Maatstaf. Jaargang 27(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] Rob Schouten Gedichten Ik heb mijn wagen volgeladen Ik daver over de Apollolaan en ga met heel wat mokkeltjes gepaard. Zie eens hoe men mij op de stoep nastaart! 'k Rij links en rechts wat suffe oudjes aan die daar mijns inziens te afwijzend staan. Ons vrolijk joelen raakt haast niet bedaard: ‘Wij zijn, godlof, van top tot teen ontaard, ontaard van bovenop tot onderaan!’ Het is zodoende een enorme troep, op elke zitting een Laokoöngroep maar met - in plaats van slangen - grote glazen. We liggen in het wilde weg te dazen of op de achterbank te donderjagen als de politie ons komt ondervragen. [pagina 105] [p. 105] Valse triste De slakken walsen alsmaar langzaam door, Ze voelen zich zeer roze en niet erg thuis in zulk bijzonder drukkend balgedruis. Voor wie? Waarom? Maar niemand met een oor. Elkaar maar half verstaan en knikken. Boor- devol gevoelens. Zeeën zonder sluis. Ze klapwieken heel even per abuis. Ze kunnen 't niet: een lang en wekig spoor. Geen moduleert tot de bedoelde wals. Ze zijn misplaatst, hun voelhoorns voelen als ontwaakte slapers, door een droom bedrogen. Na nog een poosje dooft hun denkvermogen. Ze walsen alsmaar door. Het moet dan maar. Een rattenvanger speelt het voor elkaar. [pagina 106] [p. 106] Kreutzersonate Adagio en Con moto is hij doorgedrongen en blijft dat ook. Ga weg denkend, in godsnaam weg, word ik doorlopend in mijn luisteren gedwongen al hoor ik haast geen woord van wat hij zegt. Zijn wié vermoord? Hoezo, je banksaldo? Hij legt de klemtoon daar waar ik hem kwalijk moet gaan nemen terwijl ik alsmaar grapjes in mij overleg. Valt er soms iets te lachen? Niets mag ik niet vernemen. Hij toont mij schaamteloos gezwellen en oedemen. Ik krijg het warm en kijk verlangend naar het raam; hij staat het kolossaal voor me te zemen. Soms hoor ik zwijgend hoe ik zelf ook iets uitkraam - Orpheus! Orpheus! - Ach, je moet maar... Ach, zo, zo, met dichtgeschroefde keel. Con moto en Adagio. [pagina 107] [p. 107] Gezangen zions Mijn vader poetste steevast vrijdagsavonds, op de vuilnisbak, ons aller schoenen. Tijdens zijn bijna rituele boenen zong hij zachtjes uit Gezangen Zions. Hij had er heel wat doorgewerkt als bij zons- ondergang de rustdag aan zijn doen een wending gaf; hij ging de week verzoenen en hoorde eigenlijk niet meer bij ons. Ten slotte kende hij zoveel Gezangen Zions dat hij sabbats op de kan- sel soms een opgaf die geen kerkganger ooit eerder had gehoord. Hij zong het dan maar solo, net als op de vuilnisbak, dit tot mijn niet geringe ongemak. Vorige Volgende