| |
| |
| |
Rudi van der Paardt In de ban van Cynthia. Enkele elegieën van Sextus Propertius vertaald en toegelicht
Inleiding
Van de grote Romeinse dichters die zich in de tweede helft van de eerste eeuw voor Christus min of meer gezamenlijk manifesteerden is Sextus Propertius buiten de kring der specialisten misschien het minst bekend. In de meeste gevallen zal men zijn naam in verband brengen met die van Ezra Pound, wiens Homage to Sextus Propertius (1919) een ‘classic of its own’ is geworden: veel geprezen, maar weinig gelezen. Toch verdient Propertius meer dan deze indirecte roem bij het lezerspubliek en geleerde tekstcritische noten van classici. Over zijn leven is weinig bekend. Hij werd ± 50 v. Chr. geboren in de buurt van Assisi in Umbrië en verloor al vroeg zijn vader, misschien in de burgeroorlog die in die jaren woedde. Psychoanalytisch onderlegde classici hebben doorgaans weinig moeite het hoofdthema van zijn werk: de liefde voor een ‘belle dame sans merci’, Cynthia geheten (naar een bijnaam van de godin Artemis), te verklaren uit een door het vroeg wegvallen van de vader ontstane binding aan de moeder.
Propertius debuteerde jong, op negentienjarige leeftijd, met een bundel gedichten grotendeels gewijd aan deze Cynthia (de Monobiblos), waarmee hij onmiddellijk bekendheid oogstte, en toegang tot de hoogste literaire kring, die van Maecenas, verwierf. Ook in de volgende twee bundels, verschenen in de jaren twintig v. Chr., speelt Cynthia een belangrijke rol. Kort voor zijn dood, in ong. 16 v. Chr., verscheen een vierde boek met typische geleerdenpoëzie, die op een dichter als Ovidius zeer veel invloed heeft uitgeoefend, maar hier minder ter zake doet.
Van het bekende rijtje elegische dichters (van Catullus tot Ovidius) is Propertius zeker voor een huidige lezer inhoudelijk de moeilijkste. Vaak worden direkt begrijpelijke regels abrupt afgewisseld door verzen met abstruse mythologische verwijzingen. Menigeen die na de eerste acht regels van de allereerste elegie, waarin Propertius zijn erotische obsessies verklaart, de volgende acht tot zich neemt, zal instemmen met de woorden van Gilbert Highet: ‘To me, this meant nothing whatever [...]. Who were Milanion and Iasis [zie aantekeningen, RvdP.] and Hylaeus? They were all utterly unknown to me; and I could scarcely see any real connextion between this passage and the beautifully strong and vivid opening lines of the poem.’
In het algemeen kan men natuurlijk opmerken dat goden, halfgoden e.t.q. in het dagelijkse leven van Propertius' tijd een grote rol speelden. De Romeinen kwamen hen letterlijk op elke hoek van de straat tegen en de lezers van Propertius' gedichten (per definitie ‘fijne luyden’) werden wel geacht ook de geleerde allusies te doorzien en te waarderen. Het is evenwel een misvatting te veronderstellen dat dit mythologisch apparaat er uitsluitend toe diende 's dichters eruditie te tonen. Het verband tussen mythe en eigen emoties, dat men lange tijd, net als de jonge Highet, niet heeft willen of kunnen zien, is er wel degelijk. Door de parallel met de mythe wordt Propertius' liefde (en daarmee zijn aanbedene) op een hoger, universeel plan
| |
| |
gebracht en in laatste instantie geldt die ‘sublimatie’ zijn poëzie zelf: die wordt daardoor, om met een collega van Propertius te spreken, een monumentum aere perennius (‘een monument duurzamer dan brons’).
De gedichten van Propertius zijn in talrijke meer of minder geleerde edities uitgegeven. Een beknopte, handzame editie van boek i (waaruit ik een viertal met elkaar samenhangende elegieën koos) is die van W.A. Camps, Cambridge 1961; zijn tekst en in de meeste gevallen ook zijn verklaringen dienden als uitgangspunt bij mijn vertalingen.
| |
Verantwoording bij de vertaling
Het metrum van een elegie bestaat uit een voortdurende opeenvolging van dactylische hexameter en pentameter.
De dactylus is in het Nederlands een zeer ongebruikelijk metrum. Handhaving van het metrum van het origineel levert dan ook uitermate gekunstelde produkten op. Ik citeer de eerste vier verzen van de Propertius i 3, in de vertaling van Jan van Gelder (de enige die flink wat gedichten van Propertius in het Nederlands heeft vertaald):
Zoals - en Theseus' schip ontweek aan de
Uitgeput Ariadne op het zeer eenzame strand,
Zoals ook lag in slaap, weer veilig, de dochter
Vrij van de gruwelijke rots eindelijk,
Dat noodt niet erg tot verder lezen.
Mijn keuze ging uit naar de jambe in plaats van de dactylus. Om het schema van het elegisch distichon, dat vrijwel altijd ook inhoudelijk een eenheid vormt, van een equivalent te voorzien heb ik geopteerd voor een afwisseling van dertien en twaalf lettergrepen, met rijm om de even regels. Een enkele maal week ik van dit schema af. Zo telt het allereerste vers veertien lettergrepen: maar daardoor krijgt de naam Cynthia meer nadruk - dezelfde nadruk die zij ook door de ‘Anfangstellung’ in het Latijn krijgt. Op afstand (r. 23) rijmt Cytina hierop. De overvloedige alliteratie en assonantie dienen als pendant voor het in de elegie (en zeker bij Propertius) veelvuldig optredende binnenrijm. Het taaleigen van Propertius kenmerkt zich door een afwisseling van colloquiaal en verheven taalgebruik. Iets van die vermenging van registers heb ik geprobeerd te handhaven.
Eén aspect van Propertius' woordkunst gaat in elke Nederlandse vertaling helaas verloren: de bijzondere woordplaatsing. Een woord-voor-woord-weergave van i 1, 1 zou opleveren: ‘Cynthia het eerst (met) haar verliefd mij ving met ogen’, waarmee de ‘vangst’ van de ‘verliefde ik’ door de woordvolgorde wordt geillustreerd. Het moge duidelijk zijn dat deze ‘iconiciteit’ in het Nederlands niet is weer te geven.
| |
| |
| |
[Propertius] I, 1 Liefde voor Cynthia
De eerste die met ogenspel mij ving was Cynthia;
tevoren had nog nooit begeerte mij geraakt,
maar toen moest ik de hoogmoed van mijn blik verlagen;
mijn hoofd werd onder Amors voeten schier gekraakt,
5[regelnummer]
totdat hij mij geleerd had ingetogen meisjes
te haten - schoft! - en voort te leven zonder lijn.
Echt, deze waanzin duurt nu al een heel jaar door,
hoewel ik weet dat alle goden tegen zijn.
Maar juist door geen labeur te ontwijken sloeg Milanion
10[regelnummer]
de hardheid van de schuwe Atalante stuk.
Want nu eens dwaalde hij dwaas in 't stoere hooggebergte,
probeerde tegen ruige, wilde dieren zijn geluk,
dan lag hij weer terneergeslagen, door Hylaeisch
geweld gewond, te zuchten op een rots.
15[regelnummer]
Zoveel vermogen bij de liefde daden en gebed:
bedwongen werd van deze snelle maagd de trots.
In mijn geval doet Amor niets en lijkt vergeten
de listen die hij vroeger steeds heeft toegepast.
Ach jullie, vrouwen, die de maan omlaag kunt krijgen,
20[regelnummer]
en in het magisch vuur op goede uitslag vlast:
vooruit, wilt toch de houding van mijn lief veranderen
en maakt ook haar 't gezicht van wrange liefde bleek.
Dan zal ik grif geloven dat gezang uit Cytina
veranderen kan de loop van elke ster en beek.
25[regelnummer]
En, jullie, vrienden, die 'n gevallen vriend te laat ophelpt,
zoekt ondersteuning voor een hart zo ongezond.
Wij zullen dapper 't ijzer en woest vuur verdragen,
mits vrijheid is vergund voor 't razen van de mond.
Brengt over golven mij en naar de verste landen,
30[regelnummer]
zodat geen enkele vrouw de weg weet die ik ging.
Wie Amor heeft verleend een luisterend oor, die kunnen
in Rome veilig blijven in vereniging.
In mijn geval maakt Venus nachten lang en bitter,
en nooit is Amor weg, de boog is steeds paraat.
35[regelnummer]
Vermijdt, is mijn advies, dit kwaad en laat een ieder
bij oude hartstocht blijven op vertrouwde plaats.
Maar als iemand, helaas, te laat mijn raad aanhoort,
gewordt hem veel verdriet, geloof mij op mijn woord.
| |
| |
| |
[Propertius] I, 2 Liever echt dan namaak
Waarom wil jij, mijn schat, met opgestoken haren
en in een doorkijkbloes gaan wandelen over straat?
Waarom smeer jij je vol met mirre uit het oosten
en pronk je met zo'n kostbaar ingevoerd gewaad?
5[regelnummer]
Waarom wil jij natuur vervangen door onechtheid
en gun je het lichaam niet zijn ongekochte glans?
Geloof me, jouw figuur valt heus niet te verbeteren:
de naakte Amor geeft gekunsteldheid geen kans.
Zie welk een kleurenpracht de schone aarde voortbrengt,
10[regelnummer]
klimop gedijt pas goed, als hij de vrijheid heeft;
veel mooier groeit de moerbeiboom bij verre grotten,
het water loopt het best wanneer je 't ruimte geeft.
De kust trekt onze blik door 'n mozaiek van... schelpen;
het vogelkoor klinkt fraai - 't is niet geïnstrueerd!
15[regelnummer]
Juist zonder al die praal won Phoebe 't hart van Castor
en heeft haar zus Hilaira Pollux gecharmeerd.
't Verging Euenus' dochter, Phoebus' keus en Idas',
op 't vaderlijke strand precies op die manier.
Door Pelops weggevoerd is niet Hippodameia
20[regelnummer]
vanwege haar blanketsel - dat deed hem geen zier!
Zoals Apelles glans verleende aan schilderijen,
zo straalde aller schoonheid - zonder edelsteen;
hun minnaars vingen zij heel anders dan temeies,
bij haar voldeed de ingetogenheid alleen.
25[regelnummer]
Bevreesd hoef ík nu niet te zijn dat jij de voorkeur
aan and'ren geeft: door mij ben jij genoeg geëerd.
Vooral daar Phoebus jou de gave gaf te zingen,
en ook de Muze graag je 't lierspel heeft geleerd.
De woorden die je spreekt zijn altijd leuk en geestig,
30[regelnummer]
prestaties lever jij met spinnen en in bed.
Zolang ik leef, blijf jij voor mij hierdoor de liefste,
maar doe dan ook in godsnaam niet gewild koket.
| |
| |
| |
[Propertius] I, 3 Nachtelijk bezoek
Zoals, toen Theseus' schip verdween, in alle eenzaamheid
te kwijnen lag op 't strand het Knossisch koningskind;
zoals Andromeda, de spruit van Cepheus, slapend
voor 't eerst geen harde rots meer aan haar zijde vindt;
5[regelnummer]
of ook zoals door steeds te dansen moe 'n Bacchante
op 'n droge bedding ligt, volledig opgebrand;
juist zo zag ik mijn lief in zoete slaap verzonken -
wat wankel was de steun die 't hoofd vond in de hand -
toen ik onzeker schuif'lend door de wijn naar binnen kwam
10[regelnummer]
en slaven fakkels zwaaiden in de late nacht.
Nog niet beroofd van alle zinnen wilde ik bij haar
geraken, drukte op het bed mijn hand, heel zacht.
In dubb'le brand stond ik door godenkracht, van Bacchus
en Amor, beide zeer geduchte goden, dus
15[regelnummer]
begeerte kroop in mij omhoog mijn lief te omvatten:
het spel der liefde wilde ik starten met een kus.
Toch durfde ik niet de rust van Cynthia verstoren:
herhaling van haar woest gekijf beliefde ik niet.
Verstard stond ik naar haar te kijken: Argus, die
20[regelnummer]
bij Io met verbazing vreemde horens ziet.
Ik maakte van mijn hoofd wat bloemen los en legde
die, liefste, rond je slapen; haren pakte ik, want
die waren weggegleden; ik bracht ze weer in orde.
Een appel stopte ik steels in de holte van je hand.
25[regelnummer]
Aan slaap, ondankbaar, schonk ik allerlei geschenken;
geschenken gleden steeds van je gewelfde kleed.
Slechts af en toe bewoog je en je zuchtte.
Ik hield de adem in en vroeg me af welk leed
je in je dromen moest doorstaan: was er soms iemand,
30[regelnummer]
die, ongevraagd, jou in zijn sterke armen nam?
Totdat de maan, die langs de open ramen scheerde,
de maan met overijverig licht naar binnen kwam.
Gewekt door fijne stralen gingen ogen open
en steunend op het zachte bed sprak zij als volgt:
35[regelnummer]
‘Zo! Eindelijk naar ons bed! Heeft soms een andere vrouw je
uit huis gesmeten, niet met kussen achtervolgd?
Want waar was jij toch deze nacht, die echt van ons was?
Je krachten zijn nu weg, net als het sterrenheir!
Ik wou dat jij de bittere nachten, die ik doormaak,
40[regelnummer]
ook zelf eens aan den lijve ondervond, meneer!
| |
| |
De slaap verdreef ik af en toe met purperen draden,
dan weer, vermoeid, met zang en Orphisch snarenspel.
Zacht klaagde ik soms: dat jij mij vaak al had verlaten,
het liefdesspel bedreef bij een of andere del.
45[regelnummer]
Totdat de slaap mij in zijn zoete armen nam
en er tenslotte toch een eind aan tranen kwam.’
| |
| |
| |
[Propertius] I, 6 Propemptikon voor Tullus
Niet dat ik bang ben, Tullus, om met jou op zeereis
over de Hadria te gaan of Aegeus' zee:
(met jou zou ik Karpaten kunnen overtrekken,
ja, heel wat verder reizen nog dan Memnons stee),
5[regelnummer]
maar mij weerhoudt de stem van haar, die in mijn armen
soms kalm en lief mij smeekt, soms overloopt van nijd.
Ons liefdesvuur bespreekt zij nachtenlang met mij, en
zij klaagt dat goden niets doen voor haar eenzaamheid.
Zij zegt, dat zij mijn liefde niet meer wil, zij dreigt met
10[regelnummer]
de woorden van een vrouw, in liefde gefrustreerd.
Geen uur houd ik het vol naar zulk geklaag te luisteren,
Ach, weg met hem, die liefdeloos zich engageert.
Is mij 't bezoeken van het zeer geleerd Athene
en 't zien van 't oude goud van Asia dan waard,
15[regelnummer]
dat bij het scheepgaan Cynthia begint te schelden,
in dolle drift haar mooie wangen openhaalt,
alleen de tegenwind verantwoordelijk acht voor kussen,
zegt dat een ontrouw minnaar harder is dan staal?
Ja jij! Jij streeft naar eer en macht meer dan je oom had,
20[regelnummer]
en reist naar bondgenoten voor hun rechtsherstel.
Zo komt het ook dat jij nooit tijd had voor de liefde,
maar voor het vaderlands belang had jij dat wel.
Laat Amor jou maar nooit al mijn ellende sturen,
die tranenvloed en alwat daarmee samenhangt.
25[regelnummer]
't Is niet Fortuna's wens dat ik zal gloriëren,
laat mij mijn leven maar van louter lediggang.
Ik zal wel, als zovelen, ooit een grafschrift krijgen,
van: ‘hier ligt hij, die liefhad heel zijn leven lang’.
Voor krijgsroem niet geschikt ben ik, en niet voor wapens:
30[regelnummer]
mijn levenslot heeft mij tot Amors dienst bekeerd,
en of je nu zult gaan naar het wufte Ionië,
of waar in Lydië men de akkers irrigeert;
al ga je over land, of roeiend over zeeën:
als ambtenaar heb jij een onbezorgd bestaan.
35[regelnummer]
En op hetzelfde uur, dat jij aan mij wilt denken,
leef ik hier moeizaam voort, daar kun je van op aan.
| |
| |
| |
Aantekeningen
Bij Liefde voor Cynthia
r. 9 e.v. Atalanta, dochter van Iasus (Iasis heet zij dan ook bij Propertius), was in het Arkadisch gebergte grootgebracht door een berin en dientengevolge sociaal wat onaangepast. Alleen Milanion wist de snelle Atalanta op de juiste wijze aan te pakken. De centaur Hylaeus gebruikte tegenover zowel Atalanta als Milanion wat grover middelen. r. 19 e.v. De uitzonderlijke macht van tovenaressen in liefdesaangelegenheden wordt in de Romeinse elegie vaak genoemd. Hèt land van toverij was Thessalië, waarin Cytina ligt. Met een zogenaamde metonymia staat ‘gezang uit Cytina’ dus voor ‘toverzang’.
Bij Liever echt dan namaak
r. 15 e.v. Phoebe en Hilaira, dochters van de koning van Messenië, Leucippus, wonnen het hart van de halfgoddelijke tweelingbroers Castor en Pollux.
r. 17 e.v. Euenus' dochter was Marpessa, die bij het verwerven van een echtgenoot de keuze had tussen een sterveling, Idas, en een godheid, Phoebus (Apollo). Zij koos de eerste, in de mening dat een god haar ontrouw zou worden.
r. 19 e.v. Pelops, zoon van Tantalus, kreeg Hippodameia als vrouw door met bedrog haar vader (Oenomaus) in een wedstrijd voor wagenspannen te verslaan.
r. 21 Apelles was een befaamde, Griekse schilder uit de vierde eeuw v. Chr. De ontsporing in de vergelijking is er ook in het Latijn.
Bij Nachtelijk bezoek
r. 1 e.v. Na zijn avontuur op Kreta liet Theseus Minos' dochter Ariadne (‘het Knossisch koningskind’) eenzaam op Naxos achter.
r. 3 e.v. Andromeda was de dochter van Cepheus en Cassiopeia, op wie Poseidon vertoornd raakte. Als slachtoffer diende Andromeda, die aan een rots werd vastgebonden, in afwachting van een door Poseidon gezonden zeemonster. Perseus redde haar van een wisse dood.
r. 19 e.v. Io, dochter van Inachus (Propertius duidt haar aan als ‘Inachis’), werd door Zeus bemind en in een koe veranderd om Hera's jaloerse blik te ontgaan. De godin evenwel liet Io bewaken door Argus.
Bij Propemptikon voor Tullus
Een propemptikon is een gedicht naar aanleiding van een vertrek van een vriend etc.; Tullus, een neef van de gelijknamige consul van 33 v. Chr., komt in diverse gedichten van Propertius als vriend voor. r. 4 Memnon was koning van Aethiopia.
|
|