorden: ‘Ach! Daar zit een liefde in... Je kunt er een heel mensenleven op teren’.
Wij hadden intussen binnenpret bij de gedachte dat de bisschop van het diocees der ongelovigen misschien zo hypocriet zou zijn, tegen ons boek in, de godsdienst in bescherming te nemen.
| |
30 maart.
Veel regen en veel dromen; ingeslapen dagen, waarvan de uren vervloeien. Je weet niet helemaal zeker of je werkelijk bestaat.
| |
31 maart.
Vandaag heeft Gautier tijdens het diner bij de prinses een afschuwelijk verhaal verteld over een ongelukkige danseres die een ballet geweigerd had. Hij had haar meegenomen naar haar kleedkamer, waar hij haar hoofd had beetgepakt en gedreigd had haar vier voortanden tegen de marmeren schoorsteen te zullen stukslaan.
Hij vertelde dat verhaal en herhaalde het zelfs nog een keer, hij kon er niet genoeg van krijgen. Hij vond het dé manier om een vrouw iets te laten doen wat ze niet wilde. Tenslotte maakte zich een wrede uitdrukking van hem meester die zowel Oosterse als volkse trekken vertoonde. De dierlijke naturen van een leerwerker en van een pasja uit Janina vloeiden in hem samen.
Het is schokkend om te zien hoe deze man verwildert en zich onder de officiële gunsten en eerbewijzen ontwikkelt tot een wrede lomperik. Het hele gedoe aan het hof prikkelt zijn lage natuur en het is voor zijn vrienden pijnlijk en aanstootgevend om te zien hoe hij van de laagste kruiperijen en het meest gemene geflikflooi ineens overschakelt op de grootste blunders, de brutaalste en meest weerzinwekkende poses, de gigantische en alle perken te buiten gaande dikdoenerij van de slechtst opgevoede dichter die ooit heeft geleefd.
| |
1 april.
In de omnibus naast een boerenmeisje gezeten dat er uitzag of ze vandaag pas in Parijs was aangekomen om er in een dienstje te gaan. Ze kon onmogelijk stil blijven zitten. Ook al probeerde zij nog zo een rustige houding aan te nemen en haar armen over elkaar geslagen te houden, het leek wel of zij in dat grote en overdonderende Parijs last had van een soort beweeglijkheid, van een verlegen en nerveuze on- | |
| |
rust. Daarbij was zij ook nog nieuwsgierig en keek ieder ogenblik door het raampje achter haar. Een klein dikkerdje met een wit mutsje. Als een geit die ergens tegenaan schuurt, of als iemand die de vlooien van haar geboortedorp nog bij zich draagt, schoof zij met haar rug en haar lendenen tegen de stoelleuning. Het zag er allemaal al week en wellustig uit, klaar om te verloederen tot een Parijse prostituée. Ze was nu eens gespannen als een dier dat wordt getransporteerd en beet op haar nagels, dan weer was ze verstrooid, gelukkig, een beetje bang; ze mompelde wat, praatte zachtjes in zichzelf en gaapte daarna van vermoeidheid.
Wanneer de leden van de oppositie het een en ander te verduren krijgen, zijn ze stomverbaasd, net als kwajongens die 's avonds belletje trekken en plotseling komt er een conciërge tevoorschijn die hun een draai om hun oren geeft.
| |
7 april.
Bij Magny. Gehoord dat Berthelot heeft voorspeld dat de wetenschap over honderd jaar de mens in staat zou stellen het atoom te doorgronden en dat men naar believen de zon lager zou kunnen zetten, uit zou kunnen doen of weer aan zou kunnen steken; Claude Bernard van zijn kant zou voorspeld hebben dat men in de fysiologie over honderd jaar het fundament van de levende natuur, de schepping van de mens, zou beheersen.
Wij zijn daar niet tegenin gegaan, maar wij geloven wel dat als de wereld op dat punt is aangeland, die goeie ouwe God met zijn witte baard op aarde zal verschijnen, rammelend met zijn sleutelbos, en tegen de mensheid hetzelfde zal zeggen wat ook in de Salon wordt geroepen: ‘Heren, sluitingstijd!’
| |
16 april.
Bij een boomkweker in Bourg-la-Reine een magnolia wezen kopen. Wij voelden ons daar plotseling bevlogen door een tot nu toe onbekende belangstelling voor de zeldzaamheden en kunstvoortbrengselen die men onder natuurprodukten kan aantreffen. Het was iets onbekends en geheel nieuws voor ons, dat gevoel en die waardering voor de fraaie lijn van een plant, voor, om zo te zeggen de kunst en de aristocratie die men erin kan vinden: want net als bij de mensheid worden ook in de natuur sommige schepselen met voorkeur behandeld en gekoesterd; hun valt dan een bijzondere en meer dan normale schoonheid ten deel. En zonder er iets van af te weten, zijn wij gevallen op uitgerekend de twee duurste bomen van de boomkweker.
We hebben onlangs iets meegemaakt met Sainte-Beuve dat van het begin tot het eind eigenaardig genoemd kan worden.
Na zijn bittere en hatelijke oprispingen tegen onze roman en zijn uitingen van bijna persoonlijke vijandschap jegens de hoofdpersoon, heeft hij ons via Charles Edmond voorgesteld twee artikelen aan ons te wijden in Le Temps. Hij vroeg ons daarvan de aangename én de onaangename kanten te willen aanvaarden; bovendien rekende hij erop dat wij in dezelfde krant een weerwoord zouden leveren op zijn strenge kritiek. Wij accepteerden ogenblikkelijk Sainte-Beuve's voorstel en zijn hoffelijke aanbod voor een weerwoord.
Nadat we dat tijdens een bezoek allemaal goed hadden afgesproken, hoorden we van iemand dat Sainte-Beuve de artikelen toch niet zou schrijven en dat dat, volgens hem, onze schuld was. We schreven hem een brief. In zijn antwoord had hij zijn Chers amis vervangen door Chers Messieurs. Het was een moeizame brief, waaruit zijn verlegenheid sprak en waarin hij in bedekte termen scheen te willen zeggen dat zijn huidige positie tegenover de prinses hem belette de artikelen te schrijven die hij aan ons zou wijden. Bij het eerste woord van die brief vermoedde ik al dat een van onze vijanden bezig was geweest, een of andere spion van het wekelijkse diner op woensdag, - Taine misschien, wie weet...
Wel, tot aan het eind, tot aan de rand van het graf blijft Sainte-Beuve de Sainte-Beuve die hij altijd geweest is, een man die zich in zijn kritie- | |
| |
ken steeds heeft laten leiden door uiterst bekrompen geesten, door overwegingen van geen enkel niveau, door persoonlijke kwesties, en door de druk van de serviele opinies om hem heen! Een criticus die nog nooit een onafhankelijk en persoonlijk oordeel over een boek heeft gegeven!
De achtergrond van dit alles wordt gevormd door zijn verlangen om nu met de vrienden van de prinses te breken, waarbij hij de indruk wil vestigen dat zij de oorzaak van de ruzie zijn.
| |
18 april.
Vandaag de schetsen gelezen die Balzac nog had liggen. Hij zou verdiend hebben tien jaar langer te leven - en Hugo tien jaar korter.
| |
Woensdag 28 april.
Bij de prinses geweest. Zij had bij wijze van aandoenlijke verrassing voor de Keizer die morgen komt, aan de hof-improvisator Théophile Gautier gevraagd een proza-fragment van de gevangene van Ham, handelend over het overbrengen van de stoffelijke resten van zijn oom, in versvorm te willen gieten. Proza van goed gehalte. In de loop van de dag heeft Gautier aan de snelle tred van zijn Muze negentig verzen weten te ontlokken. O platitudo!
Gautier wordt in de salon toegejuicht. Daarna ontstaat er een discussie over de vraag of de Keizer meer een dromer dan een denker of meer een denker dan een dromer genoemd kan worden. Om eerlijk de waarheid te zeggen zijn we met Chesneau naar de rookkamer gegaan. Toen we weer beneden kwamen vonden we Gautier terwijl hij vlak bij het gezicht van de prinses een van die schokkende en laag bij de grondse verhalen aan het vertellen was waarmee hij onbewust revanche lijkt te nemen op al zijn minne strijkages. Hij was bezig haar frank en vrij de bestiale relatie te vertellen die hij had onderhouden met een van de vrouwen van wie hij in zijn leven het meest had gehouden: een pantervrouw, gevlekt, zoals haar naam al deed vermoeden. Ze werd op kermissen tentoongesteld. En op de Ah's en Oh's van de prinses antwoordde hij, met wat hij zijn honingzoete stem noemde: ‘Maar ik verzeker u, prinses, dat zo'n huid heel aantrekkelijk is!’
Toen kwam Sacy binnen. Tableau! Er viel een plotseling stilzwijgen! Gautier, die hevig opgewonden raakte toen hij dit lid van de Académie française zag binnenkomen, die immers een stem betekende voor de verkiezing die de volgende dag zou plaatsvinden, deed erg zijn best bij de Jansenist. Uit respect voor de prinses en haar beschermeling luisterde deze met een welwillend oor naar het wonderlijke en steeds grover wordende verhaal van de dierlijke liefdesgeschiedenis. Op de divan zei zijn zoon, de ambtenaar, tegen me: ‘Mijn vader is weer eens bezig.’ ‘Maar trek hem dan even aan zijn jasje!’ ‘Ach, u kent hem niet. Net zoals wanneer ik hem wakker maak als hij in de schouwburg in slaap is gevallen, is hij ook hier in staat om hardop “Merde!” te roepen.’
| |
29 april.
Wij kwamen om half twaalf aan. De plechtigheid voor de Keizer was voorbij. Gautier, die vandaag niet gekozen is en wie wij bedroefd de hand schudden, zei: ‘Ach wat! Ik ben er al helemaal overheen. Voor mij is de avond hier heel goed verlopen, ze hebben de Keizer zien huilen.’
De naïveling, om zich zo in het openbaar te laten compromitteren en dan nog wel door middel van een vleierij die er zo dik boven op ligt. De keizerlijke lippen hebben hem nauwelijks bedankt en de Keizer heeft de rest van de avond met Richard gesproken, over de ananascultuur, en de Keizerin een uur lang met Dumas fils over zijn ‘Madeleines repenties’.
| |
23 mei.
Het boek van Flaubert, zijn Parijse roman, is klaar. We hebben het manuscript op zijn groene tafel zien liggen, in een doos die er speciaal voor gemaakt is, met de titel erop waaraan hij koppig vasthoudt: L'Education sentimentale en de ondertitel: ‘L'Histoire d'un jeune homme’. Hij laat het overschrijven; want sinds hij
| |
| |
schrijft hecht hij er een soort religieuze betekenis aan om het onsterfelijke monument van zijn eigen manuscript voor zichzelf te houden. Die knaap brengt een ietwat lachwekkende plechtigheid in de kleinste dingetjes van zijn moeizame bevalling. ...Het is duidelijk dat we niet weten wat bij mijn vriend het zwaarste weegt, ijdelheid of trots!
| |
22 juni.
Militairen die niet héél gedistingeerd zijn, zijn op den duur onverdraaglijk door de tirannieke wijze waarop zij hun ideeën en gedachten naar voren brengen. Uit een soort gewoonte oefenen zij het commando over de conversatie uit. Bovendien zijn zij vermoeiend door hun voortdurende, eeuwige en onuitputtelijke gesprekken over hun beroep en over het grote collectieve ik van het leger en altijd weer het leger.
| |
7 juli.
We moesten vandaag de hele dag in het Bois de Boulogne in het gras liggen, tussen paardegetrappel aan de ene kant en het gejengel van vijf kinderen aan de andere, als onfortuinlijke daklozen.
's Avonds sleepten wij ons met moeite naar Saint-Gratien. Vorstelijke personen houden niet van zieke mensen: de prinses ontving ons koeltjes; de handen die zij ons te kussen voorhield, waren weinig toeschietelijk. Wij zijn ziek: het leek of haar dat persoonlijk kwetste en zij het ons kwalijk nam.
Dr. Philips begon een verhaal over eigentijdse ziektes, ziektes van het zenuwgestel, die bijvoorbeeld ontstaan door bepaalde vormen van mechanisch werk, waarbij dezelfde bewegingen zeven uur lang onafgebroken worden herhaald, zoals bij het werken aan een naaimachine; of een speciale ziekte van het ruggemerg, die bij stokers voorkomt als gevolg van het onafgebroken trillen van hun machine, of het botversterf in de onderkaak van meisjes die lucifers maken. De prinses ontkende het allemaal en zei tegen de dokter dat hij die ellende zelf bedacht had. Redelijkheid en gezond verstand leken in haar hoofd achter slot en grendel te zijn gezet; en zij wendde zich weer tot het gezelschap dat naar haar luisterde, en liet het de minachting voelen van iemand die zelf gezond is. Daarbij raakte zij nogal opgewonden en behandelde zij ons als een verzameling zwakken, zieken en gekken.
Philips sprak vanavond verder nog over lord Hertford. De Engelse multimiljonair is ten dode opgeschreven tengevolge van een kanker aan de milt, die gepaard gaat met de hevigste pijnen. Hij draagt zijn lijden met een ijzeren wilskracht, nu al negen jaar lang. Nooit heeft iemand zijn miljoenen vrekkiger beheerd dan deze lord. Hij heeft nooit iemand te eten gevraagd. Er wordt verteld dat iemand die eens op etenstij d bij hem binnenviel, een kotelet kreeg voorgeschoteld en toen de ziekte van de lord zich net geopenbaard had, verschalkte Philips er eens een kop bouillon. En dan nog sloeg de officier die door de lord als zijn vertrouweling werd beschouwd en die hij zijn boezemvriend in het kwaad noemde, de chirurg bij het uitlaten op de schouder met de woorden: ‘U boft werkelijk dat u dat hier gekregen hebt.’
Een volstrekt en absoluut monster, in de volle betekenis van het woord, een groter monster zelfs nog dan zijn broer Seymour, die met enkele edelmoedige karaktertrekken enige afstand wist te nemen van de diepe verdorvenheid van de familie. Men heeft lord Hertford regelmatig de afschuwelijke uitspraak horen doen: ‘De mensen deugen niet en als ik doodga, doe ik dat tenminste met de troost nooit iemand een dienst bewezen te hebben.’
| |
17 juli.
Flaubert is vanavond bij ons op bezoek geweest, stralend van kracht en gezondheid, uitbundiger dan ooit. Hij sprak met een welgedane onbekommerdheid over de ziekte die Bouilhet naar het graf heeft gevoerd en wij voelden ons gekwetst door de losse en ontspannen manier waarop hij ons troostte en een hart onder de riem stak. En toen de grote man vertrok,
| |
| |
riep hij: ‘Eigenaardig, het lijkt op het ogenblik wel of de kracht van al mijn zieke vrienden in mij overgaat.’
Terwijl wij werken altijd het enige belangrijke in ons leven hebben gevonden, voelen wij ons nu lichamelijk niet tot werken in staat; en dat op het moment waarop ons talent tot zijn volle ontplooiing is gekomen en wij vervuld zijn van een aantal grote dingen, waarvan wij ons nu wanhopig afvragen of we ze wel kunnen verwerkelijken.
Het is opvallend hoe door neerslachtigheid iedere daad in de kiem wordt gesmoord en men te lamlendig wordt om ook maar iets aan te pakken. In die toestand moet je je op een bijna heroïsche wijze boven jezelf uittillen om iets te doen, het geeft niet wat. Je slaat de bladzijden van een roman om zonder te lezen, je maakt dagen door, die leeg zijn, gevuld als het ware met niets.
| |
1 augustus.
De vorige week heb ik geschreven dat vorstelijke personen niet van zieke mensen houden. Omwille van de waarheid moet ik hier recht doen aan de prinses die ons vandaag samen in een hoekje apart heeft genomen en ons op de meest vriendelijke en de meest eenvoudige wijze heeft bezworen ons niet in ons deprimerende huis op te sluiten. Ook maakte ze zich op een charmante wijze vrolijk over mijn tegenzin om haar te confronteren met mijn trieste aanblik en over mijn schaamte om ziek te zijn bij andere mensen. Daarbij zei ze steeds maar aardige, lieve en geestige dingen. Ze wilde ons 's avonds niet laten vertrekken omdat het regende en de volgende ochtend liet ze mij, toen ik nog in bed lag, door Eugène een charmant met potlood geschreven briefje bezorgen, waarin ze vroeg hoe het me me ging.
| |
14 augustus.
Gisteren zei de prinses schertsenderwijs tegen Benedetti, naar aanleiding van de reis van de Keizerin naar Cherbourg: ‘Verdween ze maar onder water, wat zou dat een opluchting zijn! We zouden deze winter een mooie rouw dragen en de zaken zouden er zeer door worden opgeklaard.’
Nadat de prinses vanmorgen de Moniteur had gelezen en kennis had genomen van het feit dat Baudry dank zij de invloed van de Keizerin tot officier in het Légion d'honneur was benoemd, kwam zij, toen zij tijdens een wandeling na het ontbijt alleen met ons in de laan van haar park liep, op de Keizerin terug. ‘Wat me zo verbaast,’ zei ze, ‘is dat ze zich in de loop der jaren geen enkele houding, rijpheid of achtenswaardigheid heeft weten te verwerven! Kleren zijn nog steeds even belangrijk voor haar als op de eerste dag van haar huwelijk... Werkelijk, ze praat alleen maar over kleren. De laatste keer dat ik in Saint-Cloud ben geweest, heeft ze me de japonnen voor haar reis naar Suez laten zien... En dat was het dan! Die reis is voor haar niets anders dan een gelegenheid om vanaf haar stoomschip indruk te maken op een of andere Oosterse prins... Want zij heeft altijd mannen nodig die haar het hof maken, die haar zwijnerijen vertellen, zonder haar jurk te verfomfaaien... Ziet u, zij voert het allemaal zover, als maar mogelijk is. Ze heeft me zelfs eens gezegd dat over vrijwel alles compromissen mogelijk zijn, behalve over waar het allemaal om gaat... En zo kleurloos in haar behaagzucht! Het is net een lichte dame zonder temperament.’
Ze liet haar oordeel neerkomen als de bijl van de guillotine. Daarna vervolgde ze: ‘En geen schaamtegevoel! Spaanse vrouwen weten gewoon niet wat dat is. Toen zij ziek was - want de Keizer heeft jarenlang van haar diensten geen gebruik kunnen maken: zij had een soort likdoorns op die plaats! - wel, het is ongelooflijk met wat een gemak zij zich toen overal liet zien, met wat een gemak zij werkelijk voor iedereen haar rokken optrok!... En daarbij verstond ze niet de kunst zich ooit bij iemand geliefd te maken. Ze heeft nooit enig blijk gegeven van tederheid, ze heeft zelfs nooit haar zoon gekust! De laatste keer dat ik haar zag, had ze allemaal andere hofdames genomen... U
| |
| |
moet haar hofdames eens over haar horen! De ene dag overlaadt zij ze met liefkozingen, en de volgende dag worden zij behandeld met een onbeschaamdheid!... Ik moest via Mme Espinasse aan Mme de Lourmel laten weten dat ik niet kon toestaan dat zij daar nogmaals zo over zou spreken als zij erover gesproken had... Die vrouw is niet van Franse afkomst, zij houdt noch van Frankrijk noch van de Fransen... Ik heb gemerkt dat zij zichzelf alleen in acht neemt tegenover buitenlandse staatshoofden. U had haar moeten zien met de keizer van Oostenrijk! In de eerste plaats is ze, op een buitengewoon onnozele wijze, verrukt van alle chic die uit het buitenland komt. Ze wil de vormen en gebruiken van andere volkeren in de Tuilerieën introduceren, ze wil de kroonprins de Pruisische militaire groet laten leren!... En die cultus voor Marie-Antoinette! Wat is dat dom, belachelijk, ongepast! Weet u wat ze in haar kamer heeft? Om te beginnen een portret van haar zuster aan wie ze een hekel had en die ze telegrafisch beledigingen stuurde, - ik heb het van de Keizer gehoord -, dan portretten van Mérimée en van Madame de Metternich, een buste in Sèvresporselein van Marie-Antoinette en een portret van de kleine kroonprins; en op haar tafel een deel uit een Geschiedenis van Marie-Antoinette, die zij nooit gelezen heeft; want zij leest niet, zij is in niets geïnteresseerd... En alles wat zij doet heeft altijd iets schokkends! Weet u welke twee vrouwen zij heeft uitgezocht om voorgesteld te worden aan de prins van Wales toen deze de gast was van de Tuilerieën? Mme de Galliffet en Mme de Canisy! Twee vrouwen om de nacht mee door te brengen!’
| |
15 augustus.
Wat een verandering in dit huis en ook bij de prinses zelf! Toen wij hier voor het eerst kwamen, waren er moedige, onafhankelijke mensen en persoonlijkheden, en onbaatzuchtige karakters voor wier meningen zij een redelijk groot respect had, zodat zij discussies met hen voerde en zich niet in twistgesprekken verloor. Als haar opvliegende aard haar tot absurditeiten bracht, of als zij in haar drift tot aberraties kwam, waren er altijd wel een paar mensen om haar daarop te wijzen en haar van repliek te dienen. De openhartige vrijmoedigheid van wat je op dat moment zei werd dan door de anderen in een zwijgen vol verstandhouding goedgekeurd en ondersteund. Nu zijn er alleen nog maar bedelaars, knechten, laaghartige geesten, een kruiperige claque. In deze omgeving is zij er langzamerhand aan gewend geraakt om op geen enkel gebied meer te worden tegengesproken en om de minste tegenwerpingen in blinde, domme, kinderlijke woedeaanvallen neer te slaan. Men zou zeggen dat haar gebrek aan nuchtere redelijkheid, haar onvermogen om de kern van een aantal zaken te zien en haar heftige ontkenning van wat overeenkomstig de waarheid is, iedere dag erger worden en zelfs in haar geest ogenblikken van verstandsverbijstering en afwezigheid veroorzaken.
Het is nauwelijks voor te stellen wat zij zich vanmorgen liet ontglippen, naar aanleiding van de onderscheidingen van dit jaar. Het officierskruis voor de schilder Baudry vond zij te vroeg gekomen en dat van commandeur voor de architect Viollet te laat; en naar aanleiding van de amnestie en van de regering die met haar politiek de moed verliest en verslapt: een Napoleon die afziet van de twee krachten van een napoleontisch bestuur: gezag en roem.
Ach, als je een beetje de geheimen, de mysteries en het leven achter de schermen van een klein hof als dit meemaakt, wat groeit dan toch je minachting voor de mensheid, voor vorstelijke personen, en voor degenen die toegang tot hen hebben, aan hun hof verblijven en hen dienen! Wat vormt het publiek zich een onjuist beeld van het kleine wereldje hier en hoe weinig is het ervan op de hoogte tot welk een dieptepunt de vertrouwelijke omgang met een prinses van keizerlijken bloede kan afdalen!
Je kunt hier niet meer met elkaar spreken, je kunt hier elkaar niet meer verstaan: het lawaai dat de kleine Popelin produceert, maakt ieder gesprek onmogelijk. Hij dringt door alles heen,
| |
| |
onderbreekt Gautier die over Catherina de Medicis spreekt en geeft hardop de historische uittreksels van een jongetje van tien ten beste. Hij tutoyeert iedereen, noemt de volwassen dochters van Zeiler kleine onnozelaartjes, laat zich als diner het menu van de prinses brengen en geeft het stuk kip dat de maître d'hôtel hem serveert weer terug om een blank stukje te nemen. Een enfant terrible, een vervelend kereltje, een kleine intrigant, zoals er geen tweede is. Hij maakt van zijn slechte opvoeding gebruik om de prinses te vermaken. In de gangen omhelst hij de jurken die de prinses net heeft uitgetrokken en die de kamermeisjes aan het opbergen zijn. Iemand uit de eerste klas van de middelbare school die al zo glad is als een oude hoveling.
| |
20 augustus.
Vanavond kwam er hier iemand binnen wiens eerste woorden waren: ‘Niets is zo vervelend als wanneer iemand van je houdt!’ En toen een stem hem toeriep: ‘Je loopt het risico dat dat zich hier niet zal voordoen!’ antwoordde hij: ‘Dat hoop ik van harte!’ En dat wordt allemaal gezegd niet met een glimlach, op een charmante manier, als een lichtvoetige paradox, maar het wordt gebracht als een axioma, hard, absoluut en definitief. De man in kwestie is Monsieur Rivière, marineofficier en schrijver van Pierrot et Cain. Het is een ordinaire aandachttrekker, die zijn leermeester Dumas schijnt te willen overtroeven door nog grotere grofheden te debiteren dan hij. Qua uiterlijk lijkt hij op een homeopatische apotheker.
| |
Woensdag 25 augustus.
Wat een wirwar in het hoofd en het hart van de prinses, wat een afwisseling van warm en koud, net de nu eens warme en dan weer koude golven van een woelige zee! Wat een snelle overgang van grofheden en uitspraken die zouden doen vermoeden dat zij over geen enkel gevoel beschikt, naar tedere reacties en vriendschapsbetuigingen waarmee zij vergiffenis vraagt.
Gisteren had zij mij, naar aanleiding van een discussie die was uitgelokt door die oude jood van een Franck, iets onaangenaams toegevoegd over mijn leverkwaal. Vanmorgen aan de maaltijd was ik nog steeds wat geraakt. En omdat zij weer de loftrompet stak over Franck en de joden, ontglipte mij in een moment van ziekelijke geprikkeldheid die ik dan niet meer de baas kan, de opmerking: ‘Wel, prinses, waarom gaat u zelf niet tot het jodendom over!’ Daarop viel er een stilte en de gasten verbleekten. De opmerking was onbeleefd en meteen daarna betreurde ik dat ik het gezegd had. Ik voelde dat ik er haar mee gekwetst had. Na afloop van de maaltijd bood ik haar mijn excuses aan en bracht tot uitdrukking hoezeer ik op haar gesteld was. Door de nerveuze toestand waarin ik verkeerde druppelden, zonder dat ik er iets aan kon doen, mijn tranen op haar handen toen ik deze kuste. Zij werd toen door mijn emotie geraakt. Zij sloeg haar arm om mij heen en terwijl zij mij tegen zich aandrukte, kuste zij me op beide wangen: ‘Maar wat is dat nu, ik neem u niets kwalijk! U weet best dat ik erg op u gesteld ben. Sinds enige tijd verkeer ook in een nerveuze toestand...’
En de scène eindigde in een zoete ontroering, bekrachtigd door een moment van stilzwijgen waarin de vriendschap nieuwe krachten verzamelt.
Monsieur de Sacy vertelde vanmorgen dat, toen aan generaal Sébastiani verteld werd dat zijn dochter vermoord was, hij degene die hem deze tijding kwam brengen even tegenhield met een: ‘Ah! een ogenblik... Als dat maar niet schadelijk is voor mijn gezondheid!’
Lavoix zei tegen een Bretagner die een huis liet bouwen van zandsteen, de gangbare steen voor bretonse huizen: ‘Waarom laat u het niet in baksteen neerzetten? Dat is veel mooier!’ - ‘Baksteen gaat maar achthonderd jaar mee!’ antwoordde de eigenaar.
Naast de bekommernissen van de politiek en de voortdurende zorg voor de gezondheid van de Keizer, heeft de prinses op het ogenblik te kampen met een soort ontregeling van haar indruk- | |
| |
ken en haar gewaarwordingen. Men zou zeggen dat zij aan het begin staat van een geestelijke crisis en dat zij door een innerlijke onrust wordt gekweld. Laatst heeft zij een zenuwaanval gehad omdat Nieuwerkerke een van haar hondjes een klopje op zijn rug gaf. Eergisteren is zij bijna levend verbrand toen zij, als een kind zo opgewonden, Chinees vuurwerk in de lucht aan het gooien was. Door een vallend stuk vuurwerk vloog toen een strook van haar jurk in brand. Gisteren tijdens het diner voelde zij zich ineens niet goed zodat zij gedwongen was plotseling van tafel te gaan.
Zij is tenslotte vrijwel niet meer geïnteresseerd in wat zij vroeger leuk vond. Wat het werk betreft, zelfs als het om aquarelleren gaat, is het ledigheid en luiheid. Verder ziet men bij haar een lichamelijke en geestelijke onrust en iets onbestemd teders, melancholieks en verliefds als van een vrouw die in de laatste jaren van haar vrouwelijkheid zich wat voelt aangelokt tot een laatste flirtage.
In Saint-Gratien hebben wij bij het kuren de kleindichter Coppeé aangetroffen. Hij zag er enigszins teringachtig uit en was verwend door het succes van één avond, dat zijn stuk in één bedrijf hem in het Odéontheater had opgeleverd. Een kleine gestalte met een olijfkleurige teint, een miniatuur-Bonaparte terug uit Egypte. Aardig, welgemanierd, vrouwelijk, heeft hij ongelukkigerwijs niets persoonlijks. Als hij wat zegt, hoor je Banville - Banville van wie hij niet alleen de gedachten en gevoelens, maar ook de schelle en opzettelijk slepende manier van praten heeft overgenomen.
Omdat de prinses, ondanks twee telegrammen die zij gisteren ontvangen had, ongerust bleef en zij zich persoonlijk op de hoogte wilde stellen van de gezondheidstoestand van de Keizer, is zij hem vandaag in Saint-Cloud gaan opzoeken.
Zij trof hem aan te bed. Hij had tien nachten niet geslapen en ook geen zin gehad om te slapen. Zijn ischias was nog steeds niet over. Ze voegde daaraan toe: ‘Hij was knap... Zijn baard was geschoren en met zijn hoofd opzij, leek hij op Napoleon i... Ja, op Napoleon i, dat was opvallend! De arme man had alleen maar een wacht bij zich...’ En toen wij er onze verbazing over uitspraken dat de Keizerin juist dit moment had uitgekozen om op reis te gaan, zei de prinses: ‘Ach, hij wordt liever met rust gelaten...’
En zij vervolgde: ‘Dat kasteel in Saint-Cloud is wel een triest geval! Het is opvallend zo opgelucht als ik ben wanneer ik dat oord weer kan verlaten. Ik voel me niet op mijn gemak aan het hof. Er wordt daar anders gedacht, anders gesproken... Ik begrijp niet waarom, maar ik voel me er een heel ander iemand en ik wil altijd weer snel naar mezelf en naar mijn eigen huis terug.’
| |
10 september.
Die arme Keizer! Hij moest dezer dagen weg uit Saint-Cloud om in Villeneuve het bed te gaan houden en dat vanwege het lawaai van de kermisartiesten tijdens de feestelijkheden in Saint-Cloud. Wat een ondankbaarheid van hun kant: zolang hij aan de macht is, heeft hij hen in hoge mate beschermd!
| |
22 september.
Wij hebben vandaag Feydeau bezocht. Hij is naar het Parc-aux-Princes verhuisd.
Wij troffen hem aan in een groot huis, middenin de verhuisdrukte. Lijsten, vazen, tapijten, bonte stoffen, een grote pracht en praal slingerde op de trappen en lag over het grasveld verspreid. Meubelen en exotische planten werden uit rij tuigen geladen en in de tuin gezet. Het verbaast mij dat Feydeau kennelijk altijd als een heel rijk man geleefd heeft. En zelfs nu hij niets meer verdient, heeft hij heel dit grote huis gehuurd met stal, koetshuis en een bibliotheek, die voor 4.500 francs gebouwd gaat worden, en dat voor de tijd van twaalf jaar. Hij zat voor een gesloten raam, in de stramme en verstijfde houding van iemand die aan één kant verlamd is, een reisdeken over zijn knieën; op de tafel vóór hem lag, ongeopend, een deel Verhalen van Voltaire. Zijn manier van spre- | |
| |
ken was zenuwachtig en gehaast, met horten en stoten; hij had last van een soort vage onrust die hem ieder ogenblik zijn zoon deed roepen omdat hij bang was dat die door de rijtuigen overreden zou worden. Hij sprak over zijn ziekte, over zijn artsen, over zijn hoofd dat met elektrotherapie werd behandeld, over een ernstige keelpijn, die alleen maar erger werd door de stem die hij moest opzetten tegen dat dekselse mooie zoontje van hem en tegen zijn drukke, levendige en lawaaierige dochtertje dat een blauw oog had opgelopen door een klap die haar broer haar had toegediend.
Het stemt je treurig hem te zien in deze gebrekkige toestand, die een combinatie lijkt van kind en opvliegende grijsaard: en de narigheid zou je werkelijk diep aangrijpen als al die treurige dingen niet bij tijd en wijle werden overstemd door een bespottelijke onnozelheid en een bijna potsierlijke ijdelheid.
| |
15 oktober.
In Trouville hoorden wij dat Sainte-Beuve was gestorven. De overledene is werkelijk slecht beloond voor al zijn vriendelijkheden en al zijn gevlei ten opzichte van de burgerlijke pers.
| |
18 oktober.
Van Trouville naar Parijs gereisd. De twintig dagen die we daar hebben doorgebracht waren de twintig beroerdste dagen van ons leven.
| |
25 oktober.
De prinses sleepte ons mee naar Théret, de burgemeester van Saint-Gratien. Die burgemeester is grootaandeelhouder van de Siècle en tegelijkertijd dierenpreparateur. Hij liet ons een kip met vier poten zien die hij had opgezet.
| |
1 november.
We hebben werkelijk geen geluk. Vandaag trokken we in het huisje van Catinat dat de prinses ons heeft geleend om het lawaai van ons eigen huis te ontvluchten; en vandaag begon het proefluiden van de klokken die zij kortgeleden aan de kerk geschonken heeft. De pastoor laat ze ieder kwartier maar tien minuten luiden! Ziek zijn en dan niet thuis ziek kunnen zijn, je pijnen en je zwakheid van de ene plaats naar de andere slepen, van gehuurde naar geleende huizen!
| |
10 november.
We werken aan Gavarni, ondanks alles.
Je zou kunnen zeggen zo braaf als een ziek kind.
| |
14 december.
Bij aandoeningen van het zenuwgestel worden alle geestelijke pijnen omgezet in lichamelijke, zodat je zou kunnen zeggen dat het lichaam voor een tweede keer lijdt wat de geest al geleden heeft.
Lege en sombere dagen die gevuld worden met stortbaden en met weinig vrolijke wandelingen langs die eeuwige laan van Auteuil naar Boulogne.
|
|