Maatstaf. Jaargang 30
(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Nop Maas Jonkheer Ram, luitenant Siria, Taco QuaertsI. Ram en SiriaMartellus Emants gebruikte voor zijn verhalen en romans, zoals hij zelf herhaaldelijk verklaard heeft, werkelijke personen als model. In een interview met E. d'Oliveira zegt hij daarover: ‘De personen komen in mij op mèt hun handelingen tegelijk. Dat is iets dat zich aan mij opdringt. Gegevens verzamelen? ja, dat doe ik ook: ik heb schriften vol. Als ik een of andere uitdrukking hoor die ik typisch vind, dan schrijf ik die op. Maar, eenmaal opgeschreven, blijft-ie wel in mijn hoofd. Dan hoef ik hem ook niet meer na te slaan. In mijn dialoog vindt u altijd uitdrukkingen die ik heb gehoord. En bij het schrijven heb ik altijd bepaalde personen die ik voor me zie. Natuurlijk gebruik ik een zelfde persoon wel eens twee- driemaal, telkens van een andere kant bekeken. Maar ik gebruik altijd mij bekende personen als model. En daarmee heb ik dan wel eens gekke resultaten. De menschen weten dat natuurlijk wel een beetje van me... ze vertellen me niet alles meer. Maar als ze aan het raden gaan: wie bedoelt-ie nu eigenlijk? dan hebben ze de plank glad mis meestal. Komt 't doordat ze zoo'n persoon toevallig niet kennen, komt 't doordat ik slecht heb geschetst, ik weet 't niet. Altijd gebruik ik personen die ik ontmoet heb, en als ik een stuk ontwerp, dan kunt u in mijn concepten de menschen vinden onder hun werkelijken naam. [...]’Ga naar eind1. In één van de weinige handschriften van Emants, die zijn overgebleven, - dat van Juffrouw Lina (1888) - vinden we de ware naam van de titelfiguur, de vroegere keukenmeid Dina, dan ook terug. Van de schriften waarover Emants spreekt in het zojuist geciteerde fragment zijn er twee overgebleven. Ze berusten in het Letterkundig Museum te Den Haag en zullen binnen afzienbare tijd worden uitgegeven. Deze twee schriften, die aantekeningen en knipsels bevatten uit de periode oktober 1885-± juli 1890, bevatten inderdaad een aantal aantekeningen die later tot of in een verhaal verwerkt werdenGa naar eind2.. Aan het eind van het tweede schrift, temidden van aantekeningen die ongeveer gedateerd moeten worden in het voorjaar van 1890, komen enkele opmerkingen voor die verwerkt zijn tot het personage Siria in één van de twee verhalen die verenigd werden onder de uiteindelijke titel AfgestorvenGa naar eind3.. De verhalen handelen beide over een huwelijk, waarin zich naar aanleiding van een derde persoon een krisis afspeelt, die uitloopt op het besef, dat de relatie, zoals die vroeger was, afgestorven is. In het ene geval (‘Spreken’) wordt de krisis ingeleid door de bekentenis van de vrouw, dat zij op een bepaald moment op het punt gestaan heeft haar man te verlaten, in het andere geval (‘Zwijgen’) is juist het zich niet uitspreken van man en vrouw een bron van de moeilijkheden. Voor een goed begrip van wat volgt is het noodzakelijk kort samen te vatten wat zich in het verhaal ‘Zwijgen’ afspeelt. Het belangrijkste personage is de Haagse referendaris Blank. Aan het begin van het verhaal | |
[pagina 77]
| |
spoedt hij zich naar huis, nadat hij een politieke vergadering voortijdig heeft verlaten. Tot zijn ergernis treft hij thuis, bij zijn vrouw Emma, de officier Siria aan, een jongeman die hij bepaald onsympathiek vindt, omdat hij nooit weet hoe hij het met hem heeft. Als Blank hen stoort bij de gezamenlijke lektuur van Anna Karenine(!), maken ze op hem even de indruk betrapt te zijn. Er volgt een ietwat gedwongen diskussie tussen Blank en Siria over het verschil tussen de oudere en de jongere generatie. Siria presenteert zich als iemand die lijdt aan de zinloosheid van zijn bestaan, het gebrek aan een doel in zijn leven. Blank diagnostiseert, dat Siria's zenuwgestel in de war is, dat het nachtbraken hem moreel ziek heeft gemaakt, dat hij overspannen denkbeelden koestert als gevolg van het lezen van romans en dat hij redeneert als een vrouw. Tot opluchting van Blank wordt Siria overgeplaatst naar Den Helder. Maar als hij bemerkt, dat Emma en Siria met elkaar korresponderen, wordt hij door gevoelens van jaloezie geteisterd. Tot een uiteenzetting over de korrespondentie komt het naar aanleiding van de brief van Siria, waarin hij aankondigt getekend te hebben voor Atjeh (om zich dood te laten schieten) en waarin hij vraagt een afscheidsbezoek te mogen komen brengen. Emma wil hem te logeren vragen; Blank stemt na een aanvankelijke weigering toe, maar reist de volgende dag naar Den Helder om Siria te vragen van het bezoek af te zien. In het gesprek tussen Siria en Blank bekent Siria weliswaar, dat hij Emma liefheeft, maar zegt hij bovendien dat hij haar van deze gevoelens nooit iets heeft laten merken. Zij was de enige die hem begreep, haar gezelschap maakte hem tijdelijk tot een beter en harmonischer mens. Hoewel Blank hem dringend uitnodigt in zijn huis, besluit Siria niet meer naar Den Haag te komen. Emma denkt, dat dit een gevolg is van Blanks geheime en daardoor voor haar zo grievende uitstapje naar Den Helder. Ze verwijt hem in een emotionele scène, dat hij haar niet serieus neemt en dat hij haar behandelt als een kind. Het verhaal eindigt met de suggestie, dat de beide personages, nu ze tegen de ontgoocheling van hun huwelijksleven zijn aangelopen, verder een leven van zwijgende sleur zullen leiden.
De schriften met aantekeningen bevatten tenminste drie opmerkingen over één en dezelfde persoon, die tevens aspekten zijn van het personage Siria in ‘Zwijgen’. De persoon waar het om gaat is jonkheer J.H. Ram (1861-1913), in 1890 eerste-luitenant van het in Den Haag gelegerde Regiment grenadiers en jagers. De aanduidingen van zijn naam in de aantekeningen vertonen de drie verschillende varianten die Emants in het algemeen binnen de schriften aanwendt voor persoonsaanduidingen: de volledige achternaam, de eerste letter van de achternaam, de medeklinkers van de achternaam met weglating van de klinkers. De eerste opmerking luidt als volgt:Ga naar eind4. ‘R m kan van niemand meer houden, zal nog eens trouwen uitsluitend om het geld, zegt dat wie uitgaat overal moet uitgaan omdat het gek is zich maar zoo eens hier of daar te vertoonen. Tegelijk jammert hij over den last en de verveling van het vele uitgaan. Hij wordt erg nagezeten door de meisjes en voelt zich ongelukkig door zijn eigen besluiteloosheid en zwakheid.’ De overeenkomst tussen deze opmerking en het verhaal ‘Zwijgen’ zit hierin, dat Siria veel affekties gehad heeft, waarvan er geen warm is gebleven (p. 118), dat hij getekend wordt als iemand die druk uitgaat en een slechte reputatie heeft. Maar vooral het aspekt ‘voelt zich ongelukkig door zijn eigen besluiteloosheid en zwakheid’ wordt een centraal kenmerk van het personage Siria. De opmerking bevat ook enkele gegevens waarvan geen melding wordt gemaakt in ‘Zwijgen’. Het is wellicht goed Emants' mededeling in herinnering te roepen, dat hij in voorkomende gevallen een bepaalde kant van een persoon gebruikt. Een volledig portret van Ram mogen we in Siria niet geprojekteerd zien. De tweede aantekening over Ram luidt als volgt: ‘Rams uitlegging vorig geslacht. Dit ge- | |
[pagina 78]
| |
slacht zei nog: zoo moet je zijn, nl. een fictief ideaal moet je verwezenlijken. Tegenover anderen durfde men niet toonen wat in zijn binnenste omging omdat men altijd voelde in werkelijkheid niet aan het ideaal, dat men schijnen wilde te beantwoorden. Tegenwoordig laat men zich meer gaan en lacht met die ideale menschen.’ Eigenlijk is dit de korte samenvatting van de monoloog die Siria in ‘Zwijgen’ houdt, als hij met Blank diskussieert over het verschil tussen de oudere en de jongere generatie. De oudere generatie probeerde te voldoen aan een ideaal, al was het eventueel maar door te huichelen: ‘Het ophouden van een mooien schijn gaf kracht.’ (p. 56) De jongere generatie zoekt naar waarheid, maar bestaat tevens uit zwakkelingen: ‘Wij, die niet poseeren - althans minder dan voorheen - omdat wij waarheid zoeken en waar willen wezen, wij zijn zwakkelingen geworden, menschen vol tegenstrijdigheden, voor wie het waar-zijn toch weer een onbereikbaar ideaal is. Wij doen zoo ernstig ons best onze individueele eigenaardigheden te ontdekken en te handhaven, dat wij eindigen met de speelbal te worden van allerlei excentrieke opvattingen en grillige lusten. Wij willen ons vrij laten gaan en kunnen 't niet.’ (p. 56) De derde opmerking luidt: ‘Jhr.R. Dan wil ik een Willemsorde halen want dat hoort er zoo bij. Ik geef niets om die dingen. Eigenlijk ga ik alleen om mij te laten doodschieten.’ Wie in 1890 een Willemsorde wilde halen, kon daarvoor terecht in Atjeh. De Haagse krant Het vaderland van 16 juli 1890 bevatte dan ook het bericht: ‘De 1e luits. jhr. P.G. Siberg en jhr. J.H. Ram, van het reg. grenadiers en jagers, hebben zich opgegeven om voor een tijd van 5 jaren gedetacheerd te worden bij het O.-I. leger.’ In de periode 1892-1896 bevond Ram zich inderdaad in IndiëGa naar eind5.. Zoals uit de samenvatting van ‘Zwijgen’ al bleek, geeft ook Siria zich op voor Atjeh om zich dood te laten schieten (p. 94). Ook de Willemsorde komt in ‘Zwijgen’ ter sprake, in een gesprek tussen Blank en Siria: ‘- “Omdat u naar Indië gaat? Daar keeren er immers meer heelhuids van terug dan er vallen. - Kom, kom, kom, een man als u haalt er de militaire Willemsorde!” Even brak Siria's lachje door. - “En een eeredegen, hè? - Ja, dat hoort er zoo bij en... misschien zal 't ook wel gebeuren. [...”’] (p. 116). Uit de vergelijking van de schriften met aantekeningen met het verhaal ‘Zwijgen’ blijkt zonder enige twijfel, dat een aantal aspekten van jonkheer Ram model gestaan hebben voor het personage Siria. | |
II. Siria en QuaertsIn zijn Leven en werken van Louis Couperus schrijft Henri van Booven: ‘Doch reeds in augustus beving hem de onrust en het weg willen reizen. Het was in de dagen dat zijn vriendschap voor Jhr.J.R. groeide en hij hem meer en meer als vertrouwde nam, omdat hij iets van een innerlijke gelijkgestemdheid in hem had herkend. R. was luitenant der grenadiers en uit Zeist afkomstig. Couperus had hem op de tooneelavondjes van Emants club “Utile et Laetum” leeren kennen. Het was een forsche, robuste, krijgshaftig uitziende persoonlijkheid, innerlijk echter tot diepe zwaarmoedigheid en mystiek geneigd. Onder het ruwe uiterlijk van den militair had Couperus tevens groote sensitiviteit vermoed, en inderdaad gevonden. Het was dus begrijpelijk, dat R.'s persoonlijkheid hem boeide en dat zij vaak elkanders gezelschap zochten. In R. scheen Couperus iets van den volledigen mensch te vinden, waarin groote manlijke kracht en durf zich paarde aan uiterste gevoeligheid en ontvankelijkheid voor de verfijndste geestelijke verheffing. Tijdgenooten, kennissen en vrienden konden dan ook later R. in Taco Quaerts uit Extaze herkennen.’Ga naar eind6. Geïnteresseerden in de biografie van Couperus houden niet op ons te verzekeren, dat Jhr.J.R. niemand anders is dan Jonkheer J.H. Ram | |
[pagina 79]
| |
(1861-1913), eerste-luitenant van het Regiment grenadiers en jagers te Den Haag.Ga naar eind7. Als Van Boovens opmerking klopt, betekent dit, dat we hier te maken hebben met één bepaalde persoon, die twee verschillende auteurs inspireerde tot een personage. En dat nog wel ongeveer tegelijkertijd: Extase verscheen voor het eerst in De gids van januari 1892, Emants' verhaal zag in dezelfde maand het licht in Elsevier's geïllustreerd maandschrift. Een dergelijk geval vraagt natuurlijk om nadere bestudering. De vraag dringt zich op of de door buitentekstuele gegevens gesuggereerde verwantschap ook in de verhalen terug te vinden is. Voordat de personages Siria en Quaerts met elkaar vergeleken kunnen worden, moet kort herinnerd worden aan de loop der gebeurtenissen in ExtasesGa naar eind8.. Het gaat in Extase om de verhouding van de ministersweduwe Cecile van Even en Taco Quaerts. De nadruk krijgen met name Ceciles gevoelens. Als zij Quaerts voor het eerst ontmoet, vindt zij hem onsympathiek. Later krijgt zij hem toch lief, maar er is een komplicerende faktor: Quaerts beantwoordt de liefde, maar slechts op geestelijk niveau. Hij onderscheidt in zichzelf zijn ziel en zijn beest, welke verschillende gedaantes hij afwisselend de vrije teugel laat. In Cecile ziet hij niet een gewone vrouw, maar een madonna, bij wie zijn ziel zich kan uitleven. Zij op haar beurt probeert aan zijn ‘hoge’ beeld van haar te beantwoorden, hoewel zij zich eigenlijk beneden hem voelt staan. Op een avond beleven de beide personages in de Scheveningse Bosjes een moment van extase, van puur onaards geluk: de beide gelieven voelen zich gelijk aan elkaar, ofwel: zij knielt voor hem die voor haar knielt. Deze extatische ervaring vormt de kentering in de verhouding. Cecile zit weer met haar gewoon-vrouwelijke liefde, Quaerts wil dit geluksmoment ongeschonden bewaren, maar staat niet voor zichzelf in als de verhouding wordt voortgezet. Hij besluit een grote reis te gaan maken. Cecile blijft achter met het gelukkig-makende besef, dat zij hem het gelukkigste moment van zijn leven geschonken heeft. Een moeilijkheid bij de konfrontatie van twee personages uit verschillende romansGa naar eind9. is, dat een aanzienlijk deel van de informatie de lezer bereikt via andere personages. In concreto: wij zien Siria voor een groot deel door de ogen van Blank, wiens ‘objektiviteit’ niet onverdacht is. Taco Quaerts zien we voor een groot deel door de ogen van Cecile van Even, terwijl daarentegen Emma Blanks visie op Siria en het hele gebeuren maar relatief weinig aan bod komt. Anderzijds bevatten beide verhalen een behoorlijke hoeveelheid meer objektieve informatie via mededelingen van de verteller en de weergave van enkele gesprekken.
Wat de persoonsbeschrijving betreft zijn er tussen Siria en Quaerts zowel verschillen als overeenkomsten. Quaerts heeft zeer kort geknipt, dik zwart haar en is uitgerust met een goudbruine kroessnor, Siria heeft een kale schedel en een lange zwarte knevel. Ze lijken op elkaar wat betreft hun figuur. Siria heeft ook in de ogen van Blank een flinke, lenige gestalte, terwijl Quaerts' sportfiguur o.a. gekarakteriseerd wordt als breed, maar toch slank en gespierd. Wie daarin wat goede wil investeert, kan wellicht ook een overeenkomst vinden in de monden van de beide personages. Die van Siria is beweeglijk en heeft fijne lippen, die van Quaerts is mooi zinnelijk en van een wulpse jeugd. Het onderdeel waar de beide auteurs de meeste nadruk op leggen bij de beschrijving van het uiterlijk van hun personages zijn de ogen. Volgens Blank heeft Siria ‘iets glinsterend scherps in zijn diepliggende, zwarte oogjes, dat iemand de onaangename sensatie [geeft] van door en door te worden gezien’. Bij de eerste konfrontatie tussen Quaerts en Cecile is er sprake van ‘kleine, diep liggende ogen, waarvan zij de kleur niet kon zien. Zij vond er iets sluws, iets geslepens in’. Weliswaar blijken de ogen van Quaerts later van diep grijs met een zwarte, nog diepere pupil, maar er is ook iets aparts met die ogen, ‘ze wist niet wat, maar iets van magnetisme, als zou zij de hare nooit meer kunnen | |
[pagina 80]
| |
afwenden’Ga naar eind10.. De maatschappelijke omstandigheden vertonen eveneens zowel overeenkomsten als verschillen. Emants blijft dicht bij de werkelijkheid door van Siria een ‘jager-officier’ te maken, Quaerts had bij de marine gewild, maar is buiten betrekking. Siria's vader woont in Brabant, Quaerts' ouders wonen in Velp. Een duidelijke overeenkomst zit in de reputatie van de beide personages. Beiden gaan druk uit, ze nemen deel aan allerlei, ook sportieve, vermaken en hebben de reputatie los van zeden (Siria) en een Don Juan (Quaerts) te zijn. Ze worden beiden ‘interessant’ genoemd. Aardig is verder nog, dat, waar Blank vindt, dat Siria zich met een zeldzaam gemak tot huisvriend wist te promoveren, Cecile zich stoort aan de onbescheiden en opdringerige manier waarop Quaerts haar visites komt maken. Een andere overeenkomst is nog dat beide personages verblijf houden in onaanzienlijke en onzorgvuldig ingerichte kamers. Belangrijker dan de tot nu toe genoemde zijn de overeenkomsten die opgemerkt kunnen worden wat betreft de problematiek van de personages en de daarmee samenhangende verhouding met de vrouwelijke protagonisten. Ondanks het feit dat ze voor het oog van de wereld een probleemloos bestaan leiden vol pret en avontuur, voelen de beide personages zich ongelukkig en onbegrepen. De oorzaak van beider zich ongelukkig voelen ligt (hoe verschillend dat ook in de verhalen wordt uitgewerkt) in de personages zelf. ‘Ik lijd door mezelve,’ zegt Quaerts tegen Cecile en Emma zegt over Siria: ‘Hij ligt met zichzelven overhoop.’ Siria en Quaerts verklaren allebei van zichzelf dat ze zwak zijn en dat ze afwijken van de normale maatschappelijke mensen. Beiden spreken ook - hoewel die kwestie bij de een veel belangrijker is dan bij de ander - van een tweetal verschillende mensen dat in hen huist. Quaerts onderscheidt expliciet, zowel in theorie als in praktijk, zijn ziel en zijn beest, Siria spreekt over een ‘betere editie’ van hemzelf die had kunnen ontluiken. Quaerts leeft bij Cecile zijn ‘zielemens’, Siria wordt door het gezelschap van Emma tijdelijk gemaakt ‘tot een ander, een beter, een harmonischer mensch’. Een essentieel punt hierbij is, dat zij zich door deze vrouwen begrepen voelen, dat zij zich bij hen kunnen uitspreken. Opmerkelijk is in dit verband, dat Siria en Quaerts zich beiden bedienen van een vergelijking met de roomse biecht. Quaerts komt, nadat hij enkele weken lang zijn beest heeft uitgelaten, biechten bij zijn madonna en zegt dan op een gegeven moment: ‘Het Roomse geloof is toch heerlijk met zijn absolutie. Wat een troost voor zwakke mensen.’ Siria, die tegen Blank zegt, dat er een ‘machtige bekoring’ in gelegen was dat Emma hem begreep, dat hij haar alles duidelijk kon maken wat hem hinderde, ontzenuwde en drukte, merkt meer in het algemeen op, dat hij af en toe zijn gemoed eens moet luchten, moet biechten, omdat hij anders krankzinnig zou worden. ‘Die Roomsche kerk is toch een menschkundige instelling!’ voegt hij er aan toe. Over de houding van de bewonderde vrouwen ten opzichte van hun respektievelijke biechtelingen is in termen van overeenkomsten en verschillen niet zoveel te zeggen, omdat de gevoelens van Emma Blank voor een groot deel in het duister blijven. Tegenover de liefde van Cecile staat alleen Blanks verdenking, dat Emma van Siria houdt. Emma spreekt wel van medelijden dat zij voor Siria voelde, en ook Siria zelf interpreteert Emma's betrokkenheid als zodanig. Medelijden is ook een element dat speelt in Ceciles gevoelens ten opzichte van Quaerts. Tot slot moet nog vermeld worden, dat het in beide gevallen blijft bij wat men wel eens een platonische relatie belieft te noemen, en dat de beide heren op eigen initiatief afstand doen van een voortzetting van de relatie, de een door een grote reis te gaan maken, de ander door naar Indië te gaan. | |
III. Couperus en EmantsOp grond van de in de voorafgaande paragraaf | |
[pagina 81]
| |
gemaakte vergelijking (waarin uiteraard maar een aantal aspekten van de verhalen aan de orde kwam) kan men konkluderen dat er inderdaad een duidelijke verwantschap is tussen de personages Siria en Quaerts. Als deze konklusie juist is, rijst de vraag of ook tijdgenoten deze overeenkomst is opgevallen. Een vluchtige en onsystematische blik op enkele in 1892 verschenen besprekingen van Extase en Dood leert, dat de kontemporaine kritici dit verband niet gelegd hebben. Wie voor deze omstandigheid een verklaring zoekt, kan mijns inziens terecht bij tenminste drie mogelijkheden: Met name wat betreft de Haagse kritici is het in principe mogelijk, dat men wil de verwantschap heeft opgemerkt, maar dat men om redenen van kiesheid over deze kwestie heeft gezwegen. Maar wat betreft de niet-Hagenaars voldoet deze verklaring niet. Een tweede mogelijkheid is, dat de overeenkomsten tussen Siria en Quaerts op de tijdgenoot niet de indruk maakten opmerkelijke incidenten te zijn. Siria en Quaerts vertonen, met name ook in hun gemeenschappelijke eigenschappen, duidelijke trekken van de degeneratieve fin-de-siècle-mens, zoals die door kontemporaine kultuurfilosofen en geneesheren beschreven werd, en zoals die ook in de romanliteratuur voorkwam. De derde en meest waarschijnlijke verklaring luidt, dat, hoewel er verwantschap is tussen Siria en Quaerts, Extase en ‘Zwijgen’ toch geheel verschillende verhalen zijn geworden. Terwijl het in Extase gaat om de relatie tussen Quaerts en Cecile, gaat het in ‘Zwijgen’ in eerste instantie om de verhouding van Blank met zijn vrouw. De verhouding Siria-Emma is sekundair. Bovendien valt in ‘Zwijgen’ de nadruk veel meer op de problematiek van Siria dan op de aard en het verloop van zijn verhouding met Emma. We raken hier aan wat ik het belangrijkste verschil acht tussen Siria en Quaerts: de analyse van hun problematiek en de specifiteit die eraan wordt toegekend. Het betreft een verschil, dat - hoewel het gevaarlijk is op basis van een enkel geval een derge- | |
[pagina 82]
| |
lijke veronderstelling te doen - in laatste instantie wellicht samenhangt met een verschil tussen de schrijver Emants en de schrijver CouperusGa naar eind11.. Siria's problematiek, die aan de dag treedt als zich ongelukkig voelen, wordt veel verder doorgeanalyseerd dan die van Quaerts. Siria voert zijn toestand ‘filosofisch’ terug op het gemis van een doel in zijn bestaan (een probleem waar talrijke personages van Emants mee worstelen). Daarnaast wordt zijn problematiek, zowel door hem zelf als door Blank, beschouwd als de problematiek van ‘de jongere generatie’. Het probleem wordt veralgemeniseerd, óók door Siria, hoewel hij zich anders voelt dan anderen. Siria doet wel zijn best zijn ‘individueele eigenaardigheden te ontdekken en te handhaven’, maar hij doet dat als kind van zijn tijd, als exponent van de jongere generatie. Niet voor niets vraagt referendaris Blank zich in de trein, op de terugweg van Den Helder, af: ‘Bestond er inderdaad een nieuw geslacht, dat anders dacht, anders gevoelde, anders wenschte en niet maar een hoopje schreeuwers en geurmakers, die de aandacht zochten te trekken door excentriciteiten en sensiblerie? -’ Quaerts echter analyseert niet verder dan de twee met elkaar strijdende kanten van zichzelf, en verwijst verder naar niet nader definieerbare en traceerbare gevoelens en magnetismen. In het algemeen worden zijn karakter, zijn gevoelens en handelingen steeds voorgesteld als exklusief en bijzonder, zoals ook de extatische ervaring van Cecile en Quaerts in de Scheveningse Bosjes wordt voorgesteld als een uniek moment. De problematiek van Quaerts wordt geïndividualiseerd en is nergens die van een generatie. In feite hebben de auteurs met één en dezelfde persoon uit de werkelijkheid (of aspekten daarvan) als uitgangspunt twee verschillende personages geschapen. Siria past daarbij in de pessimistische beschouwingen van Schopenhauer en Von Hartmann, Quaerts past minder duidelijk in een filosofisch schema, hoewel hij kennelijk wel iets meegekregen heeft van de beschouwingen van EmersonGa naar eind12.. De konstatering dat Siria's problematiek in ‘Zwijgen’ ook gepresenteerd wordt als die van de jongere generatie, hoeft overigens niet te betekenen, dat Emants niet een persoon, maar een generatie of iets dergelijks portretteerde. Er is vanuit zijn perspektief waarschijnlijk iets soortgelijks aan de hand als datgene wat hij aan d'Oliveira vertelt over de personages van Ibsen. Aan het begin van dit artikel werden opmerkingen van Emants geciteerd over zijn modellen. Het vervolg van deze opmerkingen luidt: ‘Altijd gebruik ik personen die ik ontmoet heb, en als ik een stuk ontwerp, dan kunt u in mijn concepten de menschen vinden onder hun werkelijken naam. Eerst later verander ik die namen. Dat is gemakkelijker voor me. Dan denk ik een poosje na: welken naam zal ik jou nu geven, en hoe zal ik jou eigenlijk noemen? Trouwens, Ibsen dee dat ook, dat heeft hij me zelf gezegd. Ik vroeg er hem eens naar en hij antwoordde: Neen, mijn figuren zijn personen en geen symbolen. Maar, zei Ibsen, levens worden soms van zelf symboliek als je ze scherp bekijkt.’Ga naar eind13. |
|