Maatstaf. Jaargang 30
(1982)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paul van Capelleveen DodenparkPoëzie-recensies bedienen zich maar al te graag van citaten en het liefst van ongeïdentificeerde fragmenten. In het oeuvre van Gerrit Komrij bestaat tenminste één gedicht dat hieraan doorgaans ontsnapt; Dodenpark wordt meestal in het geheel geciteerd en met name genoemd. Komrij zelf wees er in 1972Ga naar eind1. op dat Dodenpark wellicht (en destijds) het enige gedicht was, waarin de klank een grote rol speelde. Je zou kunnen stellen dat die klank de eenheid van het gedicht versterkt (of dat er uitsluitend dankzij de klank van een eenheid sprake is) en dat het gedicht daarom zo zelden verkort wordt weergegeven. Zijn de klanken debet aan de onmogelijkheid om dit gedicht in citaatjes te hakken? (In hoeverre de klank de eenheid bevordert, durf ik niet te zeggen. Voor de liefhebbers volgt in een nootGa naar eind2. een klank-schema.) Eigenlijk gaat het mij om een andere vraag: is Dodenpark wel de eenheid waarvoor het gedicht wordt aangezien? Van het gedicht zijn tot nu toe twee versies verschenen. De eerste stamt uit 1969, de tweede uit 1981Ga naar eind3.. We wandelden des avonds door de tuinen
Van het crematorium; achter heg en hazelaar
Stond laag de vroege maan; ik at wat kruimels
Van mijn vest en jij genoot van een sigaar.
Je dacht wellicht aan zeer bezwete negers
Op hete plantages in de weer. Ook aan
Je gezicht meende ik zoiets af te lezen.
Ikzelf keek door de heg naar de maan.
We spraken niet: wat viel er ook te zeggen?
We dachten maar aan een maan en aan zweet.
Oh, nergens heerste er ooit zo'n rust. Slechts
Af en toe klonk uit een urn een kreet.
(1969)
De variant uit 1981 wijkt alleen in het laatste kwatrijn af van zijn voorganger. Oh (regel 11) werd O. En regel 9 werd in tweeën gedeeld: de dubbele punt werd vervangen door een enkele (en gevolgd, uiteraard, door een hoofdletter). Ondergeschikte veranderingen, kortom.
De gangbare interpretatie van Dodenpark beperkt zich tot het splitsen van het gedicht in twee delen:
Tekenend voor deze benadering is dat àls Dodenpark gedeeltelijk aangehaald wordt, de slotzin (dus het tweede deel) gekozen wordt. Men stelt dat deze zin (Slechts / Af en toe klonk uit een urn een kreet) een breuk met de sfeer van het gedicht veroorzaakt. Dit mag echter betwijfeld worden.
Wie een beetje bekend is met de gedichten van Komrij beseft, zodra hij het woord crematorium (in regel 2) leest, dat er iets loos zal zijn. (Ook in 1969 moet dit kunnen zijn voorzien.) De gemoedelijkheid, die Komrij vervolgens beschrijft (regel 3 en 4), wordt bij eerste (snelle) lezing kennelijk niet als schijn door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zien. De kruimels op het vest en de sigaar wijzen op een genoeglijkheid, die verwant is aan realistische verhalen, welke aan de door hen beschreven burgerlijkheid zelf niet ontkomen. De ik-persoon geniet na bij de gedachte aan een waarschijnlijk zojuist genuttigd diner; de jij-figuur steekt naar oud gebruik een after-dinner sigaar op. Heerlijk. Aan alle levensbehoeften is voldaan. Merkt de lezer niet dat dit in contrast is met de omgeving: de tuinen van het crematorium? De levensgenieters op het terrein van de dood: een macabere wandeling. Ik moet toegeven: er gaat iets geruststellends uit van het tijdstip: 's avonds immers roken de schoorstenen van het crematorium niet. Het is alsof de dood nu even niet zal toeslaan. (Te vergezocht vind ik het als symbool beschouwen van de genoten sigaar: als het crematorium niet rookt, rookt de jij-figuur; de dood is nu in hèm aan het werk.)
Het eerste kwatrijn mag misschien te weinig achterdocht opwekken - het tweede niet. Is het niet op zijn minst vréémd dat in de buurt van een crematorium erotische fantasieën ontluiken (zonder necrofiele bijgedachten)? De jij-figuur wordt geil (wat niet uitsluitend aan zijn gezicht te zien is) bij de gedachte aan zeer bezwete negers / Op hete plantages in de weer (regel 4/5). (Ik wil me niet inlaten met verleidelijke platitudes als zouden die negers zinnebeelden van de dood zijn, - zwart als kleur van het einde, - en als zouden die hete plantages te vergelijken zijn met het vuur dat overdag woedt in het crematorium: wederom zou de jij-figuur de dood diep in zich meedragen. Dit moet ik weigeren, anders bedwelmt een geur van geroosterd mensenvlees mij.) Ik wil slechts wijzen op de tegenstelling tussen de levendige sexuele fantasie en de atmosfeer van het dodenpark. De erotiek wordt hierdoor minder vrijblijvend en neigt naar wanhoop. Ook de romantische achtste regel zet ons op het juiste spoor: de ik-persoon kijkt naar de maan en dat nog wel terwijl hij bij een crematorium wandelt. Een romantischer beeld is nauwelijks voorstelbaar - en zou in dat kader iets spookachtigs misstaan? Zal het mooie moeten wijken voor het griezelige? Zullen de aangename gedachten niet wreed ontnuchterd worden? In het derde kwatrijn, misschien? Je weet nooit.
Het is avond, de vogels slapen. Het crematorium werkt niet, bezoekers zijn verdwenen. Er lopen maar twee mensen. We spraken niet. Het is stil. Oh, nergens heerste er ooit zo'n rust. Het is doodstil. Ondergedompeld in hun sexueel of anderszins verkneuterende gedachten, merken de wandelaars niet het dreigende contrast tussen hun aangename rust en de doodse stilte op. De levenden kùnnen wel praten, maar: wat viel er ook te zeggen? Ze zijn tevreden. Net als de lezer. Maar dan die ijzige constatering: Slechts / Af en toe klonk uit een urn een kreet. Is dat wrang? Of duiden het ervaren afgrijzen en de huivering op de bezadigdheid, onoplettendheid en onwetendheid van de wandelaars en van de lezers? Oh, nergens heerste er ooit zo'n rust. Nee, geen wonder met twee zwijgzame wandelaars op een kerkhof. Het zwijgen, het niet protesteren is de kern van dit gedicht. De levenden mogen er vrijwillig het zwijgen toe doen (men heeft niets te klagen, niets te zeggen), de doden denken er kennelijk anders over. Hun kreet is een stoorzender. Het is ‘een innerlijke stem’. De wandelaars en de lezers schrikken: ik zou kunnen schrijven dat het thema van dit gedicht de doodsangst is - maakt niet de dood een einde aan erotiek en maanstand, althans aan de gedachten daarover? Maar dat is niet relevant. Het gaat erom dat de dichter al in regel 1 wees op de aanwezigheid van de dood en dat de lezer dat weigert te noteren: hij gelooft met plezier in een idylle. Kruimeltje, sigaartje, een mooie maan, een fraai park, een beetje erotiek erbij... De laatste regel brengt eigenlijk geen schrik teweeg, maar schaamte: de lezer voelt zich beetgenomen of betrapt. En daarvan schrikt hij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaak ergert de lezer zich aan zijn onvermogen om Komrij meteen niet meer idyllisch te zien dan gerechtvaardigd is. Men stoot zich herhaaldelijk aan hetzelfde verschijnsel. Al in de debuutbundel van Komrij, Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten, stond een gedicht dat de lezer aan de kaak stelt: De jeugd van mijn held. Het beschrijft een schijnbaar paradijslijk dorpje, waar romantisch veel luxe ontbreekt, en eindigt bestraffend met: Zomaar een idille uit de mouw geschudGa naar eind4.. Zoals het wrange en de dood al veel eerder in het gedicht voorkomen dan de lezer aanneemt, zo ook druppelt het gemoedelijke van de eerste regels door tot in de laatste zin. Slechts / Af en toe luidt immers geruststellender dan ‘altijd’ (Rob Schouten wees hier al opGa naar eind5.). De kreet klinkt niet zó vaak (je gaat trouwens maar één keer dood). De slotzin staat, hoop ik te hebben aangetoond, niet zo ver af van de rest van het gedicht als aangenomen werd. De eenheid van Dodenpark is dus groter dan men dacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|