| |
| |
| |
J.B. Charles Omzien naar profielen I
1. In Frankrijk dacht ik aan mijn vader. Reizen is een bezig zijn waar ik niet gauw genoeg van krijg. Het blijft wel bezig zijn. Ik heb bijvoorbeeld weer gelogeerd in het dorp Chateau neuf du Pape maar pas deze keer het gebied goed bekeken. Daar moet ik onbewust op hebben gewacht. Vroeger had ik er namelijk es gekampeerd, in een tweepersoons tentje op de ronde stenen vlak naast een wijngaard.
Slakken, herinner ik me vanhet wakker worden, overal slakken. Wijnen tegen elkaar geproefd, dan deze nu die, herinnerde ik me, maar verder zag ik het niet meer voor me, terwijl ik mij daartoe vaak inspande. Hoe lang is het geleden? Doet er ook niet toe, nu ben ik in de gelegenheid geweest het helemaal fijn te bekijken. Bedrijven van 8 tot 15 bunder, maar één hele grote van 35, die zijn gaarden over vier stukken verdeeld heeft: oost, west, noord, zuid. In één perceel domineert de kleur, in één de pittige smaak, daar het alkoholgehalte en in de vierde de volheid die bezit van je slijmvliezen neemt. De boer heeft mij de verschillen laten proeven. Ik heb tenslotte een witte Chateau neuf du Pape mee naar huis genomen. Wist je dat die bestond? Je kunt een wijn kopen waar de vier elementen elkaar vervolmaken, voor de kontinuïteit van de smaak over de jaargangen heen is de samenstelling uit verscheidene elementen belangrijk.
Ik denk aan mijn vader die handelaar was in koffie en tee. Ik ben in mijn gedachten in zijn kantoor. Het ruikt er altijd (hoho, het hele pand is in de oorlog verwoest) het rook er altijd - ik weet precies hoe, maar ik kan het niet benoemen. Voornaam, op een provinciale manier, ben ik geneigd te zeggen maar dan bedoel ik iets anders dan veel andere mensen daar blijkbaar mee willen zeggen. De geur om een sterke frisse man met zelfvertrouwen. Een mengeling van dagelijks geboend hout, van verse sigarenrook, en dat alles op een bodem van de geuren van de meer dan honderdjarige koffieen teezolders. Daar was het regelmatig teeproeven, als er monsters waren aangekomen met de paketboot, de partijen zelf stoomden er langzaam achteraan als vrachtvervoer. Dan werd er geproefd voor de veiling die in Amsterdam of London zou worden gehouden. Dertig witte potjes met twee of drie witte kannetjes ervoor stonden op een rij en mijn vader reisde daar langs. Blind proeven! Eerst werd vorsend gekeken. Dan werd de neus in het blikje van het monster gestoken, flink erin, de tee werd met die grote neus opzij geduwd.
Uitademen - dat is om de tee warm te maken, zei mijn vader - en inademen. Genoeg geroken, nou de slok nemen. Spoelend, gorgelend dronk de grote kerel die mijn vader was de tee, die hij dan met een krachtige straal in een emmer uitspoog. De naam van de plantage werd als een uitdaging door hem uitgeroepen. Een ander keek op het dekseltje, dat omgekeerd gelegen had, en riep: ‘klopt!’, of ‘fout!’ Maar het was zelden fout. Dat geloofde ik tenminste. Als het verkeerd was, keek mijn vader of iemand hem onrecht gedaan had en soms probeerde hij dat nog te bewijzen ook. Hij riep bijvoorbeeld: ‘Zesentwintig en een kwart cent!’ Dat was een prijs die hij wilde bieden. Iemand schreef dat
| |
| |
bod op een lijst. Er was een melange nodig van wel dertig soorten om één merk voor de verkoop te maken. Dan kon één van de plantages voor een jaar de kans krijgen om niet aan dat merk mee te doen, bijvoorbeeld omdat daar in Godweetwaar de oogst was mislukt of omdat de makelaar op een halve cent doodgebleven was. Met makelaars moest je, tussen haakjes, oppassen. Mijn vader had één Joodse makelaar, die volstrekt betrouwbaar was. Het zal iedereen nu genoegen vinden te horen, maar mijn vader zei het wel vaak en nadrukkelijk. De groningers van, laten wij zeggen, de handeldrijvende en industriële middenstand van ruim een halve eeuw geleden waren een beetje anti-semities en bepaald eerder zo, als zij volgelingen waren van de kalvinistiese paus, dr. Abram Kuyper. Een jood kon een heel akseptabel mens zijn, maar was hij dat een keer niet, dan was hij ook duidelijkerwijs een jeude. Als iemand op dit ogenblik zou willen gaan opstaan, de hand opsteken om even te ‘stellen’ of ‘gesteld zien’ dat dit geen manier is om over je vader te spreken, dan verzoek ik hem om dood te vallen. Want dat ik als kind mijn vader als een soort grootvorst zag, en terecht, is duidelijk, dat ik bang voor hem was, mag iedereen weten, dat ik hem soms haatte, is te bejammeren maar verklaarbaar en dat ik daarvoor genoegdoening zocht door het openlijk nergens met hem over eens te zijn, lijkt mij vergeeflijk. Tenslotte heeft deze sterke, vriendelijke, onverschrokken godsdienstige reus mij in het leven geslingerd en aan dat feit zaten wij allebei vast. Ik geloof niet dat ik hem tenslotte teleurgesteld heb en ik kan, nu ik veel ouder ben dan hij was bij onze uiteenzettingen, bijna een traan in het oog krijgen als ik aan hem denk. Hij vond mij tegelijkertijd een druiloor en een scherpslijper, toch ook wel iemand met onverwachte iedeeën, waar hij eerder om moest lachen dan dat hij er stil van werd, maar ook
hield hij van mij, en dat is zo iets geks dat het mij nu nog roert. Terzake, waarom kon hij maken dat voor de mensen in Groningen, Friesland, Drente en Overijssel zijn Beste Java Koffij nr. 1 nog precies zo smaakte als honderd jaar eerder het geval heeft moeten zijn? Omdat hij er zo'n uitgebalanceerde rij van elementen in stopte dat het er niet toe deed of een makelaar een keer op een halve cent dood wilde vallen, zodat hem voor de telefoon toegeschreeuwd moest worden dat hij naar de maan kon lopen (‘hel’ zou mijn vader nooit zeggen, maar die maan van hem moet iets van een hel gehad hebben). Of als ergens de inlanders hun oogst hadden laten mislukken.
Zo was het, tenminste ongeveer, nou ook met die Clos du Pape. Die kun je in Dinges bij Ferwerda kopen of in Cambridge in de Senate Hall te drinken krijgen, het blijft de herkenbare Clos du Pape.
2. Verbroedering. Op een avond in 1978 zat ik in een hotelkamer in Engeland te kijken naar Nederland-West Duitsland in het wereldkampioenschap voetbal, uitgezonden uit Cordoba. Een boeiende, jawel opwindende wedstrijd. Ik was er overigens na twee minuten, toen Duitsland een voorsprong van 0-1 had behaald, zeker van dat die internationale voetbalwedstrijden helemaal niets met verbroedering van de volken te maken hebben. Het wordt vlijtig rondverteld maar het tegendeel is waar. Het gebrul op de tribunes van de duizenden duitsers die ritmies maar als een opstekende storm deutschland!
deutschland! schreeuwden, maakte mij opeens meer razend dat ik in dertig jaar op dat volk was geweest. Het is niet te verdragen voor iemand die hun godverdomde oorlog heeft moeten ondergaan. Wie was het overigens die dat eerste doelpunt maakte? Abrahamcik. Dus een afstammeling van een slaviese Untermensch met Joodse verbindingen. Ze gingen in pak weg vijfentwintig jaar. De zoon dus van een vader die de ‘deutschland!’ schreeuwende rotmoffen van voor 1945 niet hebben kunnen vinden en vangen om te vermoorden. Ik zat de eerste en de tweede helft sidderend van woede te kijken en was bereid tot bidden: ‘Als die duitsers maar niet winnen! Die van ons hoeven
| |
| |
dat ook niet, als zij maar niet verliezen van dit vervloekte “deutschland! deutschland!”, dat weer zo rijk is dat de moffen bij duizenden naar Argentinië hebben kunnen vliegen.’ Werd bij mij dus een nationaal gevoel wakker? Zo eenvoudig was het niet. Verlies maar van Peru, dacht ik, als die lui beter zijn, laat alleen ‘deutschland!’ niet winnen! Toen ik een uur later beneden in de bar kwam om mijn opwinding te blussen, bleek dat het minder zeker was dat het nationale geen rol in mijn sentimenten had gespeeld want ik ging hautain op de bar af en zei tegen de barman die mij voor de wedstrijd had verzekerd dat West-Duitsland met vijf-twee zou winnen: ‘Twéé-twéé, had je niet gedacht hè?’ Ik ging zelfs nog naar een andere bar, waar niemand mij kende, om vreemden een glas bier aan te bieden ten einde over mijn voldoening te kunnen praten. Jawel, allemaal erg zwak, ik geef het toe. ‘U houdt niet van de duitsers, hè?’ zei daar een engelsman lachend. Ik kan niet zeggen dat die man mij beviel.
‘Ach, eigenlijk bestaan ze niet eens. Of wel, maar dan zijn wij allemaal duitsers, jullie ook, angelsaksers. Maar ik haat “deutschland!”. Deutschland is uitgevonden door Hitler, daarvoor al door koningen en keizers, het is ondersteund door roomse en protestantse rabbijnen. Jullie aanbidden hier het nationale kalf trouwens ook.’
‘Dus u haat mij ook!’ zei de man, die nu niet meer lachte.
‘Niet in die mate,’ antwoordde ik tegemoetkomend.
Er is geen ruzie uit ontstaan. Je zult je afvragen hoe ik dat zo zeker weet. Dat is heel eenvoudig, ik heb dit elf maanden geleden voor een column opgeschreven maar niet meer ingestuurd. Er staat iets dat ik al vergeten was. De man in die bar zei volgens mijn eigen tekst, die ik nu weer lees: ‘Zal ik u es wat zeggen? U zou zelf een duitser kunnen zijn!’ En nu herinner ik mij weer dat ik later in mijn kamer aankwam om bedrukt in de spiegel te kijken. Jawel. Een zuid-duitser dan, met hier en daar Joodse trekken.
Dit was in Ludlow. Nu zijn we weer in Oegstgeest. Ik was pas opnieuw in het Verenigd Koninkrijk, waar ze een vrouw tot minister-president gekozen hebben die de doodstraf weer in wil voeren. Engelsman word ik dus niet wanneer Juliana de scepter neerlegt. Zij zal hier namelijk mijn laatste vorst of vorstin zijn. Ik wil er geen een meer meemaken. Ik zal es over België moeten denken. Inkonsekwent zul je zeggen, daar hebben ze weliswaar een koning. Maar die zou mij niet storen en ze hebben er geen prinsen en zo. Of wel? Heeft die man niet een broer? Zouden we misschien toch mogen hopen dat Nederland het erfelijke staatshoofdschap gedurende mijn leven nog een keer afschaft? Dan kan ik kaaskop blijven.
Denken de mensen er wel eens aan dat al die erfelijke staatshoofdschappen de verbroedering van de volken nogal in de weg staan?
3. Menten - wat zit er achter? Op zondag 27 mei luisterde ik 's middags tussen ongeveer 1 en 2 uur naar de Avro. Allereerst hoorde ik mr Hilterman spreken over Israël en verbaasde ik mij erover dat hij de tegenwoordige positie van dat land op ongeveer dezelfde wijze beschouwt als ik dat doe. Daarna kwam het onderwerp waar ik op had zitten wachten: de zaak Menten. Eerst gaf een hoogleraar in het strafrecht en het strafprocesrecht een korrekt overzicht van de problemen die in en door de rechtspraak in dezen waren gerezen maar die opgelost zullen worden. Daarna hoorde ik mijzelf. De vraag was, of ik het nog wel zo nodig vond deze zaak tot op de bodem uit te zoeken. ‘Ja, dat is nodig’, hoorde ik mij antwoorden. ‘De zaak Menten is allereerst een steentje in het mozaïek van de fascistiese rotzakkerij die wij van 1940-1945 hebben moeten ondergaan. Dat moet schoon gemaakt worden als wij willen zien hoe dat mozaïek lag. Die wetenschap hebben wij nodig. Ons oordeel daarover moet ook vandaag nog worden uitgesproken. In de tweede plaats: Dat stuk van 1940-1945 lag ingepast in een groter mozaïek.
| |
| |
Om kort te gaan: het is van levensbelang dat wij ook geïnformeerd worden over wat een ander met drab bedekt tegeltje ons kan leren. Dat moet ook worden schoongemaakt. Wij behoren te weten hoe de rechtsroomse manipulatie van voor en in de oorlog de zaak Menten van na de oorlog heeft kunnen verdonkeremanen achter verdachtmakingen van het Verzet!’
Daarmee was de uitzending wat mij betrof afgelopen en dat verbaasde mij in hoge mate. Toen ik namelijk op vrijdag 25 mei door de Avro was opgebeld ging het vooral om een antwoord op deze vraag: ‘Vindt u niet dat het zeer ongewenst is voor de nog levende slachtoffers uit de bezettingstijd, dat alles door een nieuwe behandeling van de zaak Menten weer wordt opgerakeld?’
Ik zei: ‘Nee. Het tegendeel is waar; de meesten zullen zich opgelucht voelen als zij horen dat er, hoe laat dan ook, nog recht gedaan wordt in Nederland’.
‘Ja, maar, bent u niet van mening...’ zo kwam dezelfde vraag nog twee keer. Mijn antwoord veranderde niet. Op 26 mei 's morgens 11.30 werd de opname gemaakt en weer de vraag gesteld: ‘Bent u niet van mening dat wij veel oud-slachtoffers uit de oorlogstijd deze oprakelingen maar beter kunnen besparen.’
Voor het laatst zei ik: ‘Dat argument kan soms voor andere kwesties gelden, hier is het voor de mensen die u zo ter harte gaan eerder een troost dat de vervolging in deze zogenaamde geseponeerde zaak alsnog voortgang vindt.’ Alles is opgenomen, maar dit stuk was verdwenen toen ik het had willen beluisteren. Ieeft Lunshof dan nog? Heeft hij iets met de Avro te maken? Is De Telegraaf dan nog zó machtig?
4. De surinaamse kwestie en een achtergrond. In juni 1967 gaat de afschuwelijke man die ik altijd de Hese Hufter genoemd heb, die ons na de oorlog door rooms en rechts als minister in de maag gesplitst is, die door links (wàt voor een links? Drees!) in dank is aangenomen, in 1967 gaat de oud-nazi nog even naar Suriname om afscheid te nemen. Hij is manager van de NAVO geworden, wat zeg ik, de NATO.
‘Verdrag’ is toch geen amerikaans? Het woord is ‘treaty’, want het belang van het verdrag is amerikaans.
In de Staten van Suriname wil het lid Mr Bruma toch wel even kwijt wat hij er van vindt. Hij wil er aan herinneren dat het volk van Suriname in 1968 massaal heeft geprotesteerd tegen de Zuid-Afrika-politiek van deze nederlandse minister en hij wil zeggen: ‘Bij een afscheid past naar mijn opvattingen zeker openhartigheid, waarom ik vandaag eens duidelijk en onverbloemd wil zeggen, wat ik van de buitenlandse politiek van de scheidende nederlandse minister van Buitenlandse Zaken denk en van de onwaarheden die hij hier heeft verkondigd. De scheidende nederlandse bewindsman heeft gemeend te moeten verklaren, dat zijn buitenlandse politiek altijd is goedgekeurd door de opeenvolgende surinaamse regeringen en dat hij in Suriname zelfs meer begrip heeft gevonden dan in zijn eigen land. Dat is een leugen.
Misschien heeft de nederlandse bewindsman door deze uitspraak willen stellen dat het gelijk aan zijn kant is, maar ik mag u gerust vertellen dat iedere waarachtige surinamer hem beschouwt als de woordvoerder, in het Koninkrijk, van het verachte zuidafrikaanse racisme, en als de nederlandse bewindsman die de moed mist, het uit te gillen tegen de massamoordenaars in Portugal en als een passieve medeplichtige aan de volkerenmoord in Vietnam. Met een angstig hart vraagt men zich dan ook af wat de wereld te wachten staat in zijn nieuwe funktie bij de NATO-Gendarmerie.’
Maar omdat de voorzitter van de Staten Mr Bruma van stonde aan afhamert zijn deze woorden die op schrift stonden niet uitgesproken. Daarom worden zij hier nog eens afgedrukt.
5. Een bizondere vorm van kapitaalvorming. Als slaaf geboren te zijn, was al een misselijke
| |
| |
belasting voor de mulat of de quadroon in Suriname, maar zij hadden meer dan het lot van slavernij te dragen, zij droegen bovendien het lot, te moeten leven met de gedachte dat hun eigen vaders hen als hun materiële bezit konden beschouwen. Als een bij elkaar geneukt vermogen. Een levend voorbeeld van kapitaalvorming. En als zij zo dom waren hun ongenoegen over de situatie te laten blijken, kwam er nog straf bij. Bedenk, als je de ellende kompleet wilt zien, dat de vader van de halfbloeden niet met de moeders van dezen getrouwd was maar met één bepaalde blanke meesteres, die de halfbloed-prokreatie van haar echtgenoot vaak niet zo bizonder apprecieerde. En daar soms graag blijk van gaf. Zij zag dit kroost in elk geval als het teken van een scheut jeuk die mevrouw zelf niet had opgewekt. Zij werden gegeseld als alle andere slaven en terwijl hun lotgenoten dat wel verdroegen, konden zij dat minder goed. Niet zelden zwoeren zij hun vaders te zullen vermoorden. Niet weinig halfbloedkinderen die op deze grond een vijandigheid hadden ontwikkeld tegen hun vaders werden door deze vaders voorzichtig en tijdig verkocht. Zo kon de oude heer de gevolgen van zijn zonde nog voordelig van de hand doen.
6. De schepping. Het negermeisje vroeg mij of ik wist hoe Saba ontstaan was. Ik voelde dat ik ‘nee?’ moest zeggen, maar als je als knaap meneer van Deursen als aardrijkskundeleraar hebt gehad, voel je ook dat je zijn nagedachtenis oneer aan doet wanneer je niet verklikt dat het je bekend is dat dit Bovenwindse eiland een vulkaan is geweest. Ik rekende er echter op dat zij ‘nee?’ bedoelde, dus verried ik meneer van Deursen en zij kwam met het verhaal.
‘Toen Adam en Eva uit het Paradijs waren verdreven, lieten de aartsengelen, ook die met het vlammende zwaard, een paar tranen, die in de oceaan vielen en tot de caraibiese eilanden stolden. God de Vader zelf, die deze toedracht tenslotte verordineerd had, kon niet verhinderen dat hem ook een traan ontviel. Die traan werd
| |
| |
Saba.’
Het meisje werd niet mooier door dit vrome verhaal en voor mij ook niet aandoenlijker, maar een halve dag later toucheerde zij mij zeer. Toen ik 's middags geslapen had en weer bij het strand kwam, liep daar een norse non heen en weer, alsof zij op de eksekutie van een lijfstraf die tegen haar zin was uitgesteld, wachtte. Het negermeisje van gisteren trof ik met een recht ruggetje op de bank aan en je raadt het nooit, zij bad. Toen ik dacht dat zij klaar was, vroeg ik, met alle respekt en medegevoel, maar ik kon het niet laten: ‘Zou je mij willen vertellen wat je gebeden hebt?’
Zij antwoordde ‘zonder haast en zonder schroom’ dat zij gebeden had om alstublieft geen roeping te krijgen, om Jezuswille amen. Daarbij gaf zij met haar fraaie hoofd een knikje in de richting van de zure non.
7. Landstropertjes, Niki de Saint Phalle en flamingo's. Op een smal strandje lig ik op mijn rug. In het water, vier meter van mijn voeten af, is iets aan de gang. Hoewel het onder het oppervlak blijft, verraden enkele tekenen dat daar wat gaat gebeuren. De zee zuigt weg en slaat dan als het ware weer enigszins terug, maar dat blijft een kleine baby van een branding. Onder het water spant zich dus iets in, dat aktief wil worden.
Tussen mijn voet en het kleine watergebeuren ligt een veldje, niet van schelpen, zoals bij ons, niet van grint, zoals ik het wel gezien heb, niet van zwart slib, zoals ik het ook ken. Het is op grint lijkend gesteente maar van een merkwaardige vorm, het zijn kortere en langere witte fallussen van koraal. De scherpe randjes zijn er doorhet tegen elkaar heen en weer rollen afgeslepen zodat zij nu een giganties bed van als het ware door Niki de Saint Phalle ontworpen kleine skulpturen vormen.
Zo nu en dan moet ik weer naar het water aan mijn voeteneind kijken want er is iets aan de gang, zoals ik al zei. Nu komt het een paar maal bijna aan het oppervlak, er is dus een soort eb aan het werk. Het volgende kwartier zie ik wat het is dat worstelt om boven water te komen. Een soort zeewier. En nog een kwartier later weet ik er alles van: het is een op zeekraal lijkend wier dat op een ondergrond van rotssteen groeit. De enige die zou begrijpen waarom ik nu aan Willem Hussem denk, ben ik zelf. Ja, bij hem heb ik zeekraal gegeten. Je hebt geen idee hoe lekker dat is. En ik heb niet veel schilders gekend die de kleuren van zeekraal zo op het linnen konden zetten dat er verder niets meer nodig was, ook de zeekraal zelf niet. Ik geef toe dat mensen die wisten hoe zeekraal er uit kan zien in het voordeel waren ten opzichte van het herkennen van het schilderij (nee, niet van zeekraal, je begrijpt er weer niets van) en voor wie het kostje geproefd had was het schilderij van Hussem nog interessanter al had het, dat zeg ik nu voor het laatst, niets meer met zeekraal te maken.
Ik ga half rechtop zitten want er komt bezoek. Het zijn drie vogels van de grootte van een kievit, zij stropen het blootkomende met zeewier begroeide rotslandje af. Snel, bezig, vaardig. Als er weer zo'n golfje van de miniatuur branding overslaat, vinden zij dat geen bezwaar, al worden hun acht à tien centimeter lange dunne beentjes voor de helft nat, de akker ligt trouwens telkens direkt weer bloot. Wat prikken zij daar zo driftig uit? Kleine diertjes? Eten zij de zeekraal van het nieuwe land? In elk geval stropen zij het zich blootleggende nieuwe land naarstig af. Landstropertjes. Van mij mag je ook strandlopertjes zeggen.
Nu denk ik aan de grote vogels ver achter mij, wel drie kilometer achter mij, wit met rose, die daar in een kudde in het ondiepe water van een soort étang als je langs de Middellandse Zee tegenkomt, waadden. Nee, ik heb ze niet in een rose wolk zien opstijgen, een gebeurtenis waar de rechtgeaarde toerist tot het ogenblik van zonsondergang op moet wachten, want ik ging nog naar een andere plas waar óók een kudde flamingo's moest stappen en wij waren de weg tussen beide plassen kwijtgeraakt, zodat die tweede, maar zonder twijfel tegelijkertijd de
| |
| |
eerste kudde, was opgestegen om voor de nacht in Venezuela neer te strijken. Het gekste was dat er vier of vijf individuen achter gebleven waren. Wij namen er de tijd voor om hun manier van lopen, die verwonderlijk is, te bestuderen. Zij moeten op een vreemde manier hun te grote voeten achteruithalen om een stap te kunnen nemen. Zij lopen met terugwerkende kracht. Het heeft wat van een Echtenacher processie, die zie je tegen je verwachting in toch wel voortschrijden. Het lijkt ook op een vertraagde film van schaatsen met te grote doorlopers. Het werd snel donker maar de vijf flamingo's die niet hadden willen meegaan naar het vaste land van Zuid-Amerika, liepen nog wat te vissen.
Je kunt mij wel een natuurliefhebber noemen, maar eerder nog ben ik iemand die wordt aangetrokken door wat je de dierensociologie zou kunnen noemen - er zal zeker al een vak zijn dat zo heet. Hoe het mechaniek van het schrijden van een flamingo werkt, vind ik namelijk een veel minder boeiende vraag dan de volgende: hoe kwam het dat die dichte kudde gisteravond in precies hetzelfde trage tempo als één man in dezelfde richting liep? En nu deze: waarom of waardoor blijven er vijf flamingo's achter als de hele volksstam naar het vaste land oversteekt?
De landstropertjes komen weer driftig langsscharrelen, er liggen al hele vlakken met wier begroeide rots boven water. De vogels hebben het druk. Zij dragen een soort donkergrijs jacquet en een even donker vest; tussen dat vest en het jasje is een strook wit.
Een eind verder, in zee dus, liggen die twee schepen van gisteren nog. Als ik kijk over mijn rechtervoet dan zie ik het franse schip drijven. Tweemasters, beide schepen. Niemand aan boord. Allebei plegen zij door toeristen te worden gehuurd voor een weekje zeilen, vissen of skin diving langs de eilanden. Ik denk dat ze ook wel weten wat smokkelen is, de deen zeker. Die is in 1928 gebouwd voor de Noordzee. Hij beweegt op de plaats als een lust voor het oog, op zijn ankerketting. Hij draagt een australiese vlag maar de kapitein is een brit, heb ik gemerkt, terwijl er tenminste één duitser onder de bemanning van vier is.
Het rode schip, dat wat achter mijn linkervoet ligt, geeft in het water minder mee. Niet beladen, óók geen bemanning aan boord. Het zal een andere lijn hebben en daardoor niet elegant wiegelen maar simpel liggen te drijven. De franse eigenaar is er bij geweest dat het schip in Frankrijk werd gemaakt, van beton met ijzer, zeggen ze hier, maar hoe dat een schip worden kan, begrijp ik niet.
8. Aantekeningen bij Florence. Een van de juffrouwen of van de meneren van de School met den Bijbel heeft mij destijds geleerd dat Jezus ten hemel is opgevaren. Merkwaardig genoeg precies op een Hemelvaartsdag, wat ik als kind een knap staaltje van berekening heb gevonden. Hier in Florence zie ik dat mij de helft niet was aangezegd: later steeg ook Maria op naar de hemel. Ik zie hier de twaalf apostelen haar uitwuiven. (Wie werd dan na het uitvallen van Judas de twaalfde? Ik had op school beter moeten opletten.) De vertrekkende Maria laat haar gordel nog vallen voor de ongelovige Thomas, ‘die dus niet meer hoeft te denken dat hij het zich allemaal maar verbeeldt,’ legt de gids uit, ‘hij heeft iets om zich aan vast te houden.’ (Zit hier een idee in voor de reklameontwerper van een gordeltjesfabrikant?) Eenzelfde uitbreiding van de te sobere gegevens van de School met den Bijbel krijg ik nu te zien: de voorstelling van de geboorte van Jezus’ grootmoeder. Het is duidelijk, ze zijn een beetje gek, die italianen, straks wordt de geboorte van de overgrootmoeder nog relevant. Ik noem het een vreemd atavisme. Ik ben van mening dat men meer aan zijn kleinkinderen zou moeten denken dan aan zijn voorvaderen. Als de mensheid moeilijkheden heeft komt dat altijd hiervan dat de grootvaders niet door hebben dat hun kleinkinderen van meer belang zijn dan hun voorgeslacht is. Maar goed. Ik bekijk al die plaatjes hier met verwondering maar met geen grotere eerbied dan ik van
| |
| |
bijvoorbeeld boeddhistiese voorstellingen kennis neem.
Baccio Bandinelli leefde van 1493-1560, zie ik. In de laatste oorlog was ik tien maanden lang Carlo Giuseppe Bandinelli; was ik zogenaamd familie van Bacci? De kans is even gering als de kans dat Begin een afstammeling is van Juda.
De Madonna della Sedia heet hier die van Seggliola. Ik heb lang gehoopt haar eens te mogen zien en nu het zover is, vind ik het schilderij kitscherig. Teleurstellend. Dan is er hier een Madonna del Sacco. Vreemd. Aan deze madonna moet ik onwillekeurig weer denken in de Sala dei cinquecento, die grote hall van het Palazzo Vecchio. Daar staat als zesde in de rij van een aantal gigantiese skulpturen een gewelddadig beeld. Hercules tilt de omgekeerde Ares van de grond zodat de beide reuzen in dit laatste ogenblik van de voorstelling naast elkaar geposeerd zijn, maar Ares zwevend en een meter hoger. Ares hangt dus spartelend eventjes in de lucht, hij kan zich nergens meer aan vastgrijpen: tenzij.
Tenzij, herhaal ik. Ares, die de worsteling feitelijk verloren heeft en nog maar tegen de grond hoeft te worden gesmeten, grijpt met die omgekeerde rechterhand de man die hem optilt nog net vol en fors in het scrotum. Hij doet het met de kracht van een man die in één hand een forse sinaasappel eventjes in één sekonde volledig uitperst. Smart verwringt het gezicht van Hercules, maar hij blijft zijn plicht doen en de overwonnen Ares op de kop in de lucht houden.
Een afschuwelijk gezicht voor de manlijke beschouwer, zo leek het mij, maar misschien hebben de mannen en vrouwen van Florence, met hun jongelingen, maagden en kleine kinderen die zo'n vierhonderd jaar de gelegenheid hadden deze momentopname in een sportskulptuur te bestuderen, gemengde gevoelens beleefd. Vergeet niet dat er ook al zo'n tweehonderd jaar miljoenen engelse en nu voornamelijk amerikaanse en duitse schoolkinderen door hun leraren en goevernantes langs geleid zijn. Het is een voorstelling die in elk land met een filmkeuring altans op het witte doek tot voor kort verboden zou zijn geweest. Het gemeentebestuur van Amsterdam heeft beelden die hierbij vergeleken van een zeldzame erotiese lieftalligheid zijn uit zijn gazons laten verwijderen. Nol Kroes en de Galerij Orez van Albert Vogel zijn destijds voor de rechtbank van Den Haag gedagvaard terzake van wat in vergelijking met deze wrede handgreep een meizoentje was. Kan het Eties Reveil niet eens een vermanende brief naar het gemeentebestuur van Florence sturen?
Een halve meter voor mij stond een mooie en zeer beschaafd nederlands sprekende vrouw. ‘Héhé!’ hoorde ik haar zeggen, ‘waren er in die tijd geen scheidsrechters?’
9. Op 14 juni 1977 verstoorden ongeveer dertig met ijzeren staven en knuppels gewapende jongelui een bijeenkomst van ongeveer vijfhonderd gelovigen die waren samengekomen om te protesteren tegen de al vier maanden durende bezetting van hun kerk door volgelingen van de franse traditionalistiese bisschop Marcel Lefèbre.
Leden van een ‘traditionalisties commando’ gooiden traangasbommen naar de ‘progressieven’ en mishandelden sprekers en toehoorders. Minstens vijf mensen raakten gewond. Zeg je: ‘Lefèbre’ was in de oorlog fout, dan wordt je dat geërgerd afgenomen. ‘Wat heeft dat er nou mee te maken!’ snauwen rechtsen. Het heeft er alles mee te maken. Dit is de soort van Kotte. Bij die mensen hoort Luns tuis.
10. Een paar jaartallen. 1937. De amerikaanse journalist Helms die in 1936 de Olympiese Spelen in Berlijn verslagen had, krijgt een eksklusief interview van Hitler.
1954. De in Duitsland geboren Heinz Kissinger promoveert in Harvard op het proefschrift A World Restored; Metternich, Castereagh and the Problems of Peace, 1812-1822. Hij bewondert daarin de restauratie van het despotisme door de oostenrijkse staatsman Metternich.
| |
| |
De vulgaire en verschrikkelijke korsikaan had er al voor gezorgd dat het afgelopen was met de krachten van de Franse Revolutie, maar dat was niet genoeg. Er moet voorgoed een eind gemaakt worden aan de bedreiging die het volk (nu nog slechts het franse) had betekend voor het europese despotisme buiten Frankrijk.
De Heilige Alliantie tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen was Metternichs vondst om het volk van Europa onder de duim te houden. De regeringen handhaven zich door terreur. Vandaar het woord terrorisme. De mensen die de strijd met de terreur van de heilig verbonden overheden aandurven heten tegenwoordig, verwarrend genoeg, ook terroristen. De enige fout in Metternichs konsept was dat de onderdrukking die ontstaat het nodig maakte voor het volk om het socialisme uit te vinden. Dat heeft het volk dan ook gedaan, in het bizonder geholpen door Marx en Engels. 1956. Het Rockefeller Brothers Fund sticht een werkgroep, voorgezeten door Heinz Kissinger, met de opdracht een wereldwijde politieke strategie te ontwerpen voor de komende twintig jaren.
1962. Helms wordt chef van de geheime cia-operations.
1963. Moord op president Kennedy. Ford wordt lid van de Warren-koormissie die moet uitzoeken wie de moord gepleegd heeft (hebben). Met Ford zit daar Hale Boggs in, een man die later in een klein vliegtuig zou verdwijnen boven Alaska.
1963. De oorlog in Vietnam wordt nu pas goed aangepakt. Gedurende de volgende tien jaren vindt een aardverschuiving plaats, maar het is goud in plaats van aarde dat verschuift, en de verschuiving vindt plaats van de amerikaanse regering naar de grote wapenfabrikanten. 1963. De cia breidt zich giganties uit. Dat moet ook wel, want honderdduizend vietnamesen moeten (buiten de gewone oorlog om) worden gemarteld en vermoord, en in de Verenigde Staten zowel als in andere landen (waaronder Nederland) moeten honderdduizenden dossiers worden aangelegd van rode, roze en liberale burgers.
1966. Helms wordt chef van de hele cia.
1968. Robert Kennedy en Martin Luther King vermoord. Rockefeller kandidaat voor het presidentschap. Nixon wordt verkozen maar Kissinger krijgt de kontrole over de buitenlandse politiek en de cia.
1972. Vijf weken nadat J. Edgar Hoover uit de weg is, wordt Watergate gepleegd.
1975. Vice-president Agnew wegens plotseling gebleken ernstig wangedrag ontslagen. Ford vice-president, Rockefeller bedankt als goeverneur van New York.
1975. Februari. Helms ambassadeur v.s. in Teheran. Een cia-hoofdkwartier met al zijn dossiers naar Teheran.
1974. Pompidou dood. Gaat Frankrijk nu minder dwarsliggen?
1974. Brandt opzij, wegens plotseling gebleken wangedrag.
1974. Tanaka weg wegens plotseling gebleken wangedrag.
1974. Nixon weg wegens plotseling gebleken wangedrag. Ford president, Rockefeller vicepresident.
1974. Alexander Haig wordt kommandant van de nato. De nato stelt een geheime sektie in van ultra-konservatieve politici en officieren die gereed staan voor aktie tegen al te demokratiese regeringen, wanneer die het te stellen zullen hebben met de komende ekonomiese chaos.
1974. De meteorologiese wapens worden toegepast. ‘Cloud-seeding’. Droogte kan even makkelijk worden veroorzaakt als regen. Eerlang moet een en ander een grote ekonomiese chaos hebben helpen veroorzaken, voorlopig zijn de oogsten helaas nog maar al te goed.
1975. Plotseling wordt de oorlog in Vietnam beëindigd. In plaats van de oorlog moeten nu voedsel- en energieproblemen de vruchtbare chaos garanderen.
11. Ik las een keer een rechts weekblad.
Daaruit haalde ik een knipsel dat ik nu terug- | |
| |
vind. De aalmoezenier Vande zwaaide af. ‘De fiere drager van de groene baret der kommandoos’ lijkt op Samkalden. Hij is dan al gepensioneerd, maar dat mag hem niet hinderen zich het vraaggesprek te laten afnemen in het militaire pak van kolonel van de kommandotroepen. En nu een bloemlezing uit zijn opmerkingen, die een jaar of tien geleden genoteerd werden.
‘Er is natuurlijk altijd veel tegenstand tegen mij geweest. Vooral van die rooien.’ Vande draagt de borst vol onderscheidingstekenen, zegt de interviewer. Waar zijn die voor? Het kruis voor twee keer de vierdaagse lopen, het kruis voor de tweedaagse militaire prestatietocht, een kruis voor het in de vuurlinie liggen in Zuid-Korea. Het jeneverkruis. Het oorlogsherinneringskruis (viereneenhalf jaar Indië en een jaar Korea), de Orde van Oranje-Nassau.
Hoe heeft hij gezorgd dat hij erbij kwam?
‘Ik zag een keer de harmonie van het missiehuis in Tilburg langskomen, en dat vond ik zó mooi... toen ben ik op het seminarie gegaan. Zo komt het dus dat ik in 1936 de wereld inging.’ In februari 1945, als Brabant bevrijd is, wordt er een aalmoezenier gevraagd. Het lag wel een beetje buiten de gezichtskring van deze priester ‘maar ik zat vol vaderlandsliefde’.
Je zou verwachten, liefde voor de medemens, liefde voor Christus, nee: vaderlandsliefde. Hij wordt opgeleid en vindt het fijn onder de jongens te zijn. ‘Een militair is helemaal geen abnormaal wezen, hoor. Het is zijn beroep nu eenmaal.’
Hij komt op Java. Hij zag niet wat er precies aan het handje was, hij vond, het leger moest zich niet met politiek bemoeien. Dat is het meest verstandige.
‘Die aanvallen op de burgerbevolking, dat is toch altijd zo geweest. Wist u dat er in Korea tien keer zoveel burgers als militairen gevallen zijn? Dat heb je toch altijd gehad.’
Hij is pacifist, zeker, maar je moet je toch verdedigen tegen die kommunisten, want die levensbeginselen van het kommunisme zijn erg gevaarlijk, dat zag je aan Hitler wel.
De interviewer merkt bescheiden op: voorzover bekend, was Hitler een fascist. ‘Ja, maar konsekwent doorgeredeneerd, is kommunisme, fascisme en socialisme toch allemaal een pot nat. Dat kan toch uiteindelijk alleen maar werken met bajonetten!’
Hij heeft de tweede politiële aktie meegemaakt. ‘Kijk, al zeuren ze nog zo over die tijd, ik ben van mening dat de nederlandse soldaat zich daar in het algemeen waardig en positief heeft gedragen. Er is misschien wel eens wat gebeurd. Als je bijvoorbeeld de boel net veilig gesteld had dan schoot een nederlands soldaat achter je rug om er nog eentje dood. Maar ja, dan zei zo'n jongen later ook: ik werd koppig, ze hebben mijn beste maat gedood. Dit is te begrijpen.’ ‘We dienden onder overste Van den Ouden, dat was een prachtvent.’ De vertegenwoordiger van de konkurrentie, de dominee Herbert was ook een ‘prachtkerel’. In een verhaal over een veldslag heet het: ‘Dat was toch práchtig man, wat je daar meemaakte.’
Hij is niet tegen, altans niet absoluut, tegen de atoombom.
‘Wat vindt u over de opmerking van Christus: Slaat iemand u op de linker wang, keer hem dan ook de rechter toe?’ Het antwoord is heel eenvoudig.
‘Nou, als ze mij op de rechter wang slaan, dan krijgen ze een opdoffer terug! Dacht u dat ik me liet afranselen? Kom nou. Christus heeft dat ook zeker niet bedoeld, laat je eigen maar afranselen. Hij heeft het heel anders bedoeld.’ De herder en leraar verzuimt om te vertellen hoe Christus het dan wel bedoeld mag hebben. Wat vindt de aalmoezenier van het gebod: Gij zult niet doden?
Dat is heel eenvoudig, je mag niet moorden. Maar je mag wel andere mensen doden als het nodig is om jezelf te verdedigen. Hij herinnert zich dat er na een zwaar gevecht in Korea een knaap huilend binnenkomt die zegt: ‘Ik heb iemand doodgeschoten en heb nog een paar keer nagestoken met de bajonet. Dat was nergens voor nodig. Ik had het niet mogen doen.’
| |
| |
‘Ik heb gezegd: Kerel, je móést die vent wel doodschieten. Anders was je er zelf aangegaan. En dat met die bajonet, dat had je natuurlijk niet mogen doen, maar dat is verklaarbaar, het is afreageren van angst.’ ‘Ik zei tegen de jongen: Nou geen gedonder meer, we gaan samen een flinke borrel drinken. Een goeie whisky!’
‘Die tienerkultus, dat is verschrikkelijk. Laat ze liever werken. Maar ja, er is nu eenmaal veel tv. Toen de marinejongens op het Centraal Station die opgeschoten jongens eens een pak rammel verkocht hebben, dat vond ik een prachtig iets ... een fantastiese reaktie. Prachtig zoiets. Dat is tenminste gezond.’
En nu komt het gekste. Hij vindt het boek van Jan Cremer prachtig. ‘Ik zal je eerlijk zeggen, ik wou dat ik zo kon schrijven ... Het is natuurlijk niet litterair, dat is Anton van Duinkerken bijvoorbeeld wel, dat is litteratuur, die maakt zijn zinnen meer af. Cremer niet.’
Een litterator voor Luns, deze aalmoezenier. Een priester naar het hart van Luns. Een man om het ijzeren kruis van Christus te verlenen.
12. Wij loven U
Het steken met de bajonet
bezorgt soldaten goede pret.
Treft men het hart of raakt men longen,
dan wordt ‘wij loven U!’ gezongen.
Laat dus de kwezels klagend praten
over fragmentatiegranaten:
de heere God doet er van lusten
verdrevenen diet niet berusten.
|
|