| |
| |
| |
Will Ogrinc De Praagse metten
I
Praha, 6.vii.1981
Lieve Laurens,
Het stemt me extra droevig op deze kille, druilerige avond jou zo ziek en alleen in E. te weten. Terwijl ik me zoveel had voorgesteld van deze pelgrimage naar het Gouden Praag samen met jou! Zo zie je maar: mijn hoge verwachtingen worden telkens weer in de kiem gesmoord. Wie speelt er nou ook met spiritus bij de barbecue? Het voorbeeld van jouw patroonheilige had toch waarschuwing genoeg moeten zijn. Ik hoop maar dat die huisarts van jullie je weer aardig weet op te lappen; want, eerlijk gezegd, vertrouwen doe ik die man voor geen cent. Volgens mij heeft hij meer praatjes dan capaciteiten. Maar laat ik je niet al bij voorbaat verontrusten. Als je in de herfst weer op de been bent, mag je als troost met me naar Napels. Tenminste als jouw collegerooster dat toelaat. Zoals beloofd stuur ik je hier het eerste verslag van onze wederwaardigheden en ik hoop dat je er een beetje verstrooiing en divertissement in vindt.
De eerste dagen na mijn laatste bezoek in E. was ik ontzettend kwaad op mezelf, dat ik me zo door jouw moeder had laten ringeloren. ‘Denkt ze nu echt dat ik er een knapenhonk op nahoud,’ zat ik in mezelf te mopperen, ‘of dat ik een soort jongenstherapie bedrijf? Zo van: stuur ze maar naar Will, daar komen ze weldoorvoed en opgewekt vandaan.’ Ik voelde me danig opgescheept met jouw broertje. Maar het valt gelukkig allemaal wel mee, we beginnen al aardig aan elkaar te wennen. En misschien zocht ik ook alleen maar een voorwendsel om mijn frustratie op af te reageren, om de teleurstelling te camoufleren dat jíj me niet zou vergezellen. Want je moeder had natuurlijk gelijk: het zou inderdaad zonde geweest zijn om de reis waar ik zo naar toe geleefd had te annuleren, de vliegtickets waren er, en Leo was nooit eerder in het buitenland geweest. Dus! Een andere konklusie was niet mogelijk. Bovendien kan ik nu mooi mijn pedagogische kwaliteiten en vaderneigingen op Leo botvieren. Je broertje is - tussen haakjes - een stuk volgzamer dan jij, en dat heeft ook zijn charmes. Het bemachtigen van een visum voor Leo leverde nog wel enkele problemen op, maar dankzij het ingrijpen van een kennis bij het Ministerie is het uiteindelijk toch gelukt. Officieel reist hij nu als mijn pupil, en ik als zijn voogd. Dat papiertje zal ik goed bewaren, want wie weet komt het ooit nog van pas. De reis alleen al was een belevenis voor Leo; vóór het vertrek was hij vreselijk zenuwachtig en voortdurend druk in de weer. In het vliegtuig kreeg hij nóg geen hap door zijn keel. Maar hij had het wel getroffen: de hemel was onbewolkt en het uitzicht was adembenemend. Tegen half drie naderden we Praag. Schloss Stern blikkerde op uit het geboomte. De formaliteiten op het vliegveld namen gelukkig minder tijd in beslag dan ik gevreesd had. Zodoende waren we al om half vier in de stad. Eerste indruk? Teleurstellend! Er hing een klamme sfeer rond
die huizen die nog versterkt werd door een paar schrale mussen (Zijn dat mussen!) tussen de lege tramrails. Alsof de eerste mensen juist de schuilkelders beginnen te verlaten na een langdurig bomalarm. Hotel Beranek (door Vera aanbevolen) was volgeboekt. We werden doorverwezen naar een dependance aan de overkant, Lunik. Hier bleek al meteen een grove nalatigheid mijnerzijds: ik had moeten reserveren. Je gaat hier niet op eigen gelegenheid naar een hotel op zoek,
| |
| |
it's not done. Na een uur wachten in de gelagkamer kregen we eindelijk te horen dat we mochten blijven, en konden we naar onze kamer.
De kamer ligt op de zesde verdieping en is, naar omstandigheden, redelijk luxueus te noemen. Een lift ontbreekt jammer genoeg. Het marmeren trapportaal, dat verder helemaal wit gelaten is, maakt echter veel goed. Je zou je zo in Wenen wanen. Het raam geeft uitzicht op een paar majestueuze kastanjes, een aantal binnenplaatsen met veel troep, oude, hoge daken, en aan de overkant een schoolgebouw, stoffig en bemost. Leo moest nog wennen aan het hotelleven: dat je eerst je omgeving een beetje verkent, en niet meteen je schoenen uittrapt en op bed ploft. Uiteraard was hij daar wel aan toe, na die enerverende reis. En dan zo'n heel andere sfeer, allemaal vreemde mensen, een taal die hij niet begrijpt, etc. Ik heb hem maar wat laten soezen, ben zelf de koffers gaan uitpakken en heb daarna een boek ter hand genomen.
Tegen achten vond ik het raadzaam een eetgelegenheid op te zoeken. Uiteindelijk kwamen we terecht in een restaurant aan het nu drukke Wenceslavplein. We werden echter pas toegelaten toen ik de uitsmijter een paar kronen had toegestopt. Je weet welk een hekel ik aan dit soort zaken heb, maar ik had weinig behoefte aan een nachtelijke zwerftocht (met knorrende maag) door een voor mij onbekende stad. Maar het is natuurlijk stuitend. Dat hier de verloedering al begint! Ik bedoel, voor zo'n man is het natuurlijk maar een kleine stap tot bordeelhouder. De ‘gérant’ bleek alleen toeristenmenu's te kunnen aanbevelen, bestaande uit een paar frietjes en veel, vet varkensvlees. Maar goed, het was weg te krijgen, Leo bleek dol op friet en er was bier, en wat voor bier! Na de ‘maaltijd’ hebben we een korte wandeling gemaakt en zijn vervolgens naar het hotel teruggekeerd. De portier bekende me met een meewarig gezicht dat hij me met geen mogelijkheid aan een fles cognac kon helpen, zodat ik het lijk al zag drijven die nacht. Je weet hoe ik me pleeg te bezatten als jij er niet bent. De grote drooglegging, ik moet er niet aan denken. Als het gemijmer een keer de overhand krijgt, valt er geen land met mij te bezeilen; dan helpt nog maar een ding. Tegen elven stuurde ik Leo naar bed, om morgen een beetje fris te zijn, waarop hij beteuterd vroeg of ík dan nog niet moe was. Na een half uurtje lezen ben ik tenslotte ook maar naar bed gegaan. Ik kon me toch niet concentreren. Waarom had ik ook niet aan een noodrantsoen gedacht? Daar moest morgen meteen iets aan gedaan worden. Leo sliep al, of deed alsof. Zijn blauwe onderbroekje had hij kuis aangehouden. Ik lag echter nog maar nauwelijks tussen de lakens, of hij kroop al dicht tegen me aan. Uiteraard heb ik me beperkt tot wat platonisch gefriemel, zoals wíj de eerste tijd deden. Dat jochie loopt veel te hard van stapel.
Zondagochtend werd ik wakker door de warme zonnestralen op mijn gezicht. Leo had zich helemaal bloot gewoeld, en zag er met die lichtplekken op zijn blanke lijfje vertederend en begeerlijk uit. In zijn slaap is hij bijna zo mooi als jij. Het was alsof hij een stoute roes uitsliep. Die roomkleurige huid met die donkere, rossige ondergrond, haast satijn, straalde een bepaald soort nestwarmte uit. Alsof hij zojuist nog een warme douche genomen had; wasemend en toch strak. Zeemleer, schoot door mijn hoofd, van zo'n souplesse en preciositeit dat het moeiteloos met de beste soorten uit Samarkand kan wedijveren. Voorzichtig heb ik hem uit dromenland teruggeroepen, en hij reageerde heel olijk, door eerst zijn ene oog te openen en daarna het andere.
Na het ontbijt in Beranek (Lunik verstrekt geen ontbijt) zijn we begonnen aan een verkenning van de stad. Eerste oriëntatiepunt was het Keizer Karelsplein en omgeving. In Praag slaapt iedereen kennelijk lang uit. Nauwelijks mensen op straat, behalve een vroege wegwerker, die onder het helse kabaal van een pneumatische boor in een sproeiende vonkenregen bezig was het wegdek open te breken. Enorme wolken stof dwarrelden verderop in
| |
| |
banen vaal zonlicht tussen de huizen neer. We keerden klein Sodom-en-Gomorrha echter de rug toe, want aan de zuidzijde van het plein bevond zich het eerste pelgrimsoord van mijn reis. Het Fausthuis, vroeger paleis Mladota, waar in de zestiende eeuw de Engelse alchemist Edward Kelly logeerde tijdens zijn werkzaamheden voor Rudolf ii. Die merkwaardige keizer, de Duitse Hermes zoals ieder hem noemde, die meer belangstelling voor astronomie en alchemie toonde dan voor politiek en het wel en wee van zijn onderdanen. Er is nu een apotheek gevestigd. Soit. Dat ligt tenminste nog een beetje in dezelfde lijn! Vandaar zijn we afgedaald naar de Moldau, de Nebbich, waarop jongetjes in ranke bootjes een heuse stroomversnelling probeerden te trotseren. Onderweg naar de Oude Stad passeerden wij een aantal gevels in de fraaie Praagse Sezessionsstijl, met blote jongetjes erop in wulpse guirlandes. Van het Nationale Theater stonden alleen de buitenmuren en het dak nog overeind: een forse restauratiebeurt.
's Middags een hapje eten in een herberg met de koddige naam In de Twee Beertjes, waar Leo op het toilet werd lastiggevallen door een ober die geld wilde wisselen: Tauschen (zwart, wel te verstaan)? Daarna naar Josefov, het oude joodse ghetto, althans wat daarvan nog over is na het intensieve sloopwerk in de negentiende eeuw. Zal wel weer een sociale daad geweest zijn, mens-onterende-toestanden die verbeterd moesten worden of iets dergelijks. En daarom gooit men dan maar gelijk een hele middeleeuwse wijk plat. Kan de Golem zien waar hij een onderdak vindt. Alsof er geen andere oplossingen bestonden! We hebben er drie synagoges bezocht en natuurlijk het vijftiende-eeuwse kerkhof, waar op 200m2 in negen opeenvolgende lagen zo'n 100.000 doden liggen opgetast. Met veel moeite ontdekte ik in deze wirwar van verzakte, geknakte en bemoste stenen uiteindelijk het graf van Rabbi Löw. Zoals velen voor mij heb ik een steentje op het graf van deze ‘heilige’ gelegd, maar ik zal voorlopig niet verklappen welke wens ik daarbij uitgesproken heb. Leo had meer belangstelling voor een tentoonstelling, gewijd aan de Nazi-slachtoffers, in de Pinkassynagoge terzijde van het kerkhof. Hij werd helemaal droevig van de tekeningen en gedichtjes die de kinderen in de concentratiekampen gemaakt hadden. Hij heeft ook zo'n gevoelig zieltje. In de namiddag hebben we een poging ondernomen om het Museum voor Middeleeuwse Kunst op te sporen. Maar op de plaats die in mijn gids uit 1975 als toekomstig onderkomen wordt aangewezen, bleek slechts een vervallen, gotisch kerkje te staan dat dienst doet als toevluchtsoord en broedplaats voor zwaluwen en duiven. Eigen schuld. Had ik mijn reis maar moeten uitstellen. Vanuit een telefooncel belde ik de vriendin van Vera, die gelukkig thuis bleek te zijn. We maakten een afspraak voor maandagochtend; zij zou ons in Beranek komen ophalen. Leo had zich de hele dag kranig gedragen, maar begon nu
toch vermoeidheidsverschijnselen te vertonen. Zo'n tocht vergt ook heel wat. Tenslotte hadden we het hele traject te voet afgelegd. Na meer dan een uur restaurants in- en uitsjokken (alles vreselijk druk of gereserveerd) zijn we tenslotte neergestreken in een gelegenheid die betere dagen had gekend. Ambiance en sfeer van een stadspaleis waren nog aanwezig, maar de boel werd al lang niet meer onderhouden: vaal, groen pluche langs de wanden, met sleetse plekken, verweerde spiegels, brokkelend stucwerk aan het plafond, gaten in de tafellakens (maar wel keurig gewassen) etc. En toch detoneerde die ene arbeider die zich tegoed deed aan een kop soep en een flesje Cola in deze omgeving. Uit zijn hele houding viel maar één ding af te leiden: dat hij zichzelf zat te trakteren. Maar misschien zijn dit soort zaken juist de zegeningen van het communisme, wie zal het zeggen. De service was echter van niveau; het personeel deed vreselijk zijn best, als om te laten zien dat men wel degelijk om standing gaf. Zulks werd bevestigd door een praatje met een jeugdige ober, die uit Italië bleek te komen en hier de hotelvakschool doorliep.
| |
| |
Voor mij betekende het even bijkomen na anderhalve dag stuntelig Tsjechisch praten.
Ik had intussen al besloten, dat deze avond me best iets zou mogen kosten, maar toen ik de spijskaart onder ogen kreeg, zonk de moed me in de schoenen. Knoedels en alwéér varkensvlees. Was dat nou de beroemde Böhmische Küche? Dat ze daar een hele hotelschool op konden laten draaien. Waarom was ik ook aan deze reis begonnen? Waarom had ik geen argwaan gekoesterd toen Gustav Meyrink zo nadrukkelijk over de Bähmische Kieche sprak? Gelukkig was er ijs toe voor Leo, en voor mij zelfs een glas cognac van niet al te inferieure kwaliteit. Een hele fles willen kopen bleek echter iets ongehoords te zijn. Dus na de derde borrel maar weer op pad. Op het Wenceslavplein liep men druk te flaneren. Het was er warm en benauwd. Er was net een regenbuitje gevallen dat echter geen verkoeling had gebracht. Er hing een vreemde geur in de lucht, die mij onwillekeurig aan slagvelden deed denken. Was het verbeelding, of kwam het door de cognac? Er begon iets te spoken in mijn hoofd: al die oorlogen die over Bohemen geraasd waren! Ik kon zo gauw geen volk bedenken, dat zijn handen in onschuld kon wassen. Mijn verhemelte en keel voelden als stoffig perkament. Verschillende passanten sisten mij iets toe. Tauschen? Tauschen?, drong het eindelijk tot mij door. Ik moest hier weg!
Het hotel was vol geroezemoes. Duitse dialek-ten, vermoedelijk uit de ddr. Een hele kostschool bleek overdag hier neergestreken te zijn. Leo was hangerig. Ik moest hem zowat dragen. Boven aanbeland plofte hij meteen op bed. Hij was nog te moe en te lamlendig om zelf zijn kleren uit te trekken. Misschien was hij ook een beetje dronken, want hij had een paar keer van mijn cognac zitten nippen. Grinnikend liet hij zich welgevallen dat ik hem ontkleedde. Daarna heb ik hem meteen onder de wol gestopt. Oh ja, een nachtzoen, die moest hij ook nog hebben. Dat kon ik natuurlijk niet weigeren. Ik heb me nog een uurtje verdiept in de woelingen tijdens de Hussietenoorlogen, voordat ik ook naar bed ging. Midden in de nacht werd ik wakker. Gekreun en gesteun uit een belendende kamer; duidelijk een vrouwenstem. Dat mij dat nou altijd in hotels moet overkomen! Toen drong pas tot me door, dat Leo naast me heen en weer lag te rijden. Ik kroop naar hem toe; zijn lichaam was helemaal verhit. Ik begon zijn rug en billetjes te strelen om hem te kalmeren. Er ging een schok door mij heen: hij had zijn onderbroekje naar beneden gestroopt. Even stopte hij, alsof ook hij geschrokken was. Toen pakte hij mijn hand en leidde die onder zijn buik naar een fraaie erectie. Ik kon niet anders dan hem een handje helpen. Je moet het ijzer tenslotte smeden als het heet is, is mij altijd geleerd. Maar ik weet niet of ik er wel zo goed aan gedaan heb. Na afloop kwam hij helemaal overeind en drukte een zoen op mijn mond. Vanochtend werd ik wakker, terwijl hij met zijn lijfje half over mij heen lag. Mijn god, waar ben ik aan begonnen!
De serveerster in Beranek is een echt Oost-europees type, dat wil zeggen kordaat en zwaar besnord. Ladyshaves zijn hier onbekend. Voor enige opschudding zorgde een Duits echtpaar dat te laat aan het ontbijt verscheen (het kreunende tweetal van vannacht?). Ze kregen niets, hoe ze ook bedelden; moesten ze maar pünktlich zijn. De serveerster deed de zaak gewoon af met: Ich nichts mehr haben. Na het ontbijt nog even terug naar Lunik om ons wat op te frissen en toen weer naar Beranek, waar mevrouw C. (de vriendin van Vera) al sinds tien uur had zitten wachten. Mevrouw C. is een gezellig type: begin vijftig schat ik, vrolijk, zeker niet dom, spreekt gelukkig vloeiend Duits, kortom heeft wel wat van jouw moeder. Vrolijk babbelend leidde ze ons naar haar huis. Ze bewoont met haar man, tegelzetter, een appartement in een stoffige, negentiende-eeuwse huurkazerne, hier in de buurt. Het interieur was uit de jaren vijftig en deed sterk denken aan de woning van Gerrit Achterberg, zoals ik die van afbeeldingen ken. Met Leo kon ze het meteen goed vinden. Hij werd vreselijk door haar verwend met lekkere Turkse koffie
| |
| |
en zoete omeletten. Leo zat te schranzen alsof hij in geen dagen gegeten had. Intussen kwam haar hele levensverhaal op de proppen: haar vriendschap met Vera, tot deze naar Nederland vluchtte; hoe ze haar man, de Goeierd, leerde kennen; de Praagse Lente en de inval van de Warschaupacttroepen; de moeilijkheden om een baan te vinden wanneer je geen lid van de Partij bent, en ga zo maar door. Gedurende deze ene middag heb ik méér over Praag en zijn bewoners geleerd dan tijdens het avonden lang spellen van boeken en tijdschriftartikelen. Maar ook de negatieve kanten van de Pragenaren kwamen rijkelijk aan bod: Oostenrijkers deugden immers al sinds mensenheugenis niet, Duitsers waren natuurlijk min volk (Bezetting), Russen waren allemaal barbaren, trouwens de hele Warschaupactkliek (1968), Slowaken waren niet te vertrouwen, zigeuners waren helemaal uitschot, kortom er bleef niet veel meer over. Ik had haar al bijna uitgeroepen tot Miss-Bryant-van-achter-het-IJzeren-Gordijn, ware het niet dat ze Nederlanders goeie mensen vond, en een proper volkje.
De Duitse marken die ik bij haar tegen kronen inwisselde, waren voor haar zoon bestemd, vertelde ze, zodat hij eindelijk in de Tuzexwinkel de fel begeerde groene muurverf en een verchroomde badkamergarnituur zou kunnen kopen. In de gewone winkels, moest ik weten, waren alleen witte muurverf en plastic badkamergarnituren te koop, etc. Haar vrolijke kout ging als een niet te stuiten waterval over mij heen. Intussen kon ik mij verdienstelijk maken met het repareren van de transformator van haar (westerse) wasmachine, nadat eerst twee keer de stop was doorgeslagen. Tja, alles werkt hier nog op gelijkstroom, verontschuldigde zij zich. Tenslotte kwam de geijkte schoenendoos van onder de bank vandaan. Vera - heel leuk - nog in haar tienerjaren, samen met mevrouw C. op de kermis. Langdurig werd stilgestaan bij de familie van mevrouw C., en vooral de kwaliteiten en capaciteiten van haar vijftienjarige kleindochter werden breed uitgemeten. Het was zo'n goed en volgzaam kind - en hier: in het zwembad - maar helaas, familie geen lid van de Partij, dus wat voor toekomst heeft zo'n kind dan? Of ik haar niet kon meenemen naar Nederland? Dat ze - de familie, begreep ik - er best wat voor over hadden! Kortom, ik was als toekomstige echtgenoot in de smaak gevallen, en het matriarchaat zette alle zeilen bij om mij over te halen. Ik begon me een beetje onwennig te voelen. Dat ik meer belangstelling toonde voor haar dertienjarige kleinzoon, scheen haar niet te deren. Iedere vraag van mij in die richting werd keurig rechtgebogen en geïnterpreteerd als: Uitstekend! Hij wil méér van de familie weten. Zweetdruppels verschenen op mijn voorhoofd. Dit was je reinste koppelarij. Leo zat met open mond te smakken, terwijl hij me met grote, niet begrijpende ogen aanstaarde. Gelukkig kwam de Goeierd tegen zessen thuis, zodat het gesprek een andere wending kon nemen. Besloten werd
om de avond samen door te brengen, zodat zíj ons tenminste iets van de stad konden laten zien. De eerste attraktie vormde het grote metrostation onder het Wenceslavplein. Een prestigeobject, maar volgens familie C. een wonder van moderne bouwkunst en techniek, en daardoor een must. Een mening die kennelijk door veel Pragenaars gedeeld wordt: het was er ontzettend druk. En zo werd weer eens gedemonstreerd hetgeen genoegzaam uit de literatuur bekend is, namelijk dat de Pragenaars altijd al een zwak hadden voor holen, spelonken en andere ondergrondse lokaliteiten. Daarom zie je ook haast geen mens op straat, tenminste als we even het noodgedwongen, langdurige verblijf in de buitenlucht voor de dagelijkse foeragering buiten beschouwing laten. We maakten een ritje naar station Gottwaldova, dat inderdaad een uniek uitzicht over het Nuśle-dal te bieden heeft. Een kort bezoekje aan de kerk van de H. Maria-Boodschap, met een fraai achthoekig, gotisch dak, deed mij alle geleden leed even vergeten. Noch de stotterende priester, noch de vijf moedertjes die de eucharistieviering bijwoonden, konden daar iets aan afdoen. Al
| |
| |
pratend bereikten we restaurant U Kalicha ofwel, voor niet-latinisten, de herberg Im Kelch uit Jaroslav Haseks Der brave Soldat Schwejk. Hier hebben we voor het eerst sinds twee dagen een maaltijd kunnen gebruiken die de toets der kritiek kon doorstaan. Het portret van keizer Franz Joseph hing nog steeds op dezelfde plek en mevrouw C. fluisterde me op samenzweerderige toon toe, dat daar eigenlijk een portret van Kameraad Husak diende te hangen. Leo was helemaal geobsedeerd door een voorhistorische muziekmachine die in de gelagkamer stond opgesteld en die telkens, wanneer Leo mij weer een krone had afgetroggeld, met hetzelfde stupide wijsje en veel tromgeroffel het zaaltje vulde. Dit tot groot vermaak van een Amerikaans reisgezelschap dat naast ons was neergestreken. Tegen tien uur namen we afscheid, nadat ik als dank voor het aangename verpozen de rekening had betaald. Buiten was het kil en nat.
Zojuist heb ik Meyrinks novelle Prag uit Des deutschen Spiessers Wunderhorn zitten voorlezen. Ik vond dat Leo nodig wat tegengif kon gebruiken na al die positieve geluiden van familie C. Ik heb zelfs een poging gedaan om hem uit te leggen wat mevrouw C. allemaal met mij van plan was, maar volgens mij heeft hij er niet veel van begrepen. Dan zou mama ook een koppelaarster zijn, merkte hij op, die heeft er tenslotte voor gezorgd dat ik mee naar Praag mocht. Goed, in zekere zin heeft hij natuurlijk gelijk.
De Duitsertjes op de gang worden nu wel erg luidruchtig. Al twee uur lang slaan ze met de deuren, voortdurend gejoel en flarden muziek. Zoëven, op weg naar het toilet, liep ik er haast twee omver. Bloot tot op hun middel en één vol bravour pijp rokend. Het zijn wel vriendelijke knapen, maar hopelijk denken ze ook om mijn nachtrust. Leo is boos, omdat ik nog niet naar bed wil en eerst deze brief wil afmaken. Hij ligt een beetje te mokken en almaar rare bekjes in mijn richting te trekken. Ieder argument, dat hij ook eens om zijn zielige broertje moet denken etc., legt hij als niet ter zake naast zich neer. Het blijft een vreemde jongen. Maar hij zal wel weer bijtrekken, althans dat hoop ik. Na zo'n dag vol emoties zit ik nou niet bepaald om een scène van Leo verlegen. Dierbaar vriendje, word jij maar gauw weer beter. Als je me wilt bereiken, kun je het beste na elf uur naar het hotel bellen (Londynska 50). De post zal er te lang over doen, vrees ik. Ik schrijf je binnenkort weer.
Liefs en kusjes (ook maar van Leo). Ik hou van je!
Will
| |
II
Praha, 8.vii.1981
Lieve jongen,
Je moeder belde net met de verheugende mededeling dat je nu elke dag weer een paar uur uit bed mag. Zou Rabbi Löw mijn gebed dan toch verhoord hebben? Dank overigens voor je hartelijke groeten, maar wat spijtig dat je zelf niet even aan de telefoon kon komen. Leo ligt al op bed. Ik heb wat te stellen met hem de laatste dagen. Tegenover je moeder ben ik maar kort en zakelijk geweest; dat hij het goed maakt, het redelijk naar zijn zin heeft, etc., maar soms lijkt het of de duivel in die jongen gevaren is. Overdag is hij best aardig en volgzaam, maar 's avonds en 's nachts breekt de hel los. Alsof hij geen middel onbeproefd wil laten om mij ten val te brengen. Ik voel me al net Antonius de Heremiet, die aan alle verleiding nog maar nauwelijks weerstand kan bieden. Ik heb me zelfs zitten afvragen of er misschien boze opzet in het spel is, of Leo en je moeder soms samenspannen om een wig tussen ons te drijven. Maar wat zouden ze ermee opschieten? Het zou je moeder misschien zelfs twee zonen kosten. Trouwens, tot zo'n plotselinge metamorfose, van koppelaarster tot boze toverfee, acht ik jouw moeder niet eens in staat. Maar laat ik niet op de gebeurtenissen
| |
| |
vooruit lopen en proberen althans een béétje lijn te brengen in al mijn Verwirrungen der Gefühle.
Het weer lijkt definitief omgeslagen te zijn. De hele dag hangt er al een loodzware lucht boven de stad. Gisteren was er tenminste nog een vaal zonnetje; het was weliswaar nog steeds benauwd, de stad was stoffig en stonk. Maar 's avonds werd het koeler, en dankzij een zwak briesje uit het Ertsgebergte dreef het dreigende onweer voorbij. Eindelijk leek mijn reisgids een keer de waarheid te spreken: Im Sommer entsprechen die Temperaturen deutschen Verhältnissen, wobei die höchsten Durchschnittswerte, wegen häufiger Gewitterneigung aber auch die stärksten Niederschläge im Juli zu verzeichnen sind. Strekking van deze duistere passage lijkt mij, dat het hier rond deze tijd erg warm en erg nat kan zijn.
Ontbijt bij Beranek is er sinds gisteren niet meer bij. De besnorde harpij heeft ons de deur gewezen, omdat het hele hotel door Russen is afgehuurd. We hebben onze toevlucht moeten nemen tot een broodjeszaak annex lunchroom, hier om de hoek. Veel Pragenaars ontbijten daar. We moeten nu weliswaar in de rij staan en geduldig op onze beurt wachten - zoals bij de kaartverkoop voor het Holland Festival - maar dat went en bovendien is het leerzaam voor Leo. Vol trots bestelt hij nu zelf zijn thee: caj roept hij op bevelende toon naar de buffetjuffrouw, en kijkt vervolgens triomfantelijk in mijn richting om zich ervan te vergewissen dat zijn uitspraak inderdaad vlekkeloos was. De hele dag hebben we op de Praagse Burcht, de Hrad, vertoefd. Heb je ooit een jongetje in een kerk tegen een sarcofaag zien piesen? In de St. Vitus doen ze dat! Maar laat ik je nu niet vervelen met alle kerken en musea die we hebben aangedaan. Het meest stuitende was het Gouden Steegje. Overal wordt dit steegje geëtaleerd als Alchimisten Gässchen, terwijl ze althans in Praag toch dienen te weten (er zijn zelfs ter plaatse boeken over te koop) dat Rudolf ii zijn alchemisten netjes in de Mihulkatoren opgesloten hield. Hetgeen ik bij deze dus nogmaals wens te beklemtonen: in het Gouden Steegje woonden garnizoenssoldaten, goudsmeden en arme mensen; géén alchemisten. Voor hetzelfde geld zouden ze aan buitenlanders toch een keertje juiste informatie kunnen verstrekken. Het is al erg genoeg dat de meesten van hen geen Tsjechisch kunnen lezen. Overigens merkte Leo op dat het hele toneeltje hem sterk aan Anton Pieck deed denken; en daarmee is dit toeristische archetype meer dan genoeg gekenschetst.
Natuurlijk hebben we de Mihulkatoren ook bezocht. Althans de begane grond, waar tegenwoordig een herberg gevestigd is die een sterk en goudkleurig bier verstrekt. De rest van de toren was taboe; even zwaar bewaakt als ten tijde van Rudolf ii. Later, toen we naar de Belvedere wandelden, viel me op dat de hele Burcht streng bewaakt werd. In wat vroeger de Hirschgraben heette, werd druk gepatrouilleerd en in het parkje rond de Belvedere stonden zelfs geuniformeerde lieden in de bosjes, de stengun op de heup, langzaam oplossend in de mistflarden die uit het dal opstegen. De avond viel en het begon kil te worden. We verlieten de Burcht en hebben beneden in een Joegoslavisch restaurant de maaltijd gebruikt. Leo zat vol aandacht te luisteren naar mijn verhalen over de alchemisten en de Steen der Wijzen, over het recept om goud te maken en het Levenselixer, over de rol die Praag in deze gespeeld heeft. De overige gasten moeten ons voor een stelletje samenzweerders gehouden hebben, zoals we daar zaten te fluisteren in ons donkere hoekje, net buiten de lichtkring van de dansende kaarsvlam. Terwijl figuren als Michael Maier, Sendivogius en Martin Ruland hier in de zestiende eeuw uiteindelijk geen onbekenden waren. Leo huiverde bij het verhaal over Kelly en magister Dee en hoe ze hier de Engel uit het Westen getrotseerd hadden. Maar hij had goed opgelet, zoals bleek toen we weer op onze kamer beland waren.
Ik zat in mijn kamerjas nog enkele aantekeningen te maken uit een werkje van Emanuel
| |
| |
Poche, Zlatá ulicka na Prazskem Hrade (Het Gouden Steegje op de Praagse Burcht). Leo zat in bad. Ik had al een aantal glazen slivovitz genuttigd uit de fles die de gérant van Jadran zo vriendelijk was geweest mij mee te geven, toen er plotseling werd aangeklopt en ik het stemmetje van Leo hoorde: Is magister Ogrinc thuis? Ik kom U het levenselixier brengen.
Meteen daarna werd de deur van de badkamer opengerukt, en daar stond Leo, dampend en spiernaakt, met een ferme erectie, mij guitig aankijkend. Ik was met stomheid geslagen. Tegelijkertijd welde er een gevoel van onmacht, begeerte en boosheid in me op. Het was alsof mijn keel werd dicht geknepen. En na een aantal keren diep ademhalen, kwam er niet meer uit dan een geïrriteerd: Met dat soort zaken spot men niet! Maar Leo trok zich er niets van aan. Hij drentelde een tijdje door de kamer, ging vervolgens met gespreide benen op bed zitten, en probeerde toen nog een keer, met grote, vragende ogen eerst naar mij kijkend en dan weer naar zijn kruis: Levenselixier! Dat wou je toch? Met een bruuske beweging wendde ik mij weer tot mijn aantekeningen. Maar een ogenblik later barstte Leo achter mijn rug in snikken uit. Ja, wat moet je dan? Ik kan niet tegen jongenstranen. Dus ging ik maar op de rand van het bed naast hem zitten en begon hem op cie mij zo eigen, onhandige manier te strelen. Eerst leek het snikken te bedaren, maar toen begon het met ongekende hevigheid opnieuw. Ik ging naast hem liggen, terwijl ik zijn rugje aaide. Na ongeveer een half uur viel hij met betraande wangen, helemaal uitgeput tegen mijn borst in slaap. Die nacht heb ik nauwlijks een oog dicht gedaan. Niet alleen was er het rumoer van de jongens op de gang, maar ik durfde ook niet overeind te komen om het licht uit te doen, uit angst dat Leo weer wakker zou worden. Tegen drie uur begon hij onrustig te woelen en met koortsige vingers mijn lichaam te betasten. Ik raakte in alle staten, zoals je je kunt voorstellen, maar ik durfde het hem niet te beletten, omdat hij wel degelijk sliep. Was het een vampier of een succubus die ik daar aan mijn borst koesterde, overwoog ik. Wat had ik dit jongenszieltje aangedaan? Of nog erger, wat deed hij mij aan en waarom kon hij mijn situatie niet begrijpen? In een staat van totale verwarring zag ik het buiten langzaam
ochtend worden.
Tijdens het ontbijt vanochtend durfde ik hem niet meer recht in de ogen te kijken. Maar hij had kennelijk goed geslapen, at met veel smaak en deed of er niets gebeurd was. Daarna belde ik op aanraden van mevrouw C. naar U Trí Pstrosu om een tafel voor vanavond te reserveren. De hele ochtend werd besteed aan een bezoek aan Vysehrad. De Moldau, die traag aan de voet van de vesting voorbijglijdt, was van dezelfde loden kleur als de hemel. Het werd niet echt licht. Soms viel er een buitje. Op de erebegraafplaats bezochten we het graf van Smetana en Dvorák. Ik probeerde over koetjes en kalfjes te praten, maar zelfs dat kostte me moeite. Leo was vrij stil. Op een nabijgelegen voetbalveldje keken we naar een aantal sportende knapen, die ondanks de motregen slechts in kleine voetbalbroekjes gehuld waren. Leo scheen gebiologeerd door de gebruinde lichamen van zijn leeftijdgenoten, zodat ik - stom genoeg - niet kon nalaten mijn visie te ontvouwen op de esthetiek van het knapenlichaam. Dat blanke, roomkleurige lichamen de voorkeur verdienden. Wat er mooier was dan een bleke, astmatische jongen met grote, droevige ogen. Of een jochie dat langzaam wegkwijnt aan open tbc. Maar kom daar tegenwoordig nog maar eens om, in onze weldoorvoede consumptiemaatschappij. Dat een knapenlichaam als doorzichtig marmer diende te zijn, als albast. Dat ik hem maar al te best begreep, want dat ik op zijn leeftijd ook nog niet de essentie van het leukolonos Hera kon bevatten. Maar, dat hij afstand diende te nemen van de Neckermann-reisfolders. Van de gebruinde, altijd lachende binkies. Dat hij maar eens goed moest opletten, hoe mooi en vertederend net ontluikende baardgroei kon zijn op een rozige huid, het eerste melkwitte dons. Ik denk, dat ik
| |
| |
zo minstens een uur heb zitten oreren. De ogen van Leo werden steeds groter en steeds droeviger. En tenslotte vroeg hij met verstikte stem, waarom ik hém dan nauwelijks durfde aan te raken, want dat ik het toch ook met jou deed. Ik had er niet zo'n goed antwoord op. Dat dat het juist was, en dat hij mijn positie toch moest begrijpen. Dat ik hem best graag mocht, maar dat bepaalde dingen tussen ons taboe waren. Dat ik zondagnacht te ver was gegaan, maar dat dat ook zijn schuld was. Dat hij daar geen rechten aan kon ontlenen. Dat ik de situatie gisteravond verkeerd had ingeschat. Dat ik best begreep hoe hij zich nu voelde. Maar dat hij niet eens zestien was. Dat we maar vrede moesten sluiten, er verder maar niet meer over moesten praten, etc. Het klonk allemaal niet erg overtuigend en, achteraf gezien, tamelijk verward. Ik moet bekennen dat een aantal uitspraken zelfs lijnrecht in tegenspraak waren met mijn eigenlijke opvattingen. Zo voelde ik mij in het nauw gebracht. En als Laurens 't nou eens goed zou vinden, probeerde hij nog zwakjes. Hij kon of wílde niet begrijpen, dat het niet om jou ging maar om mij!
Inmiddels was de regen zo dicht geworden dat we noodgedwongen in de Leopoldspoort moesten schuilen. Over de fundamenten van de Laurentiusbasiliek heen keken wij uit op het parkje met de standbeeldengroep van Myslbek. De regen gutste langs het witte marmer, waardoor de ogen van de strijders nog grimmiger leken. Leo zag er rillerig uit. Toen drong pas tot me door dat hij alleen zijn dunne matrozenpakje droeg. Het haar plakte tegen zijn voorhoofd. Ik hing mijn colbert om zijn schouders en probeerde hem een beetje warm te wrijven. Toen de regen minderde, zijn we zo snel mogelijk naar de stad afgedaald om in het eerste het beste koffiehuis iets warms te gebruiken. Aan de buitenkant zag de kroeg er nog redelijk uit, maar van binnen bleek ze al net zo vervallen en vervuild als de meeste panden in deze buurt. Deze stad lijkt wel op verrotting en bederf gebóuwd! Waar moeten ze in godsnaam al dat vuil laten? Nergens heb ik in zo'n kort tijdsbestek zoveel vuilniswagens geregistreerd als in Praag, nergens zoveel dichtgetimmerde huizen en open rioolputten gezien als hier. We waren de enige gasten. De waardin, met schelvisogen en een brede grijns op haar tronie, veegde met haar vuilblauwe schort het tafelblad schoon en zette vervolgens twee koppen koffie voor ons neer. Ik sloot mijn ogen om de vetoogjes op het brouwsel te ontwijken, op het ergste voorbereid. Maar het bleek verrassend lekker, in ieder geval sterk genoeg. Vanachter de tapkast hield ze ons voortdurend in de gaten en telkens wanneer ze naar Leo keek, flakkerde er iets van begeerte op in haar blik. Toen Leo weer wat kleur gekregen had, verlieten we het pand; nagestaard door een likkebaardende Medusa achter licht bewaasde ruiten. Op de kamer heb ik meteen de verwarming hoog gezet. Leo was helemaal veranderd. De hele middag heeft hij stilletjes, met opgetrokken knieën, op bed liggen lezen in het sprookjesboek van Eduard Petiska dat ik in de Pinkassynagoge voor hem gekocht had. Tegen vieren was hij
boven zijn boek in slaap gevallen. De bruine krullen vielen half over de bladzijde, waar juist een nieuw hoofdstuk begon: Der geheimnisvolle Bräutigam. Hij sliep heel vredig. ‘Zo zou ik hem altijd wel willen,’ bedacht ik, ‘en niet anders!’ Om vijf uur heb ik hem gewekt, omdat ik vóór het eten nog enkele kerken in de stad wilde bezoeken. We hebben ons warm aangekleed en zijn vervolgens naar de wijk Malá Strana gaan lopen.
De Moldau was gewassen sinds zondag, er waren zelfs enkele draaikolken te zien. De kerken bleken gesloten. Het werd vroeg donker. In het restaurant aan de voet van de Karelsbrug konden we pas om half zeven terecht, zodat we minstens nog een half uur te besteden hadden. Het begon weer zachtjes te regenen en boven de rivier vormde zich een dichte mistbank die de brug in nevels hulde. De standbeelden aan weerszijden waren in het vale lantarenlicht nog maar nauwelijks te onderscheiden. Van de zware, gotische toren, die toegang geeft tot de Oude Stad, en de koepel van de
| |
| |
Kruisherenkerk bleven slechts vage, dreigende contouren over. We doodden de tijd bij een schilder die aan de andere kant van de brug, onder de toren, bij het schijnsel van een carbidlamp zijn aquarellen had uitgestald. Toen de zware torenklok het halve uur sloeg, haalde ik verlicht adem. U Trí Pstrosu (In de Drie Struisvogels) was feestelijk verlicht. Er waren slechts weinig gasten. De gérant dreunde een uitgebreide spijskaart op, en hoewel een aantal gerechten bij navraag niet aanwezig bleek te zijn, was het diner voortreffelijk. Ook al had Leo weinig trek. Zelfs het ijs kon hem niet opfleuren. Na mijn tweede borrel bekende hij me zich niet helemaal wel te voelen, waarna ik snel heb afgerekend. Buiten bleek de mist nog dichter geworden te zijn. De brug lag spookachtig, verlaten vóór ons. De weinige passanten die ter hoogte van het beeld van St. Christoffel uit de donzen deken opdoemden, hadden allen een verbeten trek om de mond. Ik was blij toen we de brug veilig gepasseerd waren.
Je zult moeten toegeven, dat ik jouw moeder toch moeilijk met dit soort zaken kon lastig vallen. Volgens mij zou ze het niet eens begrijpen. Leo is meteen onder de wol gekropen. Zelf voel ik me ook tamelijk geradbraakt. Deze stad oefent een vreemde invloed op mij uit. Intussen meen ik al op iedere straathoek, in elke steeg, achter elk gesloten gordijn het gezicht van de Golem te ontwaren. En dan de relatie met Leo. De ene keer, zoals vandaag, voel ik me ontzettend tot hem aangetrokken, lijkt hij als twee druppels water op jou. De andere keer roept hij slechts wrevel en weerzin bij me op. Maar ik weet niet eens of het dat wel is, waardoor mijn houding zo ambivalent is. Ik drink veel te veel, ik heb mezelf niet meer in de hand. Ben ik wel eerlijk tegenover Leo, tegenover mezelf? Mag ik zijn vriendschap zo belonen? Ik moest vandaag herhaaldelijk aan een opmerking van Norman Douglas denken, die destijds veel indruk op mij maakte: and how the thing called friendship, once that blithe communion of boyhood is past, is but the gossamer bond of the desillusioned or a frankly utilitarian speculation, seeing that most of us, but chiefly the noblest, are shaggy solitaries growling distrustfully, each in his own cave. Ik weet me geen raad. Was het maar een eenvoudige verstandsverbijstering. Lag ik maar duidelijk met mijn gevoelens in de knoop. Was het maar zo eenvoudig! Ik durf niet meer in de spiegel te kijken.
Ik laat je waarschijnlijk in verwarring achter met deze brief. Maar ik kan het ook niet helpen. Ik had ook liever anders gewild. Misschien zal wat nachtrust mij goed doen en ziet morgen alles er weer heel anders uit. Pas jij goed op jezelf?
Heel veel liefs, ik droom van je, Will
| |
III
Praha, 10 juli 1981
Lieve Laurens,
Al drie keer ben ik opnieuw begonnen aan deze brief, zonder dat het resultaat er beter op wordt. Ik kan me nauwelijks concentreren, ben voortdurend afgeleid, of laat me door hersenspinsels meeslepen. Is het misschien mijn slechte geweten?
Woensdagavond is er een jongetje verdronken in de rivier. Het lijkje is bij Vysehrad aangespoeld. Volgens de krant kon de identiteit nog niet worden vastgesteld. Als ik al niet bijgelovig was, zou ik het hier wel worden.
Zojuist heb ik beneden aan de balie een taxi besteld. Ons vliegtuig vertrekt morgenochtend om negen uur. Als alles naar wens verloopt, zijn we road het middaguur in Utrecht. Op onze kamer heb ik in de muur een vreemd kastje ontdekt, provisorisch overgeplakt met behang. Onderdeel van een afluistersysteem? De klungels!
Ik ben dus gisteren alleen naar de afspraak met de ex-man van Vera gegaan. Ik vond het beter
| |
| |
om Leo nog wat te laten slapen. Hij had nog steeds een beetje verhoging. 's Nachts had hij in mijn armen liggen klappertanden. Soms stootte hij angstige geluidjes uit in zijn slaap, soms lachte hij zelfs. Volgens mij had hij op Vysehrad een flinke kou gevat. Karl bleek inderdaad een uiterst onsympathiek persoon te zijn. Hij bezit een arrogantie die haast aan openlijke vijandschap grenst. Zijn uiterlijk en optreden zijn ook niet bepaald innemend te noemen: een kale kop, dikke buik, en de gladde maniertjes van een neringdoende gecombineerd met de lompe gebaren van de bewoners van de Tatra. Ik snap niet hoe Vera het ooit bij die man heeft kunnen uithouden. Maar hij was de enige die mij (gezien zijn positie) aan een referentie voor het apothekersmuseum kon helpen. Dus ik moest wel. De zaak werd echter verbouwd, wist hij te vertellen, zodat ik onverrichter zake kon terugkeren. Wel gaf hij een doos vol medicamenten - Oosteuropese vitamines - voor Vera mee (De Staat betaalt wel!), die ik later door het toilet heb gespoeld. Ik zag me al aankomen bij de douane.
Bij mijn thuiskomst bleek Leo weer aardig hersteld te zijn. De slaap had hem goed gedaan en de koorts was geweken. We spraken af er een gezellige middag van te maken. Cadeautjes (jaja) en souvenirs kopen. Leo had een vaasje van Boheems aardewerk voor je moeder op het oog, ik wilde nog een kijkje nemen in een platenzaak aan het Wenceslavplein. Er stonden echter geen platenbakken, zoals ik verwacht had, maar ik werd geacht het personeel precies te instrueren wat ik wilde horen. Terwijl het mij nu juist te doen was om de obscure componisten die eventueel te koop waren. Dat kon ik dus wel vergeten. Twee Duitse matrones vroegen om Wagners Meistersinger. Ze leren het ook nooit! Moet je voor naar Praag komen, waar ze toch al zo goed met Duitsers kunnen opschieten, en dan om een specimen van de Heilige, deutsche Kunst vragen. Ze mochten nog blij zijn dat ze niet ter plekke gelyncht werden. Maar het was wel vermakelijk. Nog vermakelijker werd het in een antiquariaat tegenover het Jan Hus-monument. Alle wanden waren rijkelijk voorzien van schappen, edoch op iedere plank stonden misschien vijf boeken: de verzamelde werken van Leonid Breznjev, en tussen alle troep zelfs een deel uit het Corpus der Goethe Zeichnungen. Maar dat had ik natuurlijk al. Kortom, ik hoefde hier niet bang te zijn onder een zware last boeken bedolven te worden, zoals de Franse componist Charles Alkan overkomen is. As he was trying to reach a volume of the Talmud on a top shelf the entire bookcase toppled over and crushed him to death, vermeldt de hoes van de plaat die ik toch maar gekocht heb. Midden in de zaak verdrongen zich een aantal mannen rond een ovale tafel. Daar moest ik natuurlijk het mijne van weten. Ik kan het ook niet helpen (mijn idee was het niet), maar op tafel bleken twee verbleekte Burda's te liggen, die van hand tot hand gingen. Met een paar foto's van mijn zus zou je hier
miljonair kunnen worden, merkte Leo spottend op. Pas 's avonds zou ik begrijpen waar hij precies op doelde. In de kelder van het bewuste antiquariaat heb ik toch nog een echte vondst gedaan, die mijn hartje even sneller deed kloppen. In een donker hoekje stond zomaar een publikatie uit 1735 van Johann Heinrich Cohausen, getiteld Der wieder lebende Hermippus, oder Curieuse Physikalisch-Medizinische Abhandlung von der seltenen Art sein Leben durch das Anhauchen Junger Mägdchen bis auf 115 Jahr zu verlängern. Een zeldzame variant dus op het Levenselixer-thema, mij tot dan toe alleen uit literatuurverwijzingen bekend. Nou maar hopen dat de douane morgen niet moeilijk doet. Officieel mogen antiquarische werken niet worden uitgevoerd.
Daarna hebben we het Oude Gemeentehuis bekeken, met zijn vijftiende-eeuwse, astronomische uurwerk; een aantal winkels onder de arkaden rond het Oude Plein; en vervolgens het buurtje achter de Tynkerk, een van de mooiste stukjes van Praag. Tenslotte zijn we neergestreken in het restaurant onder het Nieuwe Gemeentehuis naast de Kruittoren. De dining
| |
| |
room ademt de sfeer van de grote stationsrestauraties uit vroeger dagen; zo'n gave Jugendstil-aankleding zul je dan ook nauwelijks meer in Europa aantreffen. In een circulaire van het Tsjechisch Verkeersbureau wordt dit etablissement aangeprezen als restaurant for correct nourishment. Hetgeen ofwel understatement is, ofwel marxistisch jargon, in ieder geval schromelijk overdreven. De porties waren zo miniem en van zo'n inferieure kwaliteit, dat Leo er niet genoeg aan had en wij ons genoodzaakt zagen door te verhuizen naar Savarin, ons paleisje van zondagavond. Daar deed Leo zich weer tegoed aan knoedels en varkensvlees. Wat kan die jongen eten. Maar zijn smaak gaat er niet bepaald op vooruit. Dat valt hier ook niet mee!
Bij onze thuiskomst liepen er weer een paar half ontklede Duitsertjes grinnikend over de gang. Die voerden duidelijk iets in hun schild. Hun dubbelzinnige blikken in de richting van Leo waren me al eerder van de week opgevallen; deels Ja zeg, maak ons wat wijs, deels Maar, hoe spannen we de geit voor de kar? Kwalijk omen na zo'n maaltijd. Ik vraag me nog steeds af wat onze vriendjes 's nachts allemaal uitspoken. De kamer tegenover de onze is blijkbaar hun hoofdkwartier. Er is in ieder geval de nodige aanloop. Voortdurend open- en dichtslaan van deuren, eeuwige accordeonmuziek - lijkt het wel -, opgewonden gepraat van ouderen. Dan weer een leraar, die tot stilte komt manen, en kennelijk de stem van de kameroudste, die zegt dat hij er wel voor zal zorgen. Een poosje stilte, and there we go again. Woensdagnacht, toen Leo zo koortsig was, beluisterde ik een gesprek van twee knapen vóór onze deur, naar hun stem te oordelen dertien, veertien jaar: Aber du machst's, ja. Sonst lassen sie uns nicht. En de jongere bedremmeld terug: Aber ich fürchte mich. Und sie sind so brutal. Kloppen. Deur open. Hoongelach: Wo Hast du denn den aufgegabelt! Deur dicht. Na een tijdje wéér deur open. Gejoel. Deur dicht. Snikken op de gang. Weer deur open, gefluit, deur dicht. Snelle passen op de gang: Komm', sei nicht so albern. Sonst lassen sie uns nie! Deur open, deur dicht. Wat moet je daar nou mee?
Maar terug naar donderdagavond. Ik kan er toch niet omheen. Vroeg of laat zou je het toch aan de weet komen. Leo lag weer in zijn boek te lezen, terwijl ik verdiept was in Meyrinks Walpurgisnacht. Op een gegeven moment schoof Leo zijn boek terzijde, kwam langzaam naar mij toe, beduidde me op te staan en draaide mijn stoel een halve slag naar het raam. Het schijnsel van de bureaulamp weerkaatste in de ruiten. Vervolgens liet hij mij weer plaats nemen en liep zelf een paar passen in de richting van het bed. Gedurende de hele ceremonie bleef zijn gezicht ernstig en strak, zonder emotie. Plotseling draaide hij zich om, deed een snelle greep in de zak van zijn ochtendjas en gooide een stuk verfrommeld papier in mijn richting. Ik boog mij voorover. Aan mijn voeten lag een foto: een gekreukelde Laurens in zwembroek lachte mij toe. De foto die ik vorig jaar op het strand van Texel genomen had. ‘Maar die hoort toch in mijn portefeuille te zitten,’ realiseerde ik mij ineens. Op hetzelfde moment gleed de ochtendj as van Leo langs zijn enkels op de vloer en terwijl Leo zich op bed wierp, riep hij met geëxalteerde stem: Maak hier dan een foto van! Zover krijg je Laurens nooit! Ik weet niet of ik ooit in staat zal zijn met woorden te beschrijven wat er toen allemaal tegelijk door mijn hoofd schoot. Dat hier op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt was op míjn en jouw privacy. Dat ik een dief aan mijn borst gekoesterd had, die mijn afwezigheid te baat genomen had om mijn strikt persoonlijke bezittingen te visiteren. Dat hij zich kennelijk nog steeds niet in de bestaande situatie wenste te schikken. Dat hij nergens meer voor terugdeinsde om zijn doel te bereiken! Ik was ziedend. Ik wilde opstaan, hem een klap in zijn gezicht geven... Leo was inmiddels half overeind gekomen en lag mij nauwkeurig te observeren. Zijn blik straalde tegelijkertijd triomf en onzekerheid uit. Zag hij de ernst van de situatie plotseling
in? Probeerde
| |
| |
hij te peilen wat er in mij omging? Ik voelde me op een vreemde manier moe en leeg worden. Kalmte bewaren, vooral kalmte bewaren! Met moeite kwam ik overeind, pakte mijn jas en verliet de kamer. Vagelijk drong de stem van de portier tot mij door: of ik zo laat nog wilde uitgaan, en dan met zo'n weer? Ik haalde de schouders op, mompelde Nog iets vergeten, of iets van die strekking, en voelde het bloed tegen mijn verhitte slapen bonzen. Buiten was er weer die beklemmende mist, die normaal ademhalen haast onmogelijk maakt. Op de daken van de huizen hurkte de nacht als een ongenaakbare demon die mij spottend gadesloeg. Ik zwierf door lege straten, door stille steegjes, over verlaten pleinen; deed ik weet niet hoeveel kroegen aan, dronk de meest verschillende soorten bier en gedestilleerd door elkaar; zag de rokerige gelagkamers tenslotte slechts door een waas, waarin beelden van hossende Duitsers, nationale liederen brallende Tsjechen en gierende vrouwen, met verhitte, obscene gezichten, door elkaar tuimelden. En nog steeds dreunde door mijn hoofd: Zover krijg je Laurens nooit!
Uit een café klonk dronkenmansgelal: Schön ist die Jugendzeit, sie kommt nicht wieder. Schön ist die Jugend, sie kommt nie mehr! De huizen leken mee te deinen op de ademhaling van de mensen die erin sliepen. Brakend hing ik tegen een of andere pui, hoorde vervolgens het snelle water van de rivier, passeerde het Kampa-eiland, stak de Brug over, en bevond me tenslotte op de trappen naar de Hrad. De mist was hier minder dicht, leek het wel. De maan hulde paleis Schwarzenberg in een vaal, spookachtig licht vol diepe schaduwen. De sgraffito's op de façade glinsterden zacht als blauw antraciet; de stenen fluisterden. Ik huiverde. Er was een vreemde wiekslag in de lucht, als van metalen vogels. Achter mij op de treden meende ik geschuifel te horen. Toen voetstappen, die snel naderbij kwamen. Was het Leo die naar mij op zoek was? Ik kromp in elkaar tegen de muur, mijn ledematen leken geparaliseerd. Even dacht ik dat mijn hart bleef stilstaan. Maar de schim schoot rakelings aan mij voorbij. Zover krijg je Laurens nooit, dreunde het opnieuw door mijn hoofd. Met moeite tastte ik mij overeind en strompelde verder; tenslotte bleef ik uitgeput liggen. De misselijk makende duizelingen ebden langzaam weg, of werden verstoord door een ritmisch golvende deining, die zelfs een aangenaam gevoel teweeg bracht. Ergens boven mij ritselden bladeren, en als van ver drong Gregoriaanse koorzang tot mij door: Emitte lucem tuam et veritatem tuam: Ipsa me deduxerunt et adduxerunt in montem sanctum tuum et in tabernacula tua. Ik zag me plotseling weer als twaalfjarige koorknaap: de rode toog; de witte, gesteven superplie; de gestileerde, vrome glimlach, waar de paters zo verrukt van waren, omdat hij net echt was. En als in een roes antwoordde ik: Et introibo ad altare Dei: ad Deum qui laetificat juventutem meam! En ik zal opgaan naar het altaar des Heren: tot de Heer die mijn
jeugd verzoet! Ik moest mezelf wakker schudden. Was dit een zinsbegoocheling? Maar ik had het toch duidelijk gehoord! En er was dezelfde onpasselijkheid die me toen iedere keer overviel: omdat je geacht werd het altaar des Heren in nuchtere toestand te naderen. Zelfs de pijn in mijn knieën had ik even bespeurd. Dit kon geen droom zijn!
Hoe bitter was die zoetheid van mijn jeugd geweest, realiseerde ik mij nu; de zoetheid die me elke dag opnieuw beloofd werd. Steeds maar weer had ik dienstbaar moeten zijn, telkens weer had ik het ‘de anderen’ naar de zin moeten maken. Ik was een knipmes geweest, dat de schamele loftuitingen als dierbaar kleinood gekoesterd had. Zelfs toen ik me later in de zogenaamde alternatieve kringen bewoog, was daarin aanvankelijk nauwelijks iets veranderd. Maar dezelfde mensen, die er de mond van vol hadden dat je jezelf moest zijn, hadden me de rug toegekeerd, toen ik deze stelregel inderdaad in praktijk begon te brengen. Mijn beste vrienden hadden me ongelovig, niet begrijpend zitten aanstaren, toen ik poneerde dat mensen die aan Sport of Politiek deden, blijk gaven
| |
| |
van een aantal ernstige, mentale defecten. Toen ik te kennen gaf eigenlijk niet van cafébezoek te houden, omdat zulks nooit verheffend was; toen ik bekende, dat ik nooit naar feesten ging alléen maar om me er te amuseren. Ze hadden achter mijn rug zitten roddelen, toen ik mij dagenlang opsloot met mijn alchemistische lektuur, toen ik Bach en Wagner bleek te waarderen, toen ik hun vrouwen niet meer zoende, en vreemde, hoogdravende brieven schreef aan hun opgroeiende zoontjes. Maar ik bleef geaccepteerd, want ik was excentriek, en dat was toevallig mode. Daarna was ik begonnen stelselmatig anders te handelen en te praten dan men van mij verwachtte, en tot mijn voldoening had ik gezien, dat met hun onbegrip ook hun angst toenam, en dat men mij begon te mijden. Hoe vaak was ik niet van kamp gewisseld, alleen maar om degenen die nog niet aan mij twijfelden zand in de ogen te strooien. De fantasielozen hadden me uiteraard van opportunisme beschuldigd, omdat ze niet bij machte waren hun primitieve hersentjes los te weken van hun hokjes, rubriekjes en categorieën. Hoe groot waren mijn triomfen toen geweest. Ik was een meester in het toneelspelen geworden, ik kon me inleven in elke rol. Niets was mij meer te zot om anderen de stuipen op het lijf te jagen; om te laten zien dat ík anders was. Ja, als op iemand de zinsnede van toepassing was Avoir une âme collective, est une commodité, mais je l'avais toujours laissée aux autres, dan wel op mij.
Maar, ik was te ver gegaan. Ik was een sjablone geworden, die zich voortdurend aan anderen spiegelde. Ik was mezelf totaal vergeten. In mijn overijver was mij ontgaan, dat ik tussen de spulletjes voor de boedelveiling van mijn jeugd ook mijn eigenbelang had neergezet. Vanochtend werd ik wakker, stijf en verkleumd van de kou, naast de kloostergang van Loreta boven op de Burcht. Ik haastte me terug, over de Brug naar de Oude Stad, nam daar een taxi en was binnen vijf minuten in het hotel. Leo zat met roodomrande ogen op de rand van het bed. Ik zag er zelf ook vreselijk uit, zoals ik later bemerkte toen ik in de spiegel keek: alsof ik de hele nacht had doorgeboemeld. Ik liep naar het bed, trok Leo naar me toe en terwijl ik mij in verontschuldigingen uitputte, begon ik hem overal te zoenen: in zijn nek, op zijn mond, op zijn ogen, op zijn natte wangen; telkens weer op die grote, blote ogen. Ik sloot dit sidderende lijfje in mijn armen, alsof ik maanden van huis geweest was en het nu nooit meer wilde loslaten. Bijna was ik zelfs in janken uitgebarsten. Nee, Tsjaikovsky had het niet beter gekund. Ik besloot deze vertoning met de woorden, dat vanaf nu alles heel anders zou worden.
Nadat ik me wat had opgefrist, gingen we ontbijten. Daar was ik wel aan toe. Leo zat me nog steeds aan te kijken alsof ik uit de doden was herrezen. Hij vergat zijn hele ontbijt. Daarna was het moment gekomen om afscheid te nemen van mevrouw C. Maar we waren in onze euforie zo druk met elkaar bezig, dat zij aan haar kleindochter maar nauwelijks meer toekwam. Op de gang bracht ze haar nog even, heel diskreet, ter sprake: dat we maar gauw weer terug moesten komen, en dan niet zo dom moesten zijn om een duur hotel te nemen. Dat we wel bij haar zoon konden logeren! Hartelijk afscheid, zoenen, net geen tranen (en ik was nog wel zo in the mood), en een grote, papieren zak met appelflappen voor Leo.
Vanmiddag hebben we het Lapidarium in het Nationale Museum aan het Wenceslavplein bezocht. De standbeeldencollectie was naar elders verhuisd. Rara, waar is dat? Nee, dat wisten ze ook niet. En degene die er meer van wist, was toevallig vanmiddag vrij. Terwijl uit het inventaris blijkt, dat deze collektie niet eens indecent objects herbergt. Tenminste, hoe ik ook zoek, nergens is er bijvoorbeeld sprake van een gruppo van ‘satyr die met geit paart’. Het schaamtegevoel van de Neapolitanen is, zoals bekend, in deze haast spreekwoordelijk; maar die geloven dan ook in dat soort hitsige wezentjes. Met Das Kapital valt iets dergelijks uiteraard moeilijker te rijmen. Want Marx
| |
| |
was dan wel een fantast, maar fantasie had hij niet; ook dat is bekend. Geen satyrs dus, en geen reden tot schaamte. Misschien betreft het deze keer inderdaad een verbouwing. Wie zal het zeggen. Ik neem nog maar een borrel.
Het gedrag van de museumbezoekers is wel heel anders dan in Nederland. De schoolkinderen marcheren hier, onder ijselijk stilzwijgen, twee aan twee in gesloten kolonnes langs de vitrines. Als kontrast kan ik je een bezoek aan café Evropa aanbevelen, waar - in een bonte mengeling - de plaatselijke nichten met hun mignons zich verzamelen en geborneerde gesprekken voeren. Voor de liefhebber is er vanaf vijf uur zelfs een echt orkestje, dat Johann Strauss-melodieën ten gehore brengt.
Vanavond hebben we drie uur door de stad moeten zwerven om een restaurant te vinden; alles was vol of gereserveerd. Ik begin het systeem nu een beetje te snappen. Wanneer er moeilijkheden zijn met de bevoorrading, of wanneer het personeel geen zin heeft, zet men gewoon een bordje met gereserveerd op tafel. Niemand die zich er druk om maakt, en het salaris is toch niet afhankelijk van de omzet, omdat alle restaurants genationaliseerd, of beter gesocialiseerd zijn. In het literaire café annex Italiaans restaurant, Viola, zou net een lezing beginnen, zodat we ook daar nogal ongelegen kwamen. Het aanwezige publiek bleek een aardige doorsnee te vormen van het ledenbestand van een lokaal, historisch genootschap in Nederland. Uiteindelijk hebben we een plekje gevonden in het Bulgaarse restaurant. Deze zaak wordt sinds 1968 door Pragenaren konsekwent geboykot. Zodoende tref je er alleen Oostenrijkers, Duitsers en Japanners aan. Dat is ook niet alles, kan ik je verzekeren!
Tot zover mijn verslag van een weekje Praag. Leo zit zich vol rumbonen te stoppen. Als dat maar goed gaat, na die zware maaltijd. Ik stop ermee.
Lieve groeten en tot gauw in E., Will
| |
IV
Utrecht, zondagmiddag 12 juli
Lief jongetje,
We zijn weer behouden thuis. Jíj had natuurlijk niet anders verwacht, maar ik ben wat dat betreft altijd een beetje huiverig, vooral in het buitenland. Ik kom tenslotte uit een land met een uitgesproken traditie op het gebied van de burgerluchtvaart. De tochten van De Pelikaan en De Uiver werden vroeger niet voor niets in onze kinderhoofdjes gestampt. Maar Tsjechoslowakije? Nooit van gehoord! De naam Julius Fucik roept bij mij toch eerder reminiscenties op aan een romantische ballontocht dan aan een twintigste-eeuws, geavanceerd transportmiddel. Daar komt bij dat de uitlaatgassen in Praag nog zo heerlijk ouderwets stinken, dat men zich telkens weer afvraagt hoe het in godsnaam mogelijk is, dat voertuigen op deze stookolie rijden. We hebben gisteren dan ook meteen een bad genomen; alle kleren die we bij ons hadden moesten gewassen worden. Het is onvoorstelbaar dat de Prager Essence zolang beklijft: we liepen door Hoog Catherijne als het ware gehuld in een wolk van stof en uitlaatgassen, gecombineerd met de geur van verschaald bier, knoedels en varkensvlees. Daar kon zelfs hc niet tegenop. Kon ik eindelijk eens iets terugdoen.
Ik schrijf je nu, omdat ik een notoire hang naar perfectionisme bezit. Ik heb er een hekel aan de dingen maar half te doen. En jij hebt nog een staartje Praag te goed. Laat me eens denken, vrijdagavond, waar was ik ook weer gebleven? Ik was bezig met mijn correspondentie en, oh ja, Leo zat zich dus vol rumbonen te stoppen. Had ik al geschreven dat hij op bed lag en helemaal bloot was? Niets nieuws meer intussen, maar nu een keertje mét permissie. Thuis deed hij dat, volgens zijn zeggen, altijd; en hij was blij dat ik er nu tenminste geen aanstoot meer aan nam. Toen de brief af was, bleek de smeerpoes het hele bed en zich- | |
| |
zelf ondergemorst te hebben. Ik gaf te kennen er weinig voor te voelen zó met hem het bed te delen, om dan zeker 's ochtends met suiker tussen de tenen wakker te worden. Dank je feestelijk! Hij moest maar een bad nemen; ik zou intussen het bed wel afhalen. Maar Leo bleef liggen waar hij lag, pakte een volgende bonbon en grapte met volle mond, terwijl de rum langs zijn kin op zijn borst droop: Dan zul je me toch moeten dragen. U vraagt, wij draaien. Ik probeerde hem op te tillen, maar hij sprong vliegensvlug overeind, en nog vóórdat ik er erg in had, lag ik al naast hem. Hoe had hij 'm dat gelapt? Waarom heeft me nooit iemand gewaarschuwd dat hij op judoles zat? Aflikken, ouwe lul, hijgde hij in mijn oor. Mijn vader placht dit soort flatterende opmerkingen vroeger steevast te beantwoorden met: Als ik jou was, zou ik me maar vroeg verhangen; dan word je niet oud. Of als de bengels iets jonger waren met: Pas maar op, ik heb laatst nog een kindje opgegeten. Ook héél pedagogisch, ja. Maar het haalde meestal niet veel uit. De tijden veranderen nu eenmaal. En wisten die jochies veel waartoe lieden als Haarmann zoal in staat zijn. Trouwens, ik begreep maar al te goed, dat Leo nog in Sinterklaas noch in de Rattenvanger van
Hamelen geloofde. Ik mocht vroeger nooit met vreemde mannen mee, terwijl dit bij Leo zelfs door zijn moeder gestimuleerd werd. En nog een verschil: ík was er inderdaad van overtuigd dat ik dan opgegeten zou worden, maar Leo wist drommels goed dat die ‘vreemde mannen’ meestal andere dingen ambiëren dan een kannibalistisch vreetfestijn. Dus weg met al die lariekoek! Bovendien werkte dat ouwe bij mij als de rode lap op een stier. Ik had geen tweede uitnodiging nodig, ik zou hem wel eens laten zien waartoe die ouwe nog in staat was... en ik heb, geloof ik, geen plekje van zijn lichaam overgeslagen. Het is, en dat zal ik niet ontkennen, weliswaar een ongebruikelijke manier om je drank gechambreerd te krijgen, maar het was in ieder geval origineel, en het resultaat mocht er wezen. Tijdens dit bacchanaal was de kermis op de gang ook weer op volle toeren gaan draaien. Alles duidde erop, dat ze nu niet eens meer de moeite namen de deur te sluiten. Voortdurend af- en aanhollen naar het toilet; ellenlange, zeurderige, puberale gesprekken op de gang; gerinkel van glazen; een konstant geroezemoes van stemmen; gejoel, fluiten, gelal; flarden beat-muziek; en opeens een stem vol bravour boven alles uit: Na dann mal sehen was der Kleine alles kann! Een ogenblik stilte, waarin alleen de monotone dreun van de muziek tot ons doordrong. Alsof de hele stad even de adem inhield. Toen een timide, klagend stemmetje: Nein, nein. Ich will nicht. Onmiddellijk gevolgd door lachsalvo's, en als een wervelwind er doorheen de gierende lach van een vrouw. Het leek verdomme alsof ik midden in de inwijdingsriten op Samoa was beland. Of ik moest me sterk vergissen. Opnieuw probeerde ik me op Leo te concentreren, die door het gebeuren aan de andere kant van de deur tot ongekende prestaties gestimuleerd scheen te worden. Nein! Nein, klonk weer het stemmetje, nu met lange, huilerige
uithalen. Even later hoorden we een barse mannenstem: of ze zich niet schaamden zo'n Radau zu machen, dat hij het zou rapporteren, en dat ze wel wisten wat hen dan te wachten stond. Doodse stilte. Vervolgens een paar bitse instructies; en het was alsof een theater leegliep. Ik kon, eerlijk gezegd, weinig waardering opbrengen voor deze pedadogische ingreep, die op zo'n wrede manier de feeststemming op de verdieping verstoorde. Temeer, omdat ik me nu geroepen voelde Leo ook een beetje in te tomen. Een denk om de buren lag al op mijn lippen, maar wist ik gelukkig nog bijtijds in te slikken. De ene gast boert tenslotte op luidruchtige wijze en zonder enige gêne, een ander lijdt blijkbaar aan toevallen of hyperventilatie, terwijl een derde door drie muren heen snurkt. Om over de minder appetijtelijke geruchten nog maar te zwijgen. Waarom zou ik dan eigenlijk niet een ziek, kreunend jongetje op mijn kamer mogen herbergen? Ik had tenslotte de volle prijs betaald.
De rest van de procedure mag ik bekend ver- | |
| |
onderstellen. Ik zal dus verder niet in details treden die genoegzaam beschreven worden in de boekjes die bij elke goed gesorteerde sigarenwinkel te koop liggen. Laat ik volstaan met de mededeling dat Leo kreeg waar hij recht op meende te hebben, en dat de schrijver dezes weer een ervaring rijker was. Een uurtje later, toen we alweer vredig in elkaars armen lagen, werden we uit onze eerste sluimer opgeschrikt door gemompel uit de bezemkast op de gang. Twee vrouwenstemmen met een zwaar Weens accent: Aber der ônd're, der war doch auch niedlie', nit? En de andere terug: Nô freilie', und so steif! Een welgemeend Na dann servus ontsnapte aan mijn lippen. Wat we die middag in café Evropa gezien hadden, was dus inderdaad onschuldige decadentie vergeleken bij een nachtje Lunik. Ik gaf Leo de nachtzoen van een zatlap en deed het licht uit. Een tevreden lijfje schurkte tegen mij aan.
***
Tot zover mijn bericht over ons verblijf aan gene zijde van het IJzeren Gordijn. Ik ga Leo zo meteen op de trein zetten. Hij heeft me heilig beloofd ervoor te zorgen, dat je mijn laatste twee brieven in de juiste volgorde zult lezen. Jammer genoeg kan ik daar zelf niet bij zijn. Vanavond moet ik namelijk naar Vera: een presentje van mevrouw C. afgeven, te weten drie opzichtig gekleurde tafellakens, want die kan ze goed gebruiken en bovendien: als d'r al een keertje iets te koop is, koopt die Goeierd ook gelijk de hele zaak leeg.
Volgend weekend kom ik dan naar E. Je zult dan wel benieuwd zijn naar mijn mondelinge reisverslag. Ik heb de brieven namelijk zo geloofwaardig mogelijk gehouden, moet ik nu bekennen, om jou op je ziekbed wat op te beuren. En misschien ben ik daarin geslaagd. Misschien heb je er zelfs je Courths-Mahlerromannetjes en detectives een tijdje voor laten rusten. Tenslotte schrijf ik de details die men niet verzint. Heb ik de relatie tussen Leo en mij soms niet volgens jouw verwachtingspatroon beschreven? Of had je de slotscène toch nog anders gewild? Dat had natuurlijk ook gekund. Je begrijpt intussen wel, dat een en ander in feite enigszins anders verlopen is dan door mij beschreven. Maar jij wou tenslotte een sappig verhaaltje, en je was bovendien gewaarschuwd. Achteraf gezien ben ik heel blij dat je moeder toen op het lumineuze idee kwam om Leo als stand-in aan te bieden. Het behoeft geen betoog dat hij zich uitstekend van die taak heeft gekweten, en niet alleen als secretaris. Ik ben zelfs redelijk tevreden over de resultaten van mijn onderzoek: de Praagse alchemie heeft de meeste geheimen nu wel prijsgegeven.
Kusjes en beterschap, Will
|
|