Al bij onze eerste ontmoeting begreep ik dat hij het uiterste bereikt had, dat hij daar misschien zelfs was begonnen, bij het onmogelijke, bij het exceptionele, bij het uitzichtloze. En het bewonderenswaardige daarbij is, dat hij er zich niet van heeft afgewend, dat hij, die plotseling voor een muur stond, daar even moedig blijft volharden; de grenssituaties als uitgangspunt, het einde als aanvang. Vandaar het gevoel dat zijn wereld, die verkrampte wereld in doodsstrijd, eindeloos zou kunnen voortduren, zelfs als de onze zou verdwijnen.
Ik heb me nooit bijzonder aangesproken gevoeld door de filosofie van Wittgenstein, maar ik heb een hartstocht voor de mens. Alles wat ik over hem lees kan me ontroeren. Meerdere malen heb ik gemeenschappelijke trekken ontdekt bij hem en Beckett. Twee geheimzinnige verschijningen, twee fenomenen, van wie het je zo goed doet dat ze zo verwarrend werken, zo ondoorgrondelijk zijn. Beiden hebben dezelfde afstand tot de mensen en de dingen, dezelfde onbuigzaamheid, dezelfde uitdaging van de stilte, van de definitieve verstoting van het woord, dezelfde wil zich aan nimmer vermoede grenzen te verwonden.
In andere tijden waren ze door de woestijn aangetrokken. Men weet inmiddels dat Wittgenstein een bepaald moment de intrede in een klooster overwogen heeft. Wat Beckett betreft: hij is heel goed te plaatsen, een paar eeuwen terug, in een volstrekt kale cel, die niet bezoedeld is door de geringste aankleding, zelfs niet door een kruisbeeld. Zeg ik onzin? Men bedenke slechts die onbestemde, raadselachtige, ‘onmenselijke’ blik van hem op bepaalde foto's.
Onze startpunten tellen, dat is duidelijk: de beslissende stap naar ons zelf zetten we echter pas wanneer we geen oorsprong meer hebben en net zo weinig stof bieden voor een biografie als god... Het is belangrijk en totaal onbelangrijk dat Beckett een Ier is. Het is zonder meer verkeerd te beweren dat hij een ‘typisch Angel-Saksische’ zou zijn. In ieder geval is er niets wat hem meer zou mishagen. Heeft dat te maken met zijn slechte herinneringen aan het Londen van voor de oorlog? Ik verdenk hem ervan dat hij de Britten ‘vulgair’ vindt. Dit oordeel, dat hij nooit heeft uitgesproken maar dat ik in zijn plaats geef als samenvatting van zijn reserves, dan wel ressentimenten, zou ik niet voor mijn eigen rekening kunnen nemen, en alleen daarom al niet, omdat de Britten mij toeschijnen - mogelijk op grond van een in de Balkan sterk levende illusie - als het volk dat het meest aan levenskracht heeft verloren, dat het meest op instorten staat en daarom het meest verfijnd, het meest gecultiveerd is.
Beckett die zich - merkwaardig genoeg - helemaal thuis voelde in Frankrijk, heeft eigenlijk niets van die innerlijke dorheid, die een uitgesproken Franse, of laten we zeggen Parijse eigenschap vormt.
Is het niet tekenend dat hij Chamfort geversifieerd heeft? Natuurlijk niet alles van Chamfort, maar slechts een paar maximen. Dit op zich opmerkelijk ondernemen, dat eigenlijk onvoorstelbaar is (men denke slechts aan het gebrek aan lyrische adem dat het skelet-achtig proza van de moralisten zo kenmerkt), is bijna een bekentenis, een verkondiging zou ik haast zeggen. De zwijgzamen verraden de kern van hun wezen altijd zonder het te willen. Becketts wezen is zo vol poëzie, dat het ermee versmolten is.
Ik acht hem net zo wilskrachtig als een fanaticus kan zijn. Zelfs als de wereld verging zou hij zich niet van zijn werk laten afhouden, noch van thema veranderen. In wezenlijke zaken is hij absoluut niet te beïnvloeden. Wat de rest betreft, het onwezenlijke, is hij weerloos, vermoedelijk zelfs kwetsbaarder dan wij allen, ja zelfs kwetsbaarder dan zijn helden...
Voor ik aan deze notities begon had ik mij voorgenomen nog eens na te lezen wat Meister Eckehart en Nietzsche vanuit diverse gezichtspunten hebben geschreven over ‘de edele, voorname mens.’ - ik heb mijn plan niet uitgevoerd, maar ik ben geen moment vergeten dat ik het gevat had.