| |
| |
| |
Ed Leeflang Gedichten
Vijf najaarsgedichten
Veel zal ik weer moeten wegdenken.
Voor zwaluwen wordt al verzamelen
geblazen. Slierten bruine gedachten
waaien over het platter wordende land:
opeens zakte het beschermende koren
tot over de blote hazenoren.
Alles gaat wapperen, gras, lakens
en geschiedenis. De oorlog ademt
zwaar naar binnen door mijn brievenbus.
Met vochtig spinrag blijkt de brem
voorzichtig te zijn vastgesmeed
aan het vertrouwde binnenduin.
Flarden van mijn gedichten worden geel,
eenden oliën hun gewrichten
en stijgen op uit de waterbekkens
doelbewust, snel en schuin.
| |
| |
Ook in de oorlogen was het herfst
en dat wijd verspreid schaamrood in bomen
kon op de naaktheid van de mensheid doelen.
Ik begrijp niet dat ze jaren overeind bleven,
al die ouders die in het lichaam van hun kind
elke nacht frontvuilnis konden voorvoelen.
Het is een beheersing die lijkt op een overgave
aan oude wetmatigheid, als aan seizoenen:
wie in de natuur berust, schikt zich
ook maar in epidemieën van de dood.
Ik heb ze onwennig zien opgroeien,
zonen, hun vrienden en bedgenoten,
gezonder en ontmoedigder dan welk geslacht ook,
al een beetje gewend aan sterven,
bijna schaamteloos vertrouwd met een onnodige
aanmaak, zowel van kinderen als van schroot.
| |
| |
Een oude zee-den met veel witte ellebogen
laat al zijn verstijfde bundels spieren
geduldig bevoelen door de wind.
In de middagzon staan koningskaarsen
uit te branden. Te jong gebleven, laat verwekte
konijnen scharrelen tussen fazanten rond.
Het grijze zand is glad geregend. Het is zo stil.
Elke vlucht lijkt ongegrond en wordt ook
niet meer dan terloops, even achter een bos helm
Tegen de schemering blijkt hoe inschikkelijk
duinen werkelijk zijn, zij gaan in elkaar op
en dan verbinden zich ook al hun lijnen.
Het telraam van de hemel gloeit aan
en houdt alle nietigheid groot.
Zo leert de avond je berusten in je tijd,
als in een herfst. Het is slecht, want ook
jij hebt je kennelijk neergelegd bij
wat neerdalend blad vermeldt: wij zijn
de nieuwe folders van de dood.
| |
| |
Wrok, vraatzucht en ontoereikende moed,
zet dat, winter, op het wapenschild
en verhef ons dan maar in de adelstand
van de voorbijgaanden. Ik voel dat ik
tijd verlies als gewicht.
en maakt de deelnemer doorzichtig,
het overwegen niet waard,
goedkoop, overal verkrijgbaar
Het fluitekruid is al donkerbruin
terug tot roerloos skelet aan de sloten.
Zo stil en willoos, winter, kan een mens
niet op naar zijn einde, zo vormvast niet
en niet zo sterfgraag in het zaad geschoten.
| |
| |
Er komt schuim op de lippen van de nacht
en dan spreekt de herfst tot jou.
In de vergeefsheid toont zich de meester,
de moordzucht van het jaar wordt verder
uitgedragen door muggezwermen langs de
Wat geest heeft besterft het langzaam,
wat geestloos is trekt in plaats van gedachten
De zoveelste keer, dat gevoel maakt murw
en de inkeer voltrekt zich dit jaar zo stroef.
Een kastanje die al naakt zijn durft,
terwijl het van de anderen nog niet hoeft,
ontregelt plotseling, sneller dan je aankan
je hele lijdelijkheid. Er komt iets boosaardigs van
dat niet geurt, niet ritselt of goedmoedig dort.
Je ziet je kinderen liggen in een oorlog,
uitgekleed, als bladerloze takken verspreid.
En dan weet je zeker dat in de herfst
de dood niet begrepen wordt.
| |
| |
| |
Zwaarteloos
Eens dreigde ik dat ik pas wilde doodgaan
als ik de groenten van de wereld
had geproefd. Dan zou ik tenminste de smaken
van de eetbare flora hebben gekend. Het is
weinig ten opzichte van alle onwetendheid.
Later heb ik nog alle rivieren
van Frankrijk willen zien, alleen.
Toen bleek ik rijk genoeg aan gedachten,
aan verdriet en aan spijt
en voor zulke wijze beperkingen
Zo ontstaat dus geen grondgebied
maar de tijd blijft van jou.
Mocht je een jaar niet opletten
dan ben je zwaarteloos en
met jezelf al te veel getrouwd.
Dan wandel je over het water.
En over water is nooit gewandeld
in het gezelschap van een vrouw.
| |
| |
| |
Afkomst
Dat jullie het zomaar oorlog lieten worden,
dat jullie ruiten beplakten en geen
antwoord hadden op sirenen en dat jullie
mij al hollend niets voor mijn angst
konden geven en dat ik aan jullie
niets anders dan angst heb kunnen ontlenen
ik heb dat mezelf en jullie
misschien moeilijk of zelfs niet vergeven.
En wij hebben niets anders meegemaakt
dan granaatscherven in de goot.
Ik wilde eigenlijk wel worden geraakt
en van minachting vermist zijn of dood.
Mijn gestorven, verstandige ouders waren
bonnenplakkers en nog voor iemand gered moest
ontmoedigde helden. Ik liep met mijn vader
door de stad die onwezenlijk stil was
van Stalingrad. Pas veel later miste ik
de hartstocht of wanhopige drift,
als hij zulke dingen vertelde.
Niet fout, onmachtig, zorgelijk
als allen zijn jullie in Nederlandse
grond gevallen, mensen met kleren
Eens wou ik die afkomst uit.
Zondags maakte ik voor jullie
Bij brood leefde onze gezindte.
Ik wist niet anders of wij hoorden
Onze wereld had geen duidelijk eind
|
|