Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 11]H.C. Halberstadt-Freud De kleine HansInleidingDeze ziektegeschiedenis, misschien het meest aansprekende en toegankelijke van Freud's geschriften, bestaat vooral uit gesprekken. De dialoog is tussen een vader en zijn zoontje. De kleine Hans, zoals het boek genoemd wordt was niet eerder in het Nederlands toegankelijk. Deze uitgave is een aanwinst omdat zij zowel wetenschappelijk verantwoord als verzorgd genoemd mag worden.Ga naar voetnoot* Daarbij is natuurlijk de vraag gerechtvaardigd of een vertaling zinvol is. De geïnteresseerde vakman of leek beheerst meestal toch voldoende Engels of Duits om het werkje hetzij in zijn oorspronkelijke vorm te lezen, hetzij in de geautoriseerde Engelse vertaling. Het zou echter voor ons taalgebruik wel eens van belang kunnen zijn dat Nederlandse woorden gevonden worden voor psychologische begrippen die niet in onze taal ontstaan zijn. Hans is een kleuter die lijdt aan een paardenfobie, iets dat in onze tijd weinig meer voorkomt. Kinderangsten zijn echter universeel en van alle tijden, zoals ook mythen en sprookjes getuigen. Het kind als kind is een betrekkelijk recente ontdekking. Er bestaat nog altijd minder belangstelling voor de belevingswereld van kinderen dan voor die van volwassenen. Freud's Kleine Hans is een pionierswerkje waar veel aan te beleven en van te leren valt. Hans leefde in Wenen aan het begin van deze eeuw. Toen hij last kreeg van hevige angsten riep zijn vader de hulp van Freud in. Inzet van Freud bij het schrijven van Hans is het thema der infantiele sexualiteit, met haar culminatiepunt: het oedipus-complex; d.w.z. de intrede in de driehoeksrelatie vader, moeder, kind, waar verschil in generatie en geslacht een rol speelt, met de daarbij horende rivaliteit. Verbod en taboe doen hun intrede bij de verdrijving uit het ‘paradijs’ der twee-eenheid moeder-kind. De pre-oedipale periode waarin de relatie met de moeder centraal staat komen we in dit boek nog nauwelijks tegen. De vroege ontwikkeling van het kind hoort tot de latere ontwikkeling van de psychoanalyse. Dit kan leiden tot een verschuiving in de appreciatie van Hans, zoals we zullen zien. Naar aanleiding van Hans zullen we in het kort het ontstaan van de kinderanalyse behandelen. De bespreking van Hans' analyse wordt gevolgd door enige opmerkingen over de kinderanalyse vandaag. | |
De geboorte van de kinderanalyseDeze kinderbehandeling werd niet door Freud zelf verricht, daarvoor achtte hij de patiënt nog te klein. De gesprekken met Hans werden gevoerd door zijn vader onder leiding van Freud. Hans' vader was een bevriend arts en volgeling van Freud. Hans' moeder was patiënt van Freud geweest, en als zodanig op de hoogte van | |
[pagina 2]
| |
de psychoanalyse. Hans' vader maakte op verzoek van Freud al lang voor de behandeling aantekeningen over de ontwikkeling van zijn zoontje. Als het jongetje op vierjarige leeftijd opeens aan een fobie gaat lijden, wordt de hulp van Freud ingeroepen.
Freud had zijn aanhangers verzocht om materiaal te verzamelen omtrent de sexuele ontwikkeling van kinderen, afkomstig uit de directe kinderobservatie. Hij had hieraan behoefte als aanvulling op hetgeen hij in de analyses van volwassenen over de kinderlijke sexualiteit gewaar werd. Zijn eigen kindertijd en oedipale gevoelens had Freud voornamelijk in ‘Die Traumdeutung’, al geëxploreerd. Verder stond hem geen kindermateriaal ter beschikking, uitgezonderd dan datgene wat hij bij zijn kinderen, en latere kleinkinderen, waarnam. De kinderanalyse als bron van informatie moest nog aangeboord worden. De ‘Drei Abhandlungen zur Sexualtheorie’ in 1903 verschenen, was een eerste exploratie in het toen onbekende gebied van de infantiele sexualiteit. Daarin werden orale en anale strevingen beschreven, maar ook huidcontact en bewegingslust, als bron van lust en erotiek. Ook pijn doen of ondergaan kan een lustbron zijn, evenals kijken en bekeken worden, het laten zien van de geslachtsdelen een erotische bezigheid is. Al deze lustbronnen zijn al bij kleine kinderen te constateren. Freud breidde het begrip sexualiteit uit, van de enge omgrenzing der genitaliteit, tot een meer algemene lustbeleving. Sexualiteit manifesteert zich niet voor 't eerst bij de geslachtsdelen, maar maakt een ontwikkeling door, die begint bij de geboorte o.m. bij het wellustig zuigen van de baby. Resten van deze ontwikkeling blijven bestaan en worden opgenomen in het sexuele gedrag. We zijn onze eigen historie, en niets gaat verloren. Zoenen, stoeien en alles wat men met voorspel kan aanduiden bevat elementen uit de ontwikkeling der diverse lustbronnen. Gezamenlijk leiden zij tot opwinding en geslachtsgemeenschap bij de volwassene. De zogenaamde perversies worden pas psychologisch begrijpelijk nadat Freud het ontwikkelingsidee ontvouwde. Het zijn geen misdadige handelingen, maar onderdelen van de ontwikkeling die overheersen boven de geslachtelijke sexualiteit. Perversie is eigenlijk een pre-freudiaans begrip, we zouden beter van pregenitale of pre-oedipale sexualiteit kunnen spreken. Het kind heeft zijn erogene zones, die lust geven, zoals de mond, de anus, het genitaal. Deeldriften of driftcomponenten is de naam die Freud gaf aan de bijbehorende strevingen die tenslotte uitmonden in de geslachtsdrift als het kind in de puberteit gekomen is. De indeling in min of meer afgebakende ontwikkelingsfasen, zoals de orale, anale, fallische en oedipale fase is van later datum. De verdeling van de psyche in Es, Ich en Über-Ich bestond evenmin. De ‘overdracht’, hoewel bekend als verschijnsel, bleef nog ondoorzichtig. Onverwerkte conflicten uit de vroege kindertijd worden tijdens de analyse ‘overgedragen’ op de analyticus. Onbewuste affecten, zoals liefde, angst en haat tegenover de oude sleutelfiguren, worden herbeleefd. Freud bestempelde in 1912 de overdracht, hetzij negatief, hetzij positief, als weerstand in de behandeling. De overdracht blijkt tegelijk hindernis en centraal therapeutisch middel. Ten tijde van De Kleine Hans speelde de overdracht nog geen grote rol in Freud's theorie. Zo ziet hij er geen probleem in wanneer Hans' vader zijn eigen kind behandelt. Hij beoordeelt deze situatie uitsluitend als gunstig voor de behandeling. Ja, hij meent zelfs dat alleen de vader in staat was de analyse uit te voeren. Toch is Hans' vader alles behalve neutraal te noemen, zoals we nog zullen zien. Bovendien staat hij het vormen van een vader-overdracht, een fantasie-relatie met de vader, in de weg, en de moederoverdracht, voor zover die bij hem terecht komt, ziet hij over het hoofd. Wanneer de analyse echter meer om onbewuste inhouden(complexen) draait, zoals Freud toentertijd | |
[pagina 3]
| |
nog dacht, dan doet de overdrachtsrelatie er minder toe. Zeventig jaar later is de overdrachtsrelatie veel meer naar het centrum van de aandacht opgerukt. De subtiele nuances daarin maken het vaak mogelijk om bijvoorbeeld de vroege moeder-kind-relatie te reconstrueren waarover verbaal en bewust maar weinig bekend is bij de patiënt. Freud kon vrijer met zijn patiënten omgaan, juist vanwege een andere waardering van de overdracht, dan thans het geval is. Hij had zijn eigen dochter Anna in analyse, hij leende geld aan de ‘Wolfman’, hij offreerde de hongerige ‘Ratteman’ een haring; kortom patiënten en huisgezin bleven niet altijd even streng gescheiden.
Een ander verschil tussen de analyse van de kleine Hans en hedendaagse kinderanalyses is het ontbreken van speelgoed en spel. Het zal wel geen toeval zijn dat Anna Freud als dochter en wetenschappelijk erfgenaam aanvankelijk noch aan de rol van de overdracht in de kinderanalyse geloofde, noch in die van het spel. Spelanalyse als methode om materiaal te verkrijgen dat de vrije associatie bij volwassenen kan vervangen is door Melanie Klein gegrondvest. Zij begint haar boeken over kinderanalyse steeds met de mededeling dat ‘De kleine Hans’ de eerste kinderanalyse was, en dat zij op dezelfde weg verder gaat waarop Freud begon. Hoewel er een duidelijke lijn te volgen valt via Sigmund Freud naar dochter Anna, is de claim van Melanie Klein ook zeker niet ten onrechte. Zij was een kinderanalytica in hart en nieren. Zij beschrijft hoe zij de ‘klassieke’ techniek volgde, ook als het om kinderen ging. Zij was er zeker van dat het kind net als de volwassene vrijwel meteen een bewerkbare overdrachtsrelatie ontwikkelt ten opzichte van de analyticus. Zij liet zich niet door paedagogische overwegingen van het analytische pad afleiden. Voor de negatieve reacties van ouders was zij niet bang, zoals zij zelf in een polemiek tegen Anna Freud verklaarde. Melanie Klein maakte direct contact met het onbewuste van het kind, zonder omwegen of voorbereiding. Haar duidingen klinken soms absurd of abrupt, maar dat kan komen omdat zij het heeft over vroegkinderlijke archaïsche fantasieën, bij uitstek haar terrein. Zij heeft veel bijgedragen tot het begrijpen van ernstige stoornissen waar de vroegste ontwikkeling de grootste rol speelt. Anna Freud ging aanvankelijk heel voorzichtig te werk bij kinderanalyses. Zij dacht, evenals haar vader, dat de analytische methode niet zonder meer op kinderen van toepassing zou zijn. Zij wilde moeilijkheden met de ouders vermijden. Inderdaad een belangrijk thema in de kinderanalyse is juist de bemoeienis van de therapeut met de ouders. Anna Freud was niet zeker of kinderen, die immers gestuurd worden, wel gemotiveerd zijn voor een analyse. In de begintijd deed zij dan ook veel om het kind te motiveren. Anna Freud betwijfelde of het spel bij kinderen de vervanger is van de vrije associatie bij volwassenen. Aanvankelijk meende zij dat kinderen geen overdrachtsrelatie vormen. Een relatie met de therapeut als fantasie-ouder achtte zij uitgesloten, omdat het kind zijn echte ouders dagelijks om zich heen heeft. Anna Freud stichtte in Londen een kinderanalytisch centrum voor behandeling en opleiding en onderzoek. Haar school is veruit de meest bekende, verbreide en universele geworden. De problemen en aarzelingen uit de begintijd zijn lang geleden overwonnen. Kinderen blijken het beste met spel te benaderen, de overdracht vindt inderdaad volop plaats, en de motivatie is zelden een probleem. Melanie Klein die misschien wat monomaan met het heel archaïsche in de mens is bezig gebleven heeft op alle genoemde punten wel gelijk gekregen. | |
Aangaande HansDe kleine patiënt die bij het uitbreken van de fobie 3¾ jaar oud is, durft de straat niet meer op. Hij is bang dat een paard hem zal bijten. Later blijkt hij ook bang dat een paard zal val- | |
[pagina 4]
| |
len, met of zonder volle omnibus of verhuiswagen en al. Toen Hans 3½ jaar was is hij door zijn moeder met castratie bedreigd als hij nog langer aan zijn plasser zou komen. In diezelfde tijd wordt zijn zusje Hanna geboren. Hans verkeert in grote sexuele spanning en opwinding sinds de zwangerschap van zijn moeder, zoals bij kinderen te verwachten is. Aan zijn gevoelens geeft hij uiting via de kleutermasturbatie, eveneens een normaal verschijnsel. Als verhoogde spanning en angst tot masturbatie leiden, waar dreigementen op volgen, dan kan Hans geen kant meer op en blijft verder binnen. Over de achtergrond van de ouders wordt ons niets meegedeeld. Of het huwelijk tussen Hans' ouders toen al niet al te best was vertelt het verhaal niet, wel valt op te merken dat zij het over de opvoeding van Hans lang niet altijd eens zijn. Later zijn de ouders volgens Freud's post scriptum gescheiden. Over de aard van moeders neurose blijven we in het ongewisse. Hier moeten discretie-overwegingen zeker een rol gespeeld hebben. Het was Freud overigens niet zozeer te doen om het verband tussen de neurose van de ouders en de klachten van het kind. Het ging hem meer om het exploreren van de infantiele sexualiteit in statu nasceni. Welke erotische verlangens heeft een kind? Welke theorieën houdt hij erop na omtrent geboorte, geslachtsverschil en sexualiteit in het algemeen? Hoe wordt deze kijk beïnvloed door leeftijd, geslacht en ontwikkelingsstadium van het kind? De aantekeningen die de vader over Hans en zijn gesprekken met hem maakte zijn boeiend en onthullend. Freud schrijft dat Hans zonder intimidatie wordt grootgebracht. Wij moeten deze opmerking natuurlijk zien tegen de achtergrond van de tijd waarin de behandeling speelt. Hans werd immers niet uitgelachen of de straat op gedwongen toen hij fobisch werd. Hij mocht voor zijn klachten uitkomen en zelfs hulp zoeken. Deze nieuwe manier om met klachten om te gaan was overigens aan Freud's visie te danken. Voordien werden dergelijke verschijnselen als lafheid bestempeld en werd de patiënt met geweld gedwongen zijn angsten te overwinnen. Toch valt op dat de ouders van Hans ondanks hun voorkennis weinig openhartig zijn. Zij geven geen enkele sexuele voorlichting, integendeel, bladzijden lang wordt er uitgeweid over verwikkelingen rond ooievaars. Hier is Freud het overigens helemaal niet mee eens, al komt hij zo min mogelijk tussen beide als het gezinscodes betreft. Als Hans zijn moeder vraagt of ze ook een plasser heeft zegt ze: ‘Natuurlijk. Hoezo?’ Van uitleg omtrent geslachtsverschil is geen sprake. Het idee dat je niks hebt als je geen manlijk genitaal kunt vertonen wordt door moeder niet gecorrigeerd. Pas als het niet meer anders kan vertelt de vader dat babies bij de moeder groeien. Ik had hem ook maar over de vagina verteld zegt Freud in zijn nawoord, en tevens over de rol van de vader waar Hans' vader niet over durft te reppen.
In het hele verhaal is te proeven hoe het zich afspeelde op de grens tussen twee werelden. De verlichte ideeën van Freud werden toegepast door mensen wie de Victoriaanse moraal onwillekeurig aankleefde. Hans' moeder vindt het aanraken van een penis smeerlapperij en onfatsoenlijk. Zij zegt tegen haar zoon dat ze de dokter zal halen om zijn plasser af te snijden als hij er niet afblijft. Dat mag blijkbaar wel. Freud zelf stond overigens ook niet geheel met een gerust hart tegenover masturbatie. Hij begreep dat het dient om spanningen, eventueel angst af te voeren, en hij schrijft: ‘Angsttoestanden worden niet door masturbatie veroorzaakt, door geen enkele vorm van bevrediging trouwens’. Toch vond hij het masturberen niet iets om aan te moedigen, en dat niet vanuit duistere verbanden met ongeneeslijke ziekten, maar toch wel vanuit de opvatting dat een teveel (!) aan prikkeling en een gebrek aan beheersing ongunstig zouden kunnen uitwerken op de sexuele ontwikkeling en de karaktervorming.
Naaktheid is in het gezin van Hans ook een | |
[pagina 5]
| |
groot taboe. De ouders open en bloot zien was in die tijd even ongewoon als het eerlijk antwoorden op intieme vragen. Toch lukt het Hans om zijn moeder te vergezellen als zij naar het toilet gaat, en soms is hij erbij als zij zich uitkleedt; overigens lukt het hem niet om te zien waarnaar hij nieuwsgierig is: haar plasser. Het gaat allemaal wat halfslachtig toe rond bloot, de oogluikend toegestane kijklust is eigenlijk taboe. Hans mag van zijn ouders niet met andere kinderen naar de wc gaan voor de kijkspelletjes, waar kinderen dol op zijn.
Moeder is tegelijkertijd verleidend en afwijzend. De behoefte om Hans aan zich te binden maakt haar inconsequent. Enerzijds bedreigt ze hem anderzijds neemt ze hem graag bij zich in bed als hij bang is. Een omgevingsfactor die Hans zijn dagindeling sterk bepaalt is het ontbreken van een kleuterschool. Hij ziet geen kinderen, dan alleen op zomervacantie. Hij is aangewezen op zijn ouders en het kindermeisje als gezelschap. Hij wandelt, tenminste sinds de behandeling, meestal met zijn vader naar het stadpark en terug. Herhaaldelijk blijkt hoezeer hij het gezelschap van kinderen mist en hoe hij er hartstochtelijk naar verlangt. Hij verzint zelfs zogeheten ‘imaginary companions’ of fantasiekameraadjes zoals eenzame onzekere en begaafde kinderen wel plegen te doen.
Hans is gepreoccupeerd met orale fantasieën zoals zuigen, bijten, afbijten, vaak in samenhang met zijn bezorgdheid over zijn piemel. De nadruk op het orale is ook het milieu niet vreemd. Hij wordt zo overvoed dat de dokter hieraan zijn regelmatig terugkerende verstoppingen wijt.
Hans zijn anale preoccupaties sluiten nauw aan bij de rigoreuze zindelijkheidstraining, laxeermiddelen en lavementen inkluis, waaraan hij werd blootgesteld. Genoegen aan poepen, knoeien en vies doen was al jong verboden. Een waardige voorloper van het latere masturbatieverbod. Hans is juist zeer gefascineerd door ‘ous’, zijn woord voor drol. Hieraan kan Freud fraai de symbolische gelijkstelling bij kinderen tussen faeces, penis en kind illustreren. De sexuele theorieën die kinderen erop na houden rond zwangerschap en geboorte hebben zowel orale als anale trekken. Bevruchting zou iets met eten te maken kunnen hebben, ontlasting en bevalling zijn slecht onderscheiden. Als de anale opening veel affectieve aandacht en nadruk ontvangt wordt het ‘de’ lichaamsopening in de fantasie van het jongetje. Vergelijk homosexualiteit, waar de anale opening als sexuele uitgang en ingang dienst doet. Hans wil ook zwanger zijn en een baby uitpoepen. Het moet geschieden via ‘autofécondation’ zoals Proust dat noemt. Als het geslachtsverschil geen rol speelt kun je wel man en vrouw tegelijk zijn en jezelf bevruchten.
Freud nam aan dat jongens en meisjes beiden in de zogeheten fallische fase geen weet hebben van het inwendige vrouwelijke genitaal, de vagina, en uitgaan van één geslachtsorgaan: het mannelijke. De vrouw zou dan door castratie ontstaan. Deze sexuele ‘theorie’ is bij kinderen inderdaad aanwezig. Toch zijn er ook auteurs, zoals Ernest Jones en anderen uit de school van Melanie Klein, die een intuïtief weet hebben bij jongens van het vrouwelijk genitaal, en een kennen van de eigen vagina bij kleine meisjes constateerden. Ik denk dat veel ook afhangt van de opvoedingsmethoden, waarbij het vrouwelijk genitaal benoemd of verzwegen wordt, met name ook de clitoris.
Er ontstaat bij de behandeling van Hans een merkwaardige combinatie van openhartige duidingen en traditionele bedotterij. In het ene denksysteem wordt het kind serieus genomen, in het andere wordt uitgegaan van de onbedorven kinderziel, die gespaard moet worden. Hans mag van de boom der kennis maar mondjesmaat proeven, wat hem razend nieuwsgierig maakt, en aan Freud de verzuchting ontlokt: ik zou hem wél verteld hebben wat hij weten | |
[pagina 6]
| |
wil, dan was die vraagdwang ook niet nodig geweest.
Vader raadt Hans af om aan zijn plasser te komen, hij geeft hem een zak om in te slapen. Deze ‘paedagogische’ aanpak loopt dwars door de behandeling heen. Ouders moeten immers ook opvoeden. De analyse door vader doet soms denken aan een kruisverhoor. Het kan in een dwingende dialoog ontaarden, waarbij iedere vraag naar de onbekende weg eindeloos herhaald wordt. Dat geeft wel eens de indruk dat het kind wordt uitgehoord in plaats van geanalyseerd en geholpen door verhelderende duidingen. Soms ook wordt er zeer suggestief geduid. Vader is een beginnende kindertherapeut, die precies datgene doet wat leken en beginnelingen zich van een kinderbehandeling voorstellen: de veelduidende en vragende therapeut. Vooral zwijgzame kinderen reageren hier slecht op. Het bijzondere van Hans is dat hij veel weet te vertellen. Hij is buitengewoon mededeelzaam en introspectief en verschaft zodoende zelf al veel opheldering over zijn gedachtenwereld en de betekenis van zijn klachten. Freud geeft de lezer de wijze raad niet alles meteen te willen begrijpen, maar een zekere onbevooroordeelde aandacht te schenken aan alles wat nog aan de orde komt, en het verdere verloop af te wachten. Hans' vader vraagt te veel en gaat daarbij volgens eigen plan te werk zegt Freud, in plaats van de jongen te volgen. Hans' vader heeft, en dat is begrijpelijk ook zijn wensen en belangen als vader op het spel staan in deze behandeling. Als hij Hans' doodswensen tegen zijn zusje ontdekt vraagt hij: ‘Hou je van Hanna?’ Als blijkt dat hij haar liever ziet verdrinken in haar badje zegt vader: ‘Een brave jongen wenst zoiets toch niet... dat is niet goed.’ Hij is hier kennelijk gevangen tussen zijn dilemma als paedagoog, vader, en analyticus. Zo vraagt hij Hans ook eenmaal: ‘Hou je van je vader?’ En af en toe wordt zelfs Onze Lieve Heer erbij gehaald teneinde de sexuele relatie van de ouders te verhullen. Als Onze Lieve Heer het wil wordt moeder zwanger. Ook zegt vader tegen Freud dat het onwaarschijnlijk is dat Hans zijn ouders heeft horen coïteren. Dit is weinig aannemelijk, aangezien hij zeker tot zijn vierde jaar bij zijn ouders op de kamer sliep. Hier moeten opvattingen over hoe het hoort een rol gespeeld hebben, en niet hoe het toeging. Er zijn nu eenmaal waarheden die je voor kinderen verborgen dient te houden. Victorianen dachten blijkbaar dat kinderen niet zien wat zij niet mogen weten. In zekere zin is dat natuurlijk ook zo, het kind gaat dan doen of hij van taboe onderwerpen niets weet. Ditzelfde komen we vandaag trouwens nog precies zo tegen. Als Hans fantaseert noemt vader hem eenmaal een bedrieger. Soms noemt hij Hans' fantasieën onzin, of spreekt ze tegen, in plaats van hun betekenis voor het kind te duiden. Kinderen mogen immers niet jokken. Ongeruste ouders vatten fantaseren vaak op als jokken en de waarheid willens en wetens verdraaien. Freud licht toe dat het bedrog van de kant van de ouders in de vorm van het ooievaarsverhaal Hans ertoe brengt van zijn kant ook eens een geboortemythe te verzinnen die hij de ouders voor zoete koek wil laten slikken.
Hans heeft, of misschien kunnen we beter zeggen krijgt, een goede innige band met zijn vader die hem zeer toegeweid is sinds zijn klachten. Hans is het er ook helemaal mee eens dat zijn vader alles opschrijft en het aan ‘de professor’ overbrieft. Zelf brengt hij deze verre helper, die hij informeel trouwens wel eens ontmoet heeft, eenmaal een consulterend bezoek. Zijn magische band met de alwetende professor wordt hierdoor versterkt, en het kwam de genezing ook ten goede doordat Freud's empathie en begrip door het bezoek natuurlijk alleen maar toenamen. Hans deelt zijn vaders verering voor Freud en dit vormt zelfs een deel van hun band, een echte hechte ‘Männerbund’. Over interactie tussen moeder en Hans wordt in het verdere verloop weinig gerept. Vader beschermt Hans nu meer tegen zijn moeder | |
[pagina 7]
| |
zouden we kunnen veronderstellen. Tot dusverre was hij te zeer aan haar alleen overgeleverd zonder de steun van zijn vader en diens voorbeeld. Hans is een gezonde jongen met een positief oedipale instelling zegt Freud. Toch ontbreken ook de negatief oedipale trekken (d.w.z. een erotische instelling t.o.v. de ouder van het zelfde geslacht) niet. Hij wil aan het eind van de behandeling eigenlijk pas met zijn vader rivaliseren om de liefde van zijn moeder, en is bang daarvoor met castratie gestraft te worden. (De positief oedipale instelling.) Voordien geldt de castratie-angst vooral zijn moeder. Hans vertoont in het begin van de behandeling duidelijk tekenen van identificatie met zijn moeder. (Het negatieve oedipus complex houdt vereenzelviging met de ouder van het andere geslacht in: door vader bemind worden net als moeder, vgl. homosexualiteit.) Hij fantaseert dat hij kinderen krijgt en verzorgt, en wil er niet van horen dat hij dat als jongen niet kan. Ook deze keuze vormt trouwens een bedreiging voor zijn ‘Wiwimacher’ (een woord voor plasser), want die heeft een vrouw niet, zoals hij bij zus Hanna heeft kunnen waarnemen. Evenals veel kleine kinderen houdt Hans stug vol dat meisjes ook een plasser hebben net als jongens; het idee van wezens zonder dit orgaan boezemt hem angst in. Hans houdt vast aan de fantasie van de fallische moeder, de vrouw met de penis, wat tegelijk bedreigend en geruststellend werkt. Het zal ook wel geen toeval zijn dat zijn moeder hem hierin niet ophelderde. Zij steunt zijn ontkenning van de werkelijkheid. Hans bevindt zich nog niet helemaal in de oedipale driehoeksrelatie vader-moeder-kind, waar verschillen tussen geslacht en generatie door het kind her- en erkend worden. Naast de oedipale preoccupatie die Freud waarneemt, en die Hans in ieder geval via interpretaties als mogelijkheid wordt aangeboden, vertoont hij een hechte ambivalente band met de preoedipale moeder. Men krijgt zelfs de indruk dat het paard waarvan hij vreest dat het hem zal bijten, de kamer binnen zal komen etc., meer voor zijn moeder staat dan voor zijn vader. Deze interpretatie van Hans die ook al eens door Erich Fromm is gegeven, komen we in de hedendaagse psychoanalye nogal eens tegen door de grotere aandacht voor de vroegste relatie van het kind met de moeder. De vallende paarden met volgeladen wagens, waarvan Hans steeds vreest dat ze om zullen kiepen, staan volgens Freud zowel voor zijn vader als voor zijn zwangere moeder, die valt en bevalt. Tevens is deze angst mijn inziens een omkering van de agressieve wens moeder te laten vallen; voor straf zou je zelf kunnen vallen en je bezeren. Een variant daarop is moeders zwangere buik aanvallen, en leeghalen, en dan hetzelfde lot ondergaan. Dit laatste zou wel eens in verband met zijn badkuipangst kunnen staan. Een angst of welk symptoom dan ook is nu eenmaal meervoudig gedetermineerd, dat wil zeggen dat het zijn drijvende kracht aan verschillende betekenissen ontleent. De badkuip doet denken aan zwangerschap, waarbij de badende Hans, nu niet meer veilig, in de baarmoeder verkeert. Hij fantaseert dat de loodgieter hem bij die gelegenheid in zijn buik boort. Dat is natuurlijk ook wat vader bij moeder heeft gedaan, al of niet terwijl Hans in de buik zat.
De fantasieën over de coïtus van de ouders zijn bij kinderen niet zachtzinnig, eerder gewelddadig. Vader vecht met moeder, overweldigt haar, maakt haar kapot, moeder heeft vaders penis ingepikt en houdt hem in haar buik verborgen. Hans is zelf in zijn fantasie een zwangere moeder. Het doet allemaal denken aan de Russische poppetjes die steeds weer zwanger zijn van een nog kleiner poppetje. Zusje Hanna wordt door moeder gebaad, waarbij Hans in zijn jaloezie wenst dat zijn moeder haar loslaat, zodat ze kopje onder gaat en verdrinkt. Dit laatste leidt ook weer via het oog om oog tand om tand tot de angst dat hem hetzelfde zal overkomen, namelijk verdrinken in de badkuip. Hans neemt in zijn fantasie beurtelings de | |
[pagina 8]
| |
plaats in van de vader, de moeder en het zusje. Geen van deze posities is de zijne, dus zijn ze allemaal met angst voor vergelding en straf beladen. Een fobie bestaat uit projectie plus verschuiving volgens Freud. Hans wenst zijn vader weg van zijn plaats, vervolgens legt hij zijn eigen verboden agressie in zijn vader, verwacht kwaadheid van hem, en tenslotte vervangt hij zijn vader door het meer neutrale paard. Hetzelfde procedé kan hij echter ook ten aanzien van zijn moeder gevolgd hebben, omdat zij minstens zo bedreigend voor hem was als vader.
De angst voor het bijten van het paard verwijst naar een castratiefantasie aldus Freud, en wel op oraal niveau opgevat zouden we kunnen toevoegen. Thans zouden we het verband leggen met oraal agressieve strevingen jegens de moederborst, die dan tot angst voor wraak leiden. De agressie ten opzichte van de moeder, voor zover het kind zich door haar gefrustreerd voelt wordt in haar verlegd en terugverwacht, dit is wat we projectie noemen. Zoveel projectie is daarbij niet eens nodig bij deze moeder. Er is herhaaldelijk sprake van moeder die Hanna slaat, hoewel ze maximaal anderhalf jaar oud is tegen het eind van Hans’ analyse. Freud spreekt van duistere sadistische begeerten van Hans jegens zijn moeder, maar zijn die zo duister? De boosheid die Hans tegen zijn moeder voelt als hij jaloers is op zijn zusje, en die hij in haar legt, wordt tevens gevoed door de realiteit, evenals zijn angst. Fantasie en werkelijkheid vallen hier samen, wat altijd een moeilijke situatie veroorzaakt, althans bij agressieve wensen en bij angsten. Hans' agressie tegen zijn moeder wordt een paar maal duidelijk uitgesproken. Hij wil haar slaan met de matteklopper, datzelfde doet of dreigt moeder met hem te doen. Verder is er een omkering te zien van agressie ten opzichte van de moeder in het alsmaar met haar willen vrijen. Dit zijn niet louter oedipale wensen, hier keert Hans zijn vijandigheid om in dwangmatig moeten liefhebben. Freud komt aan het eind zelf met de opmerking dat Hans' fobie moet worden verklaard uit de verdringing van agressieve neigingen jegens zowel vader als moeder. Een interessante veronderstelling is ook dat de analyse niet lukt omdat het voorafgaande goed geïnterpreteerd wordt, maar omdat mogelijk wordt gemaakt wat erop volgt. Vader en moeder zijn voor Hans aan het begin van de behandeling nog slecht onderscheiden, hij richt zijn agressie niet op de ouders maar op de buitenwereld en behoudt zodoende de liefde van beiden. Het konflikt dat hij met zijn moeder heeft draagt hij zonder meer op zijn vader over, maar door de analyse kan hij zijn ambivalentieproblemen ten onzichte van vader samen met deze oplossen. Vader versterkt zijn Ik zodanig dat hij zelf paard wordt, paard speelt en kabaal maakt als het vallende paard waar hij eerst bang voor was. Vereenzelviging met Freud en vader maakt het hebben van agressieve wensen pas mogelijk, en ook ontwikkelt zich dan pas de wens om met moeder alleen te zijn. De vereenzelviging met zijn moeder kan Hans hierdoor oplossen. Hij komt nu pas in de oedipale driehoek, omdat vader er nu is voor hem, en hij zich met hem kan vereenzelvigen. Dan pas kan hij zonder gevaar verzwolgen te worden van zijn moeder houden. Het omgaan met agressieve fantasieën wordt op die manier het centrale probleem van de analysand Hans. Als Freud in die tijd al bezig was geweest met het probleem der agressie en destructie, zoals hij dat later was, had hij het geval zelf misschien ook op deze wijze geïnterpreteerd. Af en toe wordt er in Freud's commentaar nog gerept van aanleg, constitutie en erfelijkheid als verklaring van neurotische klachten. In de negentiende eeuw was het natuurlijk heel gebruikelijk om in deze trant te denken, het psychische had nog geen status het lichamelijke wel. Tegenwoordig zouden we eerder van pseudoerfelijkheid spreken, als zijnde hetgeen van generatie op generatie overgaat langs psychische weg, door leren van en vereenzelvigen met de ouders, zij het onbewust. Freud neemt het trouwens wel op voor Hans | |
[pagina 9]
| |
tegen mensen die menen dat hij een gedegenereerd jongetje en een booswicht is, anderzijds verwacht hij nog veel van verklaringen vanuit de physiologie. Natuurlijk kunnen wij niet zonder biologie en physiologie, maar ter verklaring van iets ingewikkelds als gedrag zijn deze wetenschappen op zichzelf weinig vruchtbaar. Er is geen organisch substraat te vinden voor een fobie of voor welk specifiek gedrag dan ook. Een mens en zijn gedrag ontstaan nu eenmaal in interactie met zijn omgeving, waarbij de biologie een voorwaarde is, maar geen bepalende, hoogstens een begrenzing. Erfelijkheid wordt thans ook nog veel als verklaring voor eigenschappen aangehaald door ouders en omstanders, als zij met de herhaling van patronen geconfronteerd worden. De zonden van de vaderen zullen verhaald worden op de zonen tot in het derde geslacht. Meestal kijken we niet verder dan drie geslachten, en kennen we hoogstens nog onze grootouders. Inderdaad wordt er over drie geslachten zichtbaar veel herhaald en omgedraaid, maar daarom niet noodzakelijk geërfd. Tegenover erfelijke aanleg als invloed staat de inwerking van de omgeving en de eigen oplossingen van het individu. De interactie tussen het kind en de omgeving start bij de geboorte, misschien zelfs daarvoor. In ieder geval zijn de invloeden van buitenaf en van binnenuit in de smeltkroes van het individu niet meer te scheiden. Waarom lijdt het ene kind onder dingen die voor een ander heel gewoon zijn? Dit is wel na te pluizen en te begrijpen, maar niet te voorspellen of uitputtend te verklaren, evenmin als talent, creativiteit of genie. | |
Kinderanalyse vandaagTypisch voor de psychoanalyse is nog steeds hetgeen Freud in dit boek stelt: ‘Wij streven niet in de eerste plaats het therapeutische succes na, maar willen de patiënt in staat stellen zijn onbewuste wensen bewust te maken en te begrijpen’ (134). Dit geldt zowel voor volwassenen als voor kinderen. De behandeling is niet symptoom-gericht, en staat of valt niet met het snel verdwijnen van symptomen. Dit laatste is meer het werkterrein van de gedragstherapie, die zich zoals het woord al zegt bezighoudt met het gedrag. De psychoanalyse houdt zich bezig met de ‘psychische realiteit’, de fantasiebeleving en de daaruit blijkende betekenis van de symptomen, die samenhangen met het levensverhaal. Dit verschil is van belang omdat vooral bij kinderen de diagnostiek moeilijk is. Het vergt een gedegen kennis omtrent de ontwikkeling en de problemen van kinderen om een oordeel te vellen omtrent de noodzaak van behandeling. Klachten zijn bij kinderen vaak van voorbijgaande aard, en wijzen lang niet steeds op een verstoorde ontwikkeling. Klachten zijn vaak klachten van ouders, of van de omgeving, en zeggen niet zoveel over de toestand van het kind. Kinderen zonder klachten kunnen er slechter aan toe zijn dan kinderen mét. Denk maar eens aan de categorie geremde, ingeperkte en quasidomme kinderen waar niemand last van heeft dan zijzelf, en zij klagen niet. Bovendien kunnen gelijkluidende klachten of symptomen van geheel verschillende al of niet ernstige oorsprong zijn. Een fobie kan bij zeer uiteenlopende emotionele stoornissen horen. Fobieën komen bij kinderen veelvuldig voor. Angsten zijn nu eenmaal de neurosen van de kindertijd. Een angsthysterie ontwikkelt zich hoe langer hoe meer tot een fobie, dat wil zeggen vermijding en inperking om angst te ontgaan. Freud: ‘Deze kinderen worden later neurotisch, of zij blijven gezond. Hun fobieën wordt in de kinderkamer het zwijgen opgelegd, omdat ze niet voor behandeling vatbaar en ongetwijfeld zeer hinderlijk zijn. In de loop van maanden of jaren ver-dwijnen ze dan geleidelijk, en men krijgt de indruk dat ze zijn genezen; maar welke psychische veranderingen het gevolg zijn van een dergelijke genezing, en welke veranderingen in het karakter daarmee gepaard gaan, weet niemand. Wanneer men dan een keer een volwassen neuroticus in analyse neemt, iemand die, | |
[pagina 10]
| |
laten we zeggen, pas op rijpere leeftijd manifest neurotisch is geworden, kan men geregeld vaststellen dat zijn neurose aanknoopt bij die angst uit de kindertijd, er de voortzetting van vormt en dat er dus, uitgaande van die kinderconflicten, ononderbroken maar ook ongestoord psychische arbeid is verricht, die als een draad door het hele leven loopt, onverschillig of het eerste symptoom van die conflicten stand hield of dat het onder druk van de omstandigheden werd teruggetrokken (liever: teruggedrongen). Ik ben dus van mening dat onze Hans waarschijnlijk niet neurotischer is geweest dan zovele andere kinderen’ (154/5). | |
OntwikkelingHetgeen Freud al voorzag ten tijde van ‘De kleine Hans’ is later volop bevestigd. Er is enerzijds sprake van de infantiele neurose als model, de ontwikkelingsfase van het oedipuscomplex die ieder kind doormaakt, met zijn eigen specifieke oplossingen voor conflicten die al of niet tot een neurose leiden. Anderzijds zijn er de kinderneurotische verschijnselen. Het eerste is genetisch te vervolgen van de vroege ontwikkeling tot de latere toestand waarin iemand psychisch verkeert. De laatsten zijn vrij willekeurige verschijnselen, die ook met de ontwikkelingsfase kunnen wisselen of verdwijnen en die al of niet verankerd zijn in een al dan niet pathologische structuur, dat wil zeggen met de infantiele neurose in verband staan. Deze laatste zal de basis en het stramien voor de pathologie voor de neurose en voor de overdracht vormen, hetzij in een kinderbehandeling hetzij in de analyse van een volwassene. Het verschil tussen de infantiele neurose en de kinderneurotische verschijnselen houdt in dat symptomen op zich minder van belang zijn dan de structuur zoals die in de vroege ontwikkeling ontstaat en het leven door meandert. In de herhalingsoefening en de herkansing die de puberteit heet komen oude problemen weer op de proppen. Van de betere of minder goede oplossingen die dan gevonden worden hangt de toestand van de volwassene af. De kinderanalyse heeft zin en is geïndiceerd in die gevallen waar verdere groei en ontwikkeling op een of meerdere gebieden gestremd zijn. Het behandelingsproces bij een kind is erop gericht weer op gang te brengen wat vastliep zodat verdere ongestoorde groei op ieder gebied kan plaatsvinden. Laten we als voorbeeld een leerstoornis bij een jong kind nemen. Het kan een symptoom zijn van stress door omstandigheden in het gezin, en als zodanig tijdelijk. Bij ernstige conflicten tijdens een crisisperiode kan een gezins-therapeutische aanpak gewenst zijn. Wanneer de moeilijkheden zich onafhankelijk van de omstandigheden manifesteren, wanneer het conflict zoals dat heet geïnternaliseerd is, is een individuele kinderbehandeling aan te raden. Wanneer een verbod op nieuwsgierigheid en een onvermogen tot concurreren, en een beperking van de natuurlijke weetgierigheid het gevolg zijn van verinnerlijkte conflicten, geschraagd door een overmatig streng geweten, dan zal een oppervlakkige aanpak weinig helpen. Wat dan wel kan helpen is een successievelijk duiden van onbewuste verboden. Een dergelijke stoornis kan natuurlijk heel gemakkelijk onopgelost mee de volwassenheid ingaan en dan pas tot werkelijke klachten leiden, zoals de vele leerstoornissen bij mensen die graag zouden willen studeren getuigen. In geval van een dwangneurotische karakterstructuur bij een kind of jeugdige zal dit slechts op te helderen zijn met behulp van een min of meer intensieve behandeling. Daarbij wordt dan de verborgen angst en agressie opgespoord in een vaak moeizaam proces. Het te strenge geweten wordt gaandeweg afgekalfd, de betekenis van de symptomen wordt duidelijk uit verhaal en spel. Deze werkwijze opent de weg voor verder groeien door het uit de weg ruimen van hindernissen, waarna de natuur weer haar gang gaat. Interpretaties richten zich meer op samenhangen zoals die zich gaandeweg verduidelijken, dan op symptomen. Het meest effectieve is het ophelderen van ‘actuele’ gevoelens, die zich in de overdrachtsrelatie voor- | |
[pagina 11]
| |
doen, waarbij de therapeut het object wordt van de herhaling van oude gevoelens van liefde, haat en achterdocht. Zo een relatie ontstaat nu eenmaal niet in een infrequente behandeling, omdat de veiligheid ontbreekt waarin alles gezegd kan. Enkele gevallen van infrequente effectieve psychoanalytische behandeling van ernstige stoornissen zijn wel beschreven, zoals ‘Le cas Dominique’ van Françoise Dolto. Het gaat hier om een psychotische jongen uit de provincie die zo nu en dan naar Parijs kan komen om daar door zijn (zeer ervaren) therapeut behandeld te worden. Evenzo ‘The Piggle’ van Winnecott, een angstig klein meisje met waanachtige verschijnselen. Meestal echter zijn frequenties van meerdere keren per week plus vaste regelmaat onontbeerlijk voor het op gang komen van een analytisch proces, nodig voor het behandelen van ernstige neurotische klachten.
De kinderanalyse is in Nederland slechts zeer matig op gang gekomen, onder meer omdat de financiering tot op heden niet geregeld kon worden, in tegenstelling tot de behandeling van volwassenen. Natuurlijk kan niet ieder gestoord kind of volwassene in psychoanalyse. Toch is de kennis en ervaring opgedaan met analyses onmisbaar voor de kinderpsychotherapie. Een kindertherapeut die het hele analytische proces heeft gevolgd liefst bij diverse kinderen in de drie belangrijkste leeftijdskategorieën van kleuter, schoolkind en puber, kan korte of infrequente behandelingen beter overzien. Dit geldt natuurlijk voor de behandeling van volwassenen al evenzeer. Wie niet zelf in analyse is geweest en zelf een aantal analyses verrichtte kan moeilijker hypothesen opwerpen bij kortdurende behandelingen of consultaties. De analyse blijft als leerschool vooral onontbeerlijk voor degenen die psychotherapeutische kennis moeten overdragen. Het is te hopen dat nog veel kinderen althans van de psychoanalytische denktrant zullen kunnen profiteren. sigmund freud: analyse van de fobie van een vijfjarige jongen (de kleine hans), ziektegeschiedenissen i, vertaling van adriaan morriën en henk mulder, boom meppel amsterdam, 1979, 190 blz., inleiding a. de blécourt. |
|