Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||
Rudolf Bakker Kurt-Erich Suckert of: de mondo cane van Malaparte‘Doctrines doen er weinig toe, het gaat om het élan.’ Mijn eerste ontmoeting met de chaos had ik op het perron van de stoomtram in Sluis. In onze mooiste pakken waren we gereed op vacantie te gaan. Naast mijn moeder stond de koffer die tot een tijdperk behoort: Je zag hem later op foto's door vluchtelingen voortgesleept, langs de wegen waarop de jachtvliegtuigen loerden: een rieten mand in twee helften die je over elkaar schoof en met twee riempjes sloot. Er kon erg veel in. Terwijl een hels gefluit om de hoek van de spoordijk het ogenblik van vertrek naderbracht, rende een man op ons toe die mijn vader terzijde nam en een fluisterend gesprek met hem begon. En toen, terwijl de stoomtram was voorgereden en we verdwenen in de rookwolk waarvan ik de lucht nooit vergeet nam mijn vader het grote besluit. De reis ging niet door. Ik was te klein om de koffer te dragen maar begreep dat de oorlog in Europa was uitgebroken. Met onze zekerheid was het uit. Later vierden weense joden bij ons kerstfeest en barstten ze in tranen onder de kaarsjes uit. Op hun hernomen vlucht volgde het gedreun van de laarzen en in de nacht de sonore tonen van vluchten onzichtbare bommenwerpers op weg naar steden die niemand meer zou herkennen. De oorlog woedde als een angstig avontuur waarvan je te weinig wist. Iets van de sluier werd opgelicht toen de geallieerden ons rondreden in hun grauwe auto's met witte ster, maar toch bleef de perverse hunkering vermengd met angst die nooit bevredigd werd. De door de oorlog in zijn puberteit gestoorde generatie van '45 wierp zich op boeken als Malaparte's ‘Kaputt’ en later ‘De huid’, verkrijgbaar in te snel gemaakte vertalingen en gedrukt op papier waar het hout doorheen schemerde. Een deel van de opwinding bestond daarin dat in deze boeken werd verteld over de partij die ons had overheerst, minder over de partij die ons bevrijdde en ze gaven precies weer wat je van de grote-mensenoorlog had verwacht: het was luguber en meer dan vreselijk, het rotte en stonk en er was een kunst die Malaparte in het bizonder bleek te beheersen. Hij riep de geheime angst op door middel van de vorm, dat wil zeggen door zijn onhandig aandoende techniek van de herhaling. Wat Malaparte ook weergaf was de dubbele bodem aller dingen. Ook dat begreep je goed. Als kind van de oorlog had je immers bezit weten te schatten op de waarde van as, je ouderlijk huis op een puinhoop, de helden als verraders, de lafaards als held. Malaparte rekende met een bijna ziekmakend gevoel van tevredenheid met de mensen en de wereld van de oorlog af. Het leek wel de triomf van een man die steeds opnieuw vast stelde dat de grote teleurstelling die hij eens in zijn leven had meegemaakt tot algemene levenswet kon worden verheven. De vier jaren die ik sinds het vijfde jaar van | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||
1
2
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||
3
4
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||
5
6
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||
8
7
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||
9
10
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||
11
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||
13
12
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||
14
15
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||
16
17
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||
18
19
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||
20
21
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||
22
23
24
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||
haar oprichting in de Bondsrepubliek woonde kwamen voor mij te laat. Wat ik als kind had willen zien was opgeruimd. Het volk had zich in het nieuwe uniform van de democratie gestoken en paradeerde schoongewassen rond. Maar het marcheerde op dubbele bodem en het klonk hol. Hoewel Italië ook deel van Hitlers ‘as’ had uitgemaakt en het geluk wilde dat ik na Bonn enige jaren in Rome kon zijn, stelde ik daar tot mijn verbazing steeds weer vast dat het dubbele-bodemgevoel met betrekking tot de oorlog, het fascisme en zijn uitwassen me daar geheel verlaten had. Het was een schok voor me als in onschuldig begonnen gesprekken onder de blauwe lucht plotseling verhalen los kwamen waarbij ik schaamtevol vaststelde vergeten te zijn dat ook de italianen hun deel aan de ellende hadden gehad, en heel wat van hen veel te verbergen hadden. Deze observatie bleek niet zo origineel. Wie de historie van het fascisme in Italië bestudeert stelt vast dat het weinig sporen heeft nagelaten, althans veel minder dan in Duitsland. Tenslotte was het niet de eerste calamiteit die over een volk kwam dat al sinds de val van het romeinse rijk aan onvoorstelbare rampen werd blootgesteld. Malaparte meent in zijn ‘Chers Italiens’ dat de italiaan niet in staat zou zijn fysieke pijn te vertalen in psychische pijn. Hij wenst dan zijn volk de vreselijkste vormen van het kwaad toe om hen ‘te verplichten eens echt te lijden’. Ook bij Malaparte heeft alles een dubbele bodem. Sinds hij in '57 onder dramatische omstandigheden overleed is het moeilijk nu nog te accepteren dat hij in de periode van zijn grootste roem, na de verschijning van ‘Kaputt’, een auteur als Alberto Moravia ver in de schaduw stelde in populariteit. Zijn zogenaamde overgang van fascisme naar communisme en vandaar moeiteloos naar de moederkerk hebben in die tijd heel wat pennen in beweging gebracht. Tenslotte werd iedere stap die Malaparte deed door heel journalistiek Italië gevolgd, en hij vond niets heerlijker dan dat. Zijn literaire rol is nu verbleekt tot die van een trieste, eenzame maar soms levensgevaarlijke clown. Zo was het beslist niet begonnen. ‘Don Camaleo’ (1928) is brilliant. Zijn eerste boek dat in het buitenland de aandacht trok, niet zonder moed geschreven was en heel wat dictatoren in beweging bracht heette ‘Technique du coup d'état’ (1931). Zijn blijvende verdienste zal waarschijnlijk zijn dat hij als oorlogsverslaggever als een der weinigen achter de duitse linies kon opereren en daarbij de moed had te schrijven wat hij dacht. Hij was de enige Ernie Pyle aan de kant van de ‘as’. Als ‘Il Volga nasce in Europa’ (1943) het westen bereikt in de vorm van de aanvankelijke krante-artikelen baart het daar opzien. ‘Kaputt’ (1944) bleef Malaparte's hoogtepunt, al waren de omstandigheden er naar, en al werd het enige tijd voor literatuur versleten. Italianen zijn daar gauw tevreden. Overigens was zijn voornaamste werk zijn leven, waaruit het beschuldigende ‘cameleon’ overbleef. Uit nieuwsgierigheid naar de bronnen van mijn jeugd of om eerlijker te zijn: uit die ‘perverse hunkering vermengd met angst’ heb ik geprobeerd een paar voetstappen van Malaparte terug te vinden. Bij deze spoorzoekerij deden zich een aantal problemen voor. Het leven van Malaparte is nauw verweven met de politieke geschiedenis van zijn tijd. Het uitleggen van Italië's interne politieke ontwikkeling dient daarenboven tot een van de kwellingen van Tantalus te worden gerekend. En tenslotte is het hier niet de plaats voor het schrijven van een historie van het italiaanse fascisme. Het grootste probleem is dat Malaparte er een gewoonte van maakte zijn leven te fabuleren. Zoals een van zijn familieleden treffend tegen me opmerkte: Curzio begon al te liegen zodra hij zijn mond had opengedaan. In dit verband is het jammer een bon mot van Max Beerbohm onvermeld te laten, dat ook op Malaparte van toepassing is. ‘Sprak Frank Harris ooit de waarheid?’, wordt Beerbohm gevraagd en hij antwoordt: ‘Sometimes, don't you know, when his invention flagged’. Wat ik dan ook louter wilde proberen is aan de hand van gesprekken met overlevenden, en aan de hand van nieuwe bronnen, het al bestaande | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||
beeld wat bij te werken en wellicht de contouren wat duidelijker te trekken. Wanneer een Leon Edel zijn leven aan een man als Henry James wilde geven, moeten we in het geval van Malaparte bescheidener zijn.
Allereerst dienen de deelnemers aan deze ‘discussie’ te worden voorgesteld. In oktober '78 was ik in Florence en ontmoette daar ‘professore’ en signora Ronchi. De signora is niemand anders dan Minima Suckert, een zuster van Malaparte. De ‘professore’ doceerde technische wetenschappen, maar is nu gepensioneerd. Het echtpaar woont hoog aan de viale Fermi - niet ver van de San Miniato - in een abrikooskleurig poortgebouw naast de universiteit. Op verzoek van Ronchi had de grote Marconi bij de opening het lint van deze poort nog doorgeknipt. In de betegelde en duistere hal van het Ronchihuis staat als een grote witte vlek een beeld in de stijl van Canova, voorstellende de zoon Giorgio Ronchi, die in '44 bij de komst van de britten in Florence (het woord ‘bevrijding’ klinkt in steeds meer gevallen steeds problematischer) door een verdwaalde kogel werd getroffen. Malaparte spreekt over Giorgio in ‘La Pelle’: ‘Ik dacht aan de kleine Giorgio, aan de zoon van mijn zuster, aan die dertienjarige jongen, hoe hij daar sliep in een enorme bloedplas achter de laurierhaag in de tuin van mijn zuster daar boven in Arcetri’. Mimma bezit door een speling van het lot zowat alle nagelaten documenten van haar broer, om nog maar niet te spreken van de villa op Capri, waarover zoveel te doen is geweest, en die nu in de ‘stichting Giorgio Ronchi’ is ondergebracht. Tijdens het in totaal vijf uur durende gesprek zit Minima onder een onbedekte gloeilamp achter een tafel vol paperassen waaruit ze het boek met de laatste waarheid over Malaparte distilleert. De professor blijft er altijd bij, maar op de achtergrond, in een jas vol vlekken, en schenkt af en toe likeur uit een kristallen karaf. Als ik in het voortuintje de foto's uit de familiedozen op een keukenstoel zet om ze te reproduceren staat hij er schutterig-bewakend bij. En hij zegt dan samenzweerderig, omkijkend of zijn vrouw het niet hoort: ‘Malaparte was een vreselijk mens, denkt u daar wel aan. Hij was vreselijk jaloers en als hij dacht dat iemand hem een hak had gezet kon hij die op een ontzettende manier kapot maken. Zelfs zijn beste vrienden’. Vlak voor het afscheid komt het gesprek op een van Malaparte's trouwste vriendinnen, Titi Masier. De professor meent dat ze nog leeft en hij zoekt in het telefoonboek. Ze staat er in en ik maak een afspraak voor de volgende dag. Titi Masier is ver in de tachtig en ze loopt met stokken, nadat ze haar benen gebroken had: In deze zelfde flat, vlakbij de Arno verschijnt ook Malaparte als hij met de geallieerden Florence binnengetrokken is. In ‘La Pelle’ zegt Malaparte dat hij bij Titi ‘voor een bombardement’ kwam schuilen. Van andere zijde hoorde ik dat hij achterna gezeten werd door een menigte die de oud-‘squadrista’ in zijn amerikaanse uniform een lesje wilde leren. Titi praat weliswaar veel, maar binnensmonds. De hulp komt in de vorm van de schilder Dario Ambrosini, een oude vriend, die enige jaren terug deze telg uit een van de rijkste florentijnse geslachten van de hongerdood en de vervuiling had gered. Ook Dario kende Malaparte en vertelt hoe hij hem voor een spiegel soms bezig zag met het epileren van zijn wenkbrauwen. De grote winst hier is het boek van Percy Winner. Titi zegt dat het een sleutelroman over Malaparte is. Op een winderig betonnen terras maak ik weer foto's uit het familie-album. Over de familie Ronchi wordt in huize-Masier wat koel gedaan en ik meen een woord op te vangen dat in verband met Minima als ‘trut’ zou kunnen worden vertaald. Dan komt een nieuwe verrassing: er is nóg een zuster in leven en wel Maria, van wie Malaparte het meeste hield. Maria Suckert woont in Florence op een keurige flat met de wanden vol herinneringen aan haar broer. Haar man is overleden en ze woont alleen, heeft naar italiaanse traditie haar eigennaam weer aangenomen. Ze maakt een lieve en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||
trieste indruk en zegt als ik wegga: ‘denkt u nog eens aan mij’. Opnieuw zijn er foto's, die ik reproduceer op een gehaakt tafelkleedje. Als het ijs gebroken is spreekt Maria over Mimma. Malaparte haatte Mimma, zegt ze, en ze laat een brief zien die haar broer haar schreef en waarin hij Maria - die dikwijls voor de villa zorgde - bezwoer Mimma nooit of te nimmer op Capri binnen te laten, ‘omdat ze in haar burgerlijkheid toch niets van het eiland en de mensen begrijpt’. Titi vertelde me dat Malaparte op zijn sterfbed in woede een fles naar Mimma's hoofd had gesmeten. En dan neemt Maria me terzijde en fluistert me in het oor, alsof er iemand zou meeluisteren in deze wurgend eenzame flat: ‘Ik zal u wat vertellen: mijn zuster is gek’. De rest van de getuigen trof ik in Parijs. Er is de schilder Orfeo Tamburi, die meer dan twintig jaar de intiemste vriend van Malaparte is geweest en zojuist een boekje met herinneringen over hem heeft gepubliceerd.Ga naar eind1. Ik kon ruim gebruik maken van de drukproeven die de uitgever me ter beschikking stelde en ontmoette Tamburi ten overvloede in zijn appartement niet ver van het Gare St. Lazare. Het wordt een italiaanse opvoering in grootse stijl, waarbij hij echter van het eens uitgezette spoor in zijn boek niet meer in staat blijkt nog af te wijken. Maria had me gevraagd de groeten aan Tamburi over te brengen, maar ik begin er niet aan als ik vast stel wat de opinie van mijn gastheer over Malaparte's familie wel is: ellendelingen, luizen, van kleine klasse waren ze, waarmee Malaparte zich niet bemoeide. Als ik opbiecht lang met Mimma te hebben gesproken moppert hij: ‘U hebt uw tijd verdaan’. Titi kende hij als een ‘typische vrouw uit de twintiger jaren’: lang, blond, met blauwe ogen. Hij had haar samen met Malaparte eens ontmoet en de indruk gekregen dat ze een beetje gegeneerd en timide was. Tot de belangrijkste thema's uit Tamburi's herinneringsschat behoren Malaparte's liederlijk gedrag met vrouwen en zijn gierigheid. Als ze met veel mensen hadden gegeten en de rekening dreigde te komen moest Malaparte ineens zijn hond uitlaten. Tamburi doet dan in een kort toneelstuk voor hoe dat ging. Malaparte liep buiten op de stoep heen en weer en stelde zich af en toe verdekt achter de gordijnen op om te zien of iemand al betaald had. Zodra dit was gebeurd trad hij opgewekt weer binnen en begon op beledigde toon een monoloog ‘dat men hem de eer niet had gelaten als de gastheer op te treden’. Henri Muller werd door Malaparte ‘le petit Muller’ genoemd. Hij kent onze held uit zijn eerste parijse periode rond '31, en zijn tweede rond '49. Muller was literair directeur van de uitgeverij ‘Grasset’ en in zijn memoiresGa naar eind2. geeft hij er blijk van iedereen in de franse literatuur te kennen die iemand maar gek genoeg is om op te noemen. Hij vindt het boek van Tamburi niet ‘chique’ omdat deze er in onthult dat zijn directeur een verhouding had met zijn vrouw. Bovendien acht hij de publicatie niet meer van belang omdat de belangstelling voor Malaparte is verdwenen, en hij acht haar niet sympatiek omdat Tamburi de vreselijkste dingen zegt over een man die dood is en die hij zijn vriend noemt. Nino Frank vertaalde het boek van Tamburi en schreef er een inleiding bij. Hij vertelt daarin dat hij dankzij Malaparte zijn baan en ieder contact met Italië verloren had. Ook Nino Frank schreef zijn memoiresGa naar eind3., waarin hij vertelt over zijn vriendschap met James Joyce, die hij had gevraagd te schrijven voor een italiaans tijdschrift - ‘Novecento’ - dat Malaparte ook om hals wist te brengen. ‘Waarom hebt u dat boek van Tamburi dan vertaald’, vraag ik Nino Frank met stijgende verbazing. Frank aarzelt even en zegt dan in alle oprechtheid. ‘Ik denk uit perfiditeit’. In dit gezelschap van oude mensen die elkaar geen warm hart toedragen is de filmacteur Alain Cuny de somberste. Alain Cuny speelt de onvergetelijke rol van Steiner in ‘Dolce Vita’ van Fellini, de intellectueel die zich op zijn eigen feestje onder de tonen ‘de’ toccata en fuga van Bach (in d-moll) met een revolver van het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||
leven berooft. Hij heeft een aanzienlijke rol in Malaparte's toneelstuk ‘Das Kapital’ en een even aanzienlijke in diens enige film ‘Il Cristo proibito’. In een kale kamer in de rue de Bourgogne voegt Cuny me toe: ‘Ik vind alle mensen smeerlappen’. Over zijn rollen wil hij geen oordeel geven: ‘ik ben tenslotte als acteur niet meer dan een afgericht paard die kunstjes doet voor geld’. Ook over ‘Il Cristo proibito’ wil hij zich niet uitlaten met het argument: ‘Er zijn millioenen films en ik ben geen rechter’. Francis Ambriere ontvangt me in zijn landhuis ten noorden van Parijs. Hij is oud-directeur van de ‘Guide bleu’ en van nog veel meer en staat aan 't hoofd van 24.000 boeken, verdeeld over twee geheel centraal verwarmde schuren. De herinneringen die hij schreef over zijn jaren in krijgsgevangenschap in PolenGa naar eind4. werden bekroond met de Prix Goncourt. Ambriere licht me in over het desastreuse effect dat Malaparte's hoofdstukken in ‘Kaputt’ over de nazibeul Frank op hem hadden gehad en hoe Malaparte de gesel van zijn toorn niet ontging. Bovendien legde hij de hand op een gedicht uit Malaparte's bundel ‘Arcitaliano’ ('28) dat over zijn toenmalige gezindheid niet liegt. Het boek van Percy Winner dat Titi Masier me gaf heeft me het meeste over Malaparte verteld. Winner was als amerikaans correspondent van Associated Press vanuit Londen in '25 naar Rome overgeplaatst. Het was het jaar na de moord op Mateotti en Italië was ‘nieuws’. Na een eerste ontmoeting zien Malaparte en Winner elkaar meer, waarbij Malaparte waarschijnlijk politieke bijbedoelingen had. In deze sleutelroman ‘Dario 1925-1945’Ga naar eind5. rekent Winner af met een Malaparte die hij als een schaamteloze intrigant en opsnijder - en dan toch op een sympatieke manier - ontmantelt. Ik heb ‘Dario’ zeker drie keer gelezen en niet begrepen waarom Titi als Malaparte's grote vriendin me het boekje met een duidelijke boodschap in haar ogen had meegegeven. Na lezing van Winner heb ik een paar keer door walging bevangen gemeend van Malaparte te moeten afzien. Mijn perversiteit hield me op de been. Over de betekenis van Malaparte in zijn tijd wordt nu zeer verschillend geoordeeld. De italiaanse publicist Gianni GranaGa naar eind6. vindt Malaparte ‘misschien met Papini de meest bediscussieerde schrijver van deze eeuw, in ieder geval degeen waarover de meeste misverstanden zijn ontstaan, ook door zijn eigen schuld’. Een man als Pietro Gobetti, die ideologisch zijn tegenstander was maar zijn werk uitgaf en er door in grote moeilijkheden geraakte schreef kort voor zijn dood in Parijs exiel: ‘Malaparte bezit de krachtigste pen van het fascisme’. In onze dagen rekent de communiste en feministe Anna-Maria Macciocchi Malaparte tot ‘de grootste intellectuelen van de twintig jaar fascisme’. In haar ‘Eléments pour une analyse du fascisme’Ga naar eind7. verwijst ze met sympatie naar Alastair Hamilton's ‘The appeal of fascism, a study of intellectuals and fascism 1919-1945’.Ga naar eind8. In dit boek wordt een prominente plaats voor Malaparte ingeruimd. In een recente en aanbevelenswaardige studie over het italiaanse fascisme van Edward R. TannenbaumGa naar eind9. wordt de schrijver van ‘Kaputt’ afgedaan als ‘die super-toscaanse squadrista’ en ‘een typische tweederangs literaire intellectueel die als fascistisch populist begon, tegen het eind van de tweede wereldoorlog een internationaal-georiënteerd communist werd en zich kort voor zijn dood tot het maoisme schijnt te hebben bekeerd’. Hoewel Tannenbaum een levendig en informatief beeld schetst onder andere van de italiaanse pers en de literatuur in de dagen van Mussolini, noemt hij Malaparte verder met geen woord. Het lijkt me dat hij diens rol daarmee toch wel onderschat.
Kurt Erich Suckert, (hij noemde zich vanaf 1925 Malaparte), werd op 9 juni 1898 in PratoGa naar eind10. geboren. Zijn vader was als wolverver uit Saksen gekomen en in Italië gebleven om de wonderschone Evelina Perelli uit Milaan, met wie hij trouwde. Vader Erwin bezat in Kurt's jeugd de eerste wolf abriek van het industriestadje - er volgden er later meer - en tevens de grootste fabriek in het algemeen, die dan ook | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||
met respect ‘il fabbricone’ werd genoemd. De familie woont in de via Magnolfi 428 - ik bracht een plichtsgetrouw bezoek aan het huis - en heeft het goed. Na Sandro was Kurt de tweede zoon. Volgen nog de zusjes Mimma en Maria en de jongste zoon Ezio. Kurt was een nerveuze, vlugge jongen die altijd de spelletjes bedacht en wilde fantasieën vertelt waarnaar iedereen ademloos luistert. ‘Hij had een zingende stem’, vertelt Mimma en ze voegt er niet zonder een zweem van literatuurcritiek aan toe: ‘Waar het bij Malaparte om ging, dat was “la parola”. Het “woord”, dat was het belangrijkste’. Als Kurt later beweert dat hij herhaaldelijk van huis is weggelopen corrigeren de zusters dat door te vertellen dat dit weglopen niet meer betekende dan dat de kinderen een nacht in de tuin hadden mogen slapen, in een tent. Malaparte doet later geen onbeduidende pogingen het af te schilderen alsof hij uit een arbeidersgezin zou hebben gestamd. Inderdaad was papà als arbeider begonnen, aldus Mimma, maar ze vertelt dan zonder de terughouding die ik vermoedde over het gezin van de smid Miltiade Baldi en diens vrouw Eugenia, die als voedster van de kleine Kurt optrad en waar de kinderen Suckert een aanzienlijk deel van hun jeugd doorbrachten, omdat mamma soms ‘zwak’ was. ‘Ik ben opgegroeid in het gezin van Mersiade (zo werd Miltiade genoemd), bijna op het platteland en midden tussen de groentetuinen buiten de stad waar ik vanaf mijn vroegste jeugd de pittige en zachte geur van de velden opsnoof, de goede lucht van de aarde, die ook bij Mersiade was, op zijn huid, in zijn snor en haren en tussen de plooien van zijn werkpak’, zo herinnert Malaparte zich, als hij later op Lipari gevangen zit waarbij deze hymne op het landleven ook weer zijn politieke achtergronden heeft. Malaparte beweert over zijn familie nog ergens dat hij verschijnselen van overgeërfde krankzinnigheid bij zichzelf had vastgesteld en dat een van zijn ooms geprobeerd had zich te verdrinken. Mimma trekt dit echter recht door vast te stellen dat de enige familieleden die gek geworden waren tot de aangetrouwde tak hadden behoord, en dat er van overerving dus geen sprake kon zijn. Vader Erwin is rijk genoeg om de jonge Kurt naar het Cicognini-college te laten gaan, dat de trots van Prato uitmaakt. Voor jesuïtenonderwijs gesticht door de renaissance-kardinaal Cicogna, was het in Kurt's tijd de beste school van heel Italië, die dertig jaar eerder ook door d'Annunzio was bezocht, een tijd waarin de leraren oud-strijders van Garibaldi waren. Kurt is nauwelijks 13 als hij al lid wordt van de plaatselijke afdeling van de republikeinse partij. Hij doet mee aan jeugdgroepen en richt zijn eerste tijdschrift op. Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog sticht hij een eigen groep ‘interventionisten’.Ga naar eind11. Tijdens de ‘settimana rossa’Ga naar eind12. loopt hij zijn eerste politieke bloedneus op en verdwijnt hij voor het eerst in de gevangenis. Kurt loopt inderdaad van huis weg, als in de herfst van het eerste oorlogsjaar de italiaanse regering nog steeds niet besloten heeft aan de oorlog mee te doen en hij zich aansluit bij het Garibaldi-legioen, dat onder leiding staat van Peppino Garibaldi, een neef van de vrijheidsheld. Mimma legt me uit dat deze gang van zaken bijna onvermijdelijk was voor een jongen die op het Cicognini-college met heroïk werd volgestopt. De meeste leerlingen gingen met Peppino mee. Ze trokken, alleen of in groepjes, over de Alpen om zich in Avignon aaneen te sluiten. Kurt ging alleen. En in het pauselijk kasteel ondergebracht, droomt hij er van zijn helden Filippo Lippi en Petrarca en wordt om zijn dromerijen tot celstraf veroordeeld. Dan al lijdt Suckert aan tuberculeuse koortsen die hem nooit zullen verlaten. Kurt vecht moedig aan het frans-duitse front aan de Argonne en krijgt russische les van de zoon van Gorki, Alexis Pechkow. In april '15 is hij weer op school om overgangsexamen te doen, met zijn vrienden door de ene helft van Prato uitgescholden en door de andere bejubeld. Op 24 mei '15 acht de italiaanse regering het volk genoeg voorverwarmd om het aan de oorlog te laten meedoen. Na de oorlogsverklaring aan Duitsland en Oostenrijk wordt Kurt vrij- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||
williger in een brigade alpenjagers en vecht hij in het Alpengebied tegen de oostenrijkers, maar wordt dan opnieuw ingedeeld bij de troep van Peppino Garibaldi en weer naar het franse oorlogstoneel gezonden. Hij maakt nu deel uit van de ‘Lanciafiammi d'Assolto’. Zijn heldenmoed en zijn grote bek worden legendarisch, en de manier waarop hij zich steeds weer door zijn overdonderend optreden uit de door hemzelf geschapen moeilijkheden weet te redden. Kurt is dan officier, hij vecht mee aan de beruchte ‘Chemin des Dames’ en incasseert de volle lading van een duitse mosterd-gasaanval bij Bligny, in de buurt van Reims. Hij ligt maanden in een hospitaal en hoort van de wapenstilstand in Rocroi. De jeugdige Suckert is dan al drager van een aantal hoge franse en Italiaanse onderscheidingen. Over de ramp van CaporettoGa naar eind13. hoort hij uit de verte, maar wordt er meteen diep door beïnvloed, zoals een hele generatie met hem. Na een betrekkelijke genezing is Suckert ordonnans van italiaanse generaals in België en aan de Rijn, en wordt vervolgens benoemd tot hoofd van de persafdeling bij de italiaanse delegatie die aan de vredesonderhandelingen in het Trianon Palace Hotel in Versailles deelneemt. Dat Italië door de bondgenoten ten aanzien van zijn territoriale wensen in de steek wordt gelaten is een andere factor die Suckert en vele italianen later in een bepaalde richting zullen drijven. Het enige geschrift van Kurt uit die tijd is een briefkaart van het hotel die hij aan zijn vader richt en waarin hij hem vraagt de postzegel goed te bewaren ‘die zeker zeldzaam zal worden’. Ik zie de briefkaart in de fotodozen van Maria. Mimma vertelt dat zijn eerste oorlogservaringen de basis hebben gelegd voor Kurt's tragische kijk op het leven. Als hij terugkomt ligt hij dikwijls met meer dan veertig graden koorts weken achtereen op bed. Behalve dat hij aan tuberculose leed kwamen daar de littekens van het gas nog bij, die iedere maand soms wel drie keer begonnen op te spelen. Alles in Kurt's leven wordt ineens ‘tragico’, stelde Mimma vast. Van '19 tot '21 is Suckert cultureel attaché op het italiaanse gezantschap in Warschau. Uit deze tijd stammen zijn eerste hallucinerende ervaringen zoals hij die later beschrijft in ‘Technique du coup d'état’, terwijl hij over zijn ervaringen aan het franse front opvallend weinig mededeelzaam is. In de periode dat onze culturele attaché in Warschau is, doen sovjettroepen vergeefse pogingen de stad te veroveren. Polen wordt dan geregeerd door staatschef Pilsudski, die in '26 een staatsgreep onderneemt en dan ook een rol in Malaparte's ‘Coup’ speelt. Tijdens het beleg van Warschau staat Suckert op de voorste rij, dat wil zeggen achter het raam van zijn hotelkamer, ‘naast een franse commandant die Charles de Gaulle heette’.Ga naar eind14. Bij terugkeer in Italië vindt Suckert zijn land in een dagelijks groter wordende baaierd van onrust terug. Hij begint met zijn lidmaatschap van de republikeinse partij op te zeggen en aarzelt dan tussen communisme en fascisme.Ga naar eind15. Hij kiest tenslotte voor het laatste, met de argumentatie die ook voor het eerste had kunnen gelden: ‘Ik geloof dat het moment gekomen is waarop de italiaanse intelligentsia moet bewijzen dat ze ook in staat is zich anders dan met woorden in dienst te stellen van het proletariaat’. (Ter verduidelijking had hij daar aan kunnen toevoegen: het plattelandsproletariaat). En geïnspireerd door de filosoof Vigo voegde Suckert er nog aan toe: ‘Ernstige en kalme mensen staan na een lange slaap op en strekken de handen uit naar de aarde om die opnieuw te bouwen’. Als de bloedige handtastelijkheden tussen uiterst links en uiterst rechts het land in de afgrond dreigen te storten, vraagt de koning op 29 oktober 1922 aan Mussolini een nieuwe regering te vormen. De nacht daaraan voorafgaande is de Duce per slaapwagen in Rome gearriveerd. Malaparte laat nooit na dit te vermelden. De fameuze ‘Mars op Rome’ was niet meer dan een demonstratie van kopstukken uit de fascistenbeweging, die aan de ontwikkeling niets had toe of af gedaan. Nam Kurt Suckert aan deze ‘mars op Rome’ deel? Macciocchi denkt van wel, Mimma ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||
telt me dat Kurt die dag in Florence was en er een menigte toesprak. Malaparte vertelt zelf en veel laterGa naar eind16.: ‘Het eerste en enige voorrecht dat de revolutie van Mussolini me bracht was, dat ik bij de mars op Rome achter mijn raam mocht blijven staan. Ik was toen gelukkig niet ouder dan 20 (hij was 24) en in het vocht van de romeinse oktober (oktober is in Rome een van de mooiste maanden) kon ik toen niet voorzien welke teleurstellingen op de revolutionaire gebeurtenissen zouden volgen’. Een ander onbeduidend maar typisch malapartiaans probleem is of Malaparte nu in '21 dan wel in '22 tot de partij toetrad. Mimma legt uit dat hij lid was van '21 tot eind '31, maar daarna haalt ze alles weer door elkaar. Niemand weet het. De bezorger van Malaparte's literaire nalatenschap, Falqui glijdt over het probleem heen, maar meldt dat Malaparte al gauw na terugkeer uit Polen tot secretaris wordt benoemd van de florentijnse federatie van de fascistische ‘sindacati’. Dit was een gezelschap van allerminst lieve jongens. Ze behoorden tot de brutaalste terroristen die het voor de nieuwe orde opnamen. Kurt nam aan deze wrede burgeroorlog deel, voornamelijk in het gebied tussen Florence en Val d'Elsa.Ga naar eind17. Het hoogtepunt vormt een kleine ‘Kristallnacht’ als op 31 december 1924 fascistische knokploegen er in Florence op uit trekken om alles kort en klein te slaan wat zich niet bij de beweging duidelijk zichtbaar heeft aangesloten. Met name een aantal linkse uitgeverijen worden in puinhopen veranderd. Het is hetzelfde jaar waarin het anti-fascistische kamerlid Giacomo Matteotti buiten Rome wordt doodgeknuppeld. Het fascisme maakt zijn moeilijkste moment door, maar onderschat toch in zijn angst de apatie van de oppositie. Suckert heeft met steun en geld van Mussolini een veertiendaags tijdschrift opgericht, dat hij ‘La conquista dello stato’ noemt, en dat een ‘integraal fascisme’ voorstond (zegt Mimma). Mussolini probeert dan aan de terreur van de meestal oncontroleerbaar optredende squadri een eind te maken. In '25 benoemt hij hiertoe een van de grootste antisemieten, de meedogenloze squadrist Roberto Farinacci, tot secretaris van de partij. Farinacci, die later tot de oprichters van de republiek van Salò zal behoren, wordt in die prille dagen door Malaparte nog zeer bewonderd. Er gebeuren dan twee dingen die Malaparte's verdere leven als fascist diep zullen beïnvloeden. Allereerst begint Mussolini na ‘Matteotti’ een verzoeningsoperatie waartegen hij zich heftig verzet. In zijn ‘Conquista dello Stato’ fulmineert Malaparte tegen iedere poging om na de Matteotti-moord de publieke opinie te kalmerenGa naar eind18. en eist hij de definitieve afschaffing van een instelling die hij altijd al verafschuwd had: het italiaanse parlement. Bovendien legt Malaparte in zijn artikelen van die dagen uit, dat de veilige basis van het fascisme op het platteland ligt. Een andere ontwikkeling is de manier waarop een houwdegen als Farinacci de hervorming van de partij begint aan te pakken. Mussolini krijgt al gauw in de gaten dat het daar voor hem de verkeerde kant uitgaat. Farinacci is bezig van de partij een krachtig, autonoom lichaam te maken, één grote knokploeg als het ware, terwijl het er Mussolini juist om te doen is de partij tot een volgzaam instrument te kneden ten bate van een politiek waarin door opportunisme ingegeven uiterst soepele koerswijzigingen noodzakelijk zullen zijn. Farinacci wordt dan ook weer van zijn post ontheven. Op dat moment - zegt Mimma - zag Malaparte in dat ‘zijn’ fascisme (d.w.z. de ‘pure’ revolutie) met Mussolini een verrader in huis had gehaald. Een verrader bovendien, die niet meer buiten de deur te zetten zou zijn. De stichters waren bedrogen uitgekomen. Malaparte stond voor een grote keus.
Hij begint dan Farinacci in ‘La Conquista dello stato’ heftig aan te vallen en wordt daarmee wat GobettiGa naar eind19. al eerder in hem had gezien: ‘Suckert is de vriend van koningsmoordenaars en hovelingen, de politiek is voor hem niet meer dan een spel, de cultus van de verrassing’. Zijn enorme élan brengt hem nu eens op de voorste | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||
rij, dan weer is hij in de hoek waar de klappen vallen. Zijn ‘volkse’ idee over een anti-intellectualistische opbouw van de samenleving vanuit de ‘basis’ op het platteland vindt hij nergens meer verwezenlijkt dan misschien kort voor zijn dood in het China van Mao Tse-toeng. Maar dan neemt niemand zijn flirt met het communisme meer serieus. In 1925, het jaar van de grote ommekeer, verandert Suckert zijn naam als de mensen denken dat hij jood is. Franco VeglianiGa naar eind20. weet te melden dat de naam Malaparte in een boekje over de familie Buonaparte voorkomt. Als beloning voor bewezen diensten had ze haar oorspronkelijke naam Malaparte in Buonaparte mogen veranderen. Suckert had dit uit 1869 stammende boekje toevallig in handen gekregen en zijn besluit stond vast, aldus Vegliani. Malaparte was ongetwijfeld een racist. Om de beurt krijgen joden, negers en later ook homosexuelen er van langs. Tijdens het in '27 spelende incident met Nino Frank beschrijft Malaparte de parijse correspondent van de Corriere della Sera als ‘die zwitserse anti-fascist waarvan de naam naar Palestina ruikt’. (‘Daarin was hij zelfs Hitler vooruit’, zegt Frank als ik hem ontmoet.) En onder de weinige getuigenissen over zijn ervaringen aan het franse front in de eerste wereldoorlog valt die over zijn eerste ontmoeting met de amerikaanse troepen: ‘Een huivering en een gemurmel van verbijstering ging door de rijen van ons bataljon. Glimmend als de zuigers van een machine stonden daar louter negers. Een droom was voorbij. De teleurstelling kwam aan als een stomp midden op onze borst’. En dan volgt een typisch-malapartiaanse tournure: ‘Want welk een schandaal was het niet dat alleen de negers er op uit waren gestuurd om de beschaving te redden’, en hij concludeert: ‘tenslotte bleken het de zuiversten, de meest belangeloze, de blanksten van ons allen’.
Als de pas-omgedoopte Suckert zijn oude vriend Farinacci in ‘La conquista dello stato’ openlijk is afgevallen stuurt deze in de beste tradities van de beweging een knokploeg op hem af. Malaparte wordt voor zijn deur in de romeinse via Sistina afgetuigd, waarop hij Farinacci tot een duel uitnodigt. Percy Winner beschrijft in zijn sleutelroman ‘Dario’ ‘1926 als het jaar waarin iedereen die de moed had gehad de zogenaamde morele kwestie tegen Mussolini in stelling te brengen al in de gevangenis was gegooid, in stukken was gesneden of over de grens was gezet. En nadat de fascisten al hun vijanden hadden dood gemaakt maakten ze vijanden van elkaar’.
Winner is 22 als hij Malaparte (dan 27) voor het eerst ontmoet. Hij doet ouderwets lang over zijn persoonsbeschrijving, maar Associated Press kon trots op hem zijn: hetgeen hij zag bleek later allemaal uit te komen. Malaparte ontving Winner vanachter een immens bureau aan het eind van een lange zaal en wekt dan de eerste lange minuten de indruk of hij zijn steeds meer in verlegenheid rakende gast niet heeft opgemerkt: in de beste tradities van de ‘Duce’ dus. Winner ziet ‘een atletische gestalte (hij was in feite 1.84 m - Mimma -) met brede schouders, gestoken in een haverkleurig singlebreasted pak van engelse snit, dat duidelijk te warm was voor dit warmste moment van de dag. Winner vroeg zich ook af of er misschien vulsel in de schouders van de jas zouden zitten. Niets duidde er echter op dat Malaparte het warm had: zijn witte zijden hemd toonde geen spoor van transpiratie. Een witte, met zorg geknoopte das zat hoog onder zijn boord. Hij droeg geen partij-insignes. Winner gaat verder: ‘Het gezicht was streng, maar er konden er best twee zijn: een hard en een week. De huid leek op die van een toneelspeler die zich twee keer per dag scheert en dan rouge gebruikt. De oogharen waren lang en aan de einden gekruld, bijna vrouwelijk. De wenkbrauwen waren ongewoon zwaar, de mond ongewoon klein met naar beneden wijzende hoeken, de bovenlip dun, de onderlip dik en bijna pedant naar voren komend’. Winner vermoedde een ‘brutaal mengsel van ascetisme en een open maar niet aangename sensualiteit’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||
Al gauw barst Malaparte los in een niet te stuiten monoloog, Winner toesprekend met het door Mussolini verordonneerde ‘voi’, de handen doodstil in de schoot en met alle mimiek in het gezicht. Het italiaans ging over in frans en tenslotte ‘in iets onduidelijks waarvan hij waarschijnlijk wilde dat het engels voorstelde’. Boven Malaparte's hoofd hing een bordje ‘Colloqui brevi’. Winner vertelt er helaas niet bij waar de ontmoeting plaats vond en in welke functie hij door Malaparte ontvangen werd. De ambiance doet minder denken aan een redactielokaal, al was het dat van ‘La conquista dello stato’. Het lijkt er meer op dat de mededeling die Nino Frank me deed en die ik nergens terug kon vinden, namelijk dat Malaparte enige jaren perschef van Mussolini moet zijn geweest, hier zijn bevestiging krijgt. Bij deze eerste ontmoeting is Malaparte, in Winners woorden, ‘op zijn 27ste al goed op weg naar de nationale roem. Hij had al alles gedaan. Hij was niet alleen soldaat geweest en duellist en een zich overal doorheen bluffende avonturier in oorlog, liefde en politiek, maar ook dichter, volksmenner en romanschrijver. Hij werd als de bekwaamste onder de jongere politieke journalisten beschouwd en hij was een man die wist wat macht was en die er op rekende dat hij die ook zou krijgen.’ Eveneens in 1926 speelt in ‘Dario’ een vreselijke scène als Winner met zijn vrienden (journalisten, ambassademensen) voor de kerstdagen naar Terracina is gegaan. Onverwacht verschijnt er Malaparte die zich, steunend op de relatie met Winner, in het gezelschap mengt. Hij blijft staan, één voet rustend op een stoel, en begint een monoloog. Eerst legt hij de engelse naast zich uit dat hij ‘zo van de engelse lach houdt omdat er op zo'n aangename manier iedere spontaneïteit in ontbreekt’. Vervolgens vertelt hij duits bloed in de aderen te hebben, maar dan van dat ‘zuivere, rijke bloed van de goten die naar het zuiden trokken om er Rome te overweldigen en Europa een transfusie te geven’. Het bloed dat hij met nadruk niet bezat was ‘dat dunne bloed van de pruisische bastaarden die naar het oosten trokken en dat mengden met het gif van de volkeren daar’. En onder de steeds groter wordende gêne van het gezelschap voegde Malaparte er doorratelend aan toe dat hij ook niets te maken had met ‘het bloed van die bastaarden die het duitse Wenen tot de beerput van Europa hadden gemaakt’. Maar het was nog lang niet uit: hij had ‘een spaanse eer en een franse smaak’, dat wilde zeggen ‘niet de smaak van het Frankrijk van nu met zijn verdorven, liederlijke zucht naar de inconsequente en de hersens verwekende frivoliteit van de zinnen’, maar naar ‘het mannelijke en toch fijnzinnige Frankrijk van de 18e eeuw’. De amerikanen kregen tenslotte te horen dat hun democratie een geschenk van Italië was geweest en de britten dat zij al de hen toegeschreven typische eigenschappen van de italianen gestolen hadden.
'26 is ook het jaar van de oprichting van het tijdschrift ‘Novecento’. Het verschijnt bij de uitgeverij van ‘La voce’ waar Malaparte een belangrijke vinger in de pap heeft en onder mederedacteurschap van Massimo Bontempelli.Ga naar eind21. Het nieuwe tijdschrift zoekt auteurs op internationaal niveau en het was om deze reden dat Nino Frank in Parijs werd gevraagd contact met onder meer James Joyce op te nemen. ‘Novecento’ verheerlijkte een nieuw cosmopolitisme, het leven in de schreeuwend-verlichte wereldsteden. Het was daarin een exponent van een beweging die in Italië met de term ‘stracittà’ werd aangeduid, in tegenstelling tot de snobbistischer stroming die ‘strapaese’ werd genoemd. Daar zocht men uitsluitend zijn inspiratie in het leven van het reine landvolk. Malaparte bevond zich vanaf het begin van het ‘pure’ fascisme - en als uitvloeisel van ‘Caporetto’ - aan de kant van de volksmassa te velde. Hij kwam dan ook in een, zelfs voor hem, waanzinnige situatie te verkeren als mede-oprichter van ‘Novecento’. Een oplossing diende zich aan. Nadat Malaparte in een tijdschrift de loftrompet over het fascisme gestoken had en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nino Frank in een ander interview en in een ander tijdschrift het fascisme als ‘theater’ had afgedaan, was het hek van de dam. Malaparte zag niet alleen kans om aan de franse editie van ‘Novecento’ een eind te maken en Frank te ontslaan in zijn functie van artistiek correspondent van de Corriere della Sera in Parijs. Frank kwam - zo vertelt hij me verder - zonder enige geldelijke vergoeding op straat te staan en vocht twee jaar lang via de zwitserse ambassade te vergeefs om enige financiële regeling. De oplage van twee boeken die van Frank op dat moment in Italië op het punt stonden uit te komen, werd vernietigd. Van de ene titel laat Frank me de twaalf bestaande exemplaren zien, dat wil zeggen een eerste zending van zijn uitgever. Van de andere bestaat niets meer. Frank's naam werd tenslotte geheel uit Italië gebannen en hij diende in Parijs dan ook vanuit zijn geïsoleerde positie naar ander werk om te zien. (In het portfolio is een onthullende brief van Malaparte opgenomen, waarin hij Frank uitdaagt te verklaren dat hij geen fascist is). De inbeslagname en vernietiging van publicaties was aan Malaparte allerminst onbekend en het kan zijn dat hij deze methoden heel gewoon vond. Datzelfde jaar had hij zelf zijn ‘Italia Barbara’Ga naar eind22. pogen uit te geven bij de vijand die hem bewonderde: Piero Gobetti. Het boek wordt in beslag genomen en Gobetti gearresteerd. Hij wijkt dan naar Parijs uit waar hij kort daarop overlijdt.
Malaparte was tot heel wat hersengymnastiek in staat. Een voorbeeld hiervan is de verschijning van zijn ‘Don Camaleo’ in '28. Het komt aanvankelijk in afleveringen in een tijdschrift uit en wordt dan bijna gewoontegetrouw verboden. Mussolini meent zich er in te hebben herkend. Malaparte betoogt in ‘Don Camaleo’ dat er in Italië nooit iets is veranderd wat betreft de hoofdrolspelers en de politiek, in hun toneel en in hun historie. ‘Don Camaleo’ is dan ook het symbool voor het eeuwig onveranderlijke masker van het italiaanse leven. Malaparte uit zijn bittere teleurstelling over de in zijn ogen gediskwalificeerde leider onomwonden, evenals zijn ergernis over het italiaanse volk, waarvan hij als halve duitser zo graag een glorierijk deel had willen uitmaken. Met ‘Don Camaleo’ bedoelt Malaparte zeker niet zich zelf, maar Mussolini. Er is de toespraak tot het parlement waar Don Camaleo (een hagedis die heeft leren praten) uitroept: ‘Het fatale in de geschiedenis van Italië is de geheimzinnige band tussen het menselijke en het beestachtige. Waarom stelt u zich niet de vraag die een Italiaans schrijver (Malaparte bedoelt zich zelf) eens heeft gesteld in een van zijn boeken: “Uit welk beest of uit welke god zijn wij geboren, wij italianen die in staat zijn tot iedere grandeur en tot iedere infamie”.’ De cameleon gaat dan voort: ‘Dit Italië waar voor zoveel helden gevallen zijn is een Italië met het blonde hoofd van een Garibaldi en de huid van een cameleon, de doordringende ogen van een cesar en de staart van een hagedis’. Malaparte laat dit contestataire document in manuscript lezen aan Percy Winner, aan de romeinse correspondent van de ‘Times’ en aan de perschef op het britse gezantschap. Als Mussolini ‘Don Camaleo’ gelezen heeft is hij razend en gebiedt Malaparte ogenblikkelijk om bij hem te komen. ‘Je hoorde hem op een kilometer afstand al brullen,’ schrijft Malaparte met zijn bekende overdrijving in de inleiding tot een herdruk van '48. En als hij naar de Duce op weg is voor de kastijding: ‘Langzaam ging ik door de lege straten in een zware, warme stilte onder de trieste blik van duizend ogen, vol medelijden en angst, die me volgden vanachter de gesloten luiken’. Als Mussolini doorgaat met brullen vraagt Malaparte hem op droge toon: ‘U hebt het nog niet eens helemáál gelezen, hoe moet u dan wel brullen als u het uit hebt?’ Mussolini glimlacht dan ‘moe en verlegen’ en antwoordt: ‘U hebt me een schotwond toegebracht: hier.’ En hij brengt zijn twee handen naar zijn buik. Malaparte gaat voort: ‘Hij leed aan een maagzweer en een paar dagen later werd hij ziek. Heel Italië beefde voor zijn leven en ik voor | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||
het mijne. Ik vluchtte naar mijn moeder in Toscane die me vroeg: “Waarom heb je hem met een cameleon vergeleken en niet met een leeuw?”’ Malaparte besluit dan: ‘Moeder was nooit erg goed in natuurlijke historie, Mussolini wilde alleen met Mussolini vergeleken worden’. De inleiding tot ‘Don Camaleo’ in de editie van '48 is van een kleffe opgeblazenheid, onder andere als Malaparte opmerkt dat ‘de ware anti-fascistische literatuur niet die emigranten-literatuur was’. Hij doelt kennelijk op iets wat de duitsers na de oorlog de ‘Innere Emigration’ noemden, en waar hij zelf blijkbaar ook prat op gaat. Het was niet ‘chique’ tegenover de arme Gobetti, die naar wordt aangenomen ook nog het idee voor ‘Don Camaleo’ had gehad.Ga naar eind23.
Ondanks alle suggesties was 1928 ‘een goed jaar’ voor Malaparte, aldus Winner in zijn ‘Dario’: ‘met uitzondering van twee slippers was hij het hele jaar bij Mussolini in de gratie’. Winner signaleert dat Malaparte een heleboel geld verdient en dat het onmogelijk alleen de opbrengsten van zijn schrijverij kunnen zijn.Ga naar eind24. Dat jaar is Winner bij hem in de via Sistina, ‘waar steeds meer dure schilderijen aan de muur hingen’. Hij treft Malaparte, eindeloos vijlend aan zijn nagels, gehuld in een zwartzijden Japanse ochtendjas die speciaal voor hem in Parijs gemaakt was. Om zijn hals is een brede gebloemde shawl geknoopt en hij staat ieder half uur op om te gorgelen, bang als hij is voor infecties. Zijn medicijnkastje puilt uit van de flessen. Malaparte vervalt in een van zijn eindeloze monologen en legt dan uit dat ‘een moderne macht niet alleen zichzelf in het leven roept, maar zijn vijanden eerst maakt om ze dan te vernietigen.’ Na heel wat geïntrigeer en tenslotte met warme aanbevelingen van de Duce wordt Malaparte in '29 hoofdredacteur van het belangrijke turijnse dagblad ‘La Stampa’.Ga naar eind24. Hij is dan 31 jaar en de jongste hoofdredacteur van het land. Alvorens Malaparte door de eigenaar van de krant, Agnelli, naar Rusland wordt gezonden voor het schrijven van enige artikelen, vraagt hij Winner naar Turijn te komen. ‘Als ik per trein arriveer’ - aldus Winner - ‘staat Malaparte al op het perron met achter zich vier mannen in een stramme rij. Hij glimlacht als ik uitstap en brengt de fascistengroet. De mannen volgen hem na. Malaparte houdt een zwartvilten hoed in de linkerhand en hij draagt het volledige “Palazzo Chigi uniform” - dat was een stijf wit boord, zwarte das en een streepjesbroek - waaruit ik begrijp uit welke hoek de wind waait’. Winner wordt een week lang aan een fascistische brainwashing onderworpen, maar bij het vertrek merkt hij dat zijn ‘medewerkers’ hun hoofdredacteur uit zijn tent proberen te lokken door hem te vragen of hij vóór of tégen handelsbetrekkingen met de Sovjet Unie is. ‘Nonsens’, roept Malaparte uit: ‘Monsters zijn het, monsters, zeg ik je!’ Op het station fluistert hij Winner in het oor: ‘Ze proberen me te compromitteren, maar ik ben ze te slim af. Praten is soms beter dan ontkennen wat je eerder hebt gezegd. Dubbel spel is het voorrecht van de elite en de beste beveiliging tegen achterdocht’. De beide mannen zien elkaar vijf jaar niet terug. In Rusland ontmoet de jeugdige hoofdredacteur Stalin en Gorki. In een tunnel buiten Moskou probeert hij een zekere Marica te zoenen die niet wil en waarvan hij droomt als hij er in '56 terug is. Het resultaat van de reis is ‘Intelligenza di Lenin’ ('30) waarin Malaparte zich ‘positief verrast’ toont over de resultaten van het vijfjaren plan, maar ‘ongunstig verrast’ over de meedogenloosheid van het Stalin-bewind. Malaparte had het russische bolsjewisme altijd met eerbied bejegend. Hij vond niet dat het paste bij de italiaanse individualistische geest, maar zag het toch als enige uitweg voor het fascisme. In zijn ‘Rivolta dei santi maledetti’ ('21) had hij geschreven: ‘Ik geloof dat de russische revolutie in zijn haat en in zijn strijd tegen de moderne geest het complement vormt van de italiaanse revolutie. Ze helpen elkaar in hun gemeenschappelijke vernietiging van de moderniteit’.Ga naar eind25. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||
Al na twee jaar komt aan het hoofdredacteurschap abrupt een eind. Malaparte wordt in '31 ontslagen met een schadeloosstelling van 300.000 lire (Titi en Tamburi noemen hetzelfde bedrag) waarmee hij de ‘villa Hildebrandt’ in Forte dei Marmi - niet ver van Livorno - koopt. Een duits schilder van die naam had het huis met zijn beide dochters bewoond, die naar zeggen van Malaparte naakt paard reden op het strand en later krankzinnig geworden waren. Het was een grote villa in mediterrane stijl en Hildebrandt had de muren bedekt met fresco's. De reden van Malaparte's ontslag blijft in het duister gehuld. Beweerd wordt dat hij te onbeschoft was, wat ook inhield dat hij de bevelen van Mussolini niet opvolgde, ook wel dat hij eenvoudigweg te jong was, maar ook omdat hij een verhouding begonnen was met de dochter van Agnelli, Virginia, die getrouwd was en twee kinderen had. Tamburi weet te vertellen dat vader Agnelli zijn dochter er mee gedreigd had haar kinderen te zullen afnemen als ze doorging met Malaparte. In ieder geval zagen Virginia en Malaparte elkaar enige jaren niet. In '37 zijn ze wel weer bijeen, aldus Tamburi.
Malaparte's leven werd beheerst allereerst door zijn narcisme, daarna door zijn veelbecritiseerde relaties met vriendinnen, zijn bijna pathologische verhouding tot honden en tenslotte door iets voortdurend onechts in zijn optreden wat wel werd geduld als een weliswaar sluimerende, maar dan met alle macht onderdrukte aanzet tot homosexualiteit.Ga naar eind26. Zelf vertelt hij met enige trots ‘tot zijn 17e geen enkele vriendin’ te hebben gehad, hoewel hij toen wel al de vuurdoop had ondergaan. Mimma zei dat hij geen don Juan was, maar boven alles tuberculeus: als hij werkelijk een ‘vita sensuale’ had geleid was hij nog eerder dood geweest. Professor Ronchi mompelt dan op de achtergrond: ‘Hij was gewoon veel te zwak voor die dingen, als hij een vrouw een uur had gezien, zocht hij al weer naar een andere’. In zijn herinneringen legt Tamburi uit welke techniek Malaparte toepaste om van een vriendin af te komen. Eerst werd hij onbeleefd en liet niets meer horen. Als de vriendin dan onzeker geworden, een ander had gezocht, werd hij zogenaamd razend en riep: ‘Ga weg, je bent een hoer’. Ook Tamburi is van mening dat Malaparte bang was om zijn krachten op vriendinnen te verslijten. In feite interesseerde het hem niet, aldus Tamburi. ‘Hij compromitteerde ze ook graag, om zo meer vat op ze te krijgen en liet ze dan in de steek’. En Winner schrijft: ‘Al die dames hadden niets van doen met een echt liefdesleven. Malaparte sliep wel met ze, maar ze waren niet meer dan eten of drinken. Hij deed tegen ze of ze uit bordelen kwamen, terwijl ze in feite steeds deel uitmaakten van de aristocratie of de geldadel. Malaparte legde me eens uit waarom hij voortdurend in vrouwelijk gezelschap was: ‘Het is gevaarlijk als je naam niet met die van een vrouw verbonden is. Als je als man ongetrouwd bent moet je in een dictatuur altijd en overal bekend staande relaties hebben, anders denken ze dat je te veel alleen bent en je tijd wel eens zou kunnen gebruiken om te complotteren. Een man zonder vrouw is bovendien onnatuurlijk en juist dat maakt “hen” achterdochtig’. Een van de standaardgrappen die Malaparte verkocht als hij tussen het ‘volk’ was luidde: ‘Als je met een vrouw praat en je maakt haar het hof is ze een engel. Zodra heb je haar niet in bed of ze is een zeug. Daarna is ze weer een engel’. In juni '27 had Malaparte voor 't eerst Roberta (bijgenaamd Titi) Masier ontmoet en was hij naar zijn zeggen verliefd op haar geworden, al ontkent Mimma dat. Het verhaal van Malaparte's verhouding met Titi wordt uitvoerig door Vegliani verteld en indachtig het eenmaal ingenomen principe zal er hier niet al te zeer over worden uitgewijd. Vast staat dat vader Masier niets voor de relatie voelde en Malaparte met opzet verkeerd als Malacarne aansprak. Titi probeert me de familiestructuur uit te leggen die buitengewoon gecompliceerd was, nadat iedereen minstens tweemaal was getrouwd: ‘una famiglia kaputt’ noemde ze het. Ze vertelt dat ze in Malaparte's latere leven ‘als een moe- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||
der’ voor hem is geweest. In haar wat rotzooierige kamer kijken Malaparte's overal van de muur. Ook Titi gelooft in alle sereniteit dat tenslotte Virginia de enige vrouw in Malaparte's leven geweest is. Het huwelijk was zelfs al zo dicht bij gekomen dat ze - Titi was jarenjang in Parijs in de mode geweest - meehielp met de bruidsjapon, door hem aan te passen. Ze had dezelfde maten. Kort voor het einde van de tweede wereldoorlog rijdt Virginia op weg naar de villa Hildebrandt op een mijn. Zelfs met Tamburi sprak Malaparte over zulke zaken nooit met één woord.
Als Malaparte bij ‘la Stampa’ ontslagen is levert hij datzelfde jaar zijn partijkaart in en vertrekt naar Parijs. Zijn komst slaat er - in de daarvoor gevoelige kringen - als een bom in. Een man als Henry Muller is helemaal lyrisch, hoewel hij Malaparte bij de eerste ontmoeting niet mocht: ‘zijn pakken zaten te nauw, zijn hemden waren van zijde, zijn dassen zaten te strak en hij rook al op twintig meter afstand naar lavendel’. Muller vertelt me dat Malaparte er ‘altijd uit wilde zien als een italiaanse gigolo’. Als Tamburi hem in '37 voor het eerst ontmoet herinnert hij hem zich als iemand ‘die van zichzelf dacht buitengewoon elegant te zijn, terwijl hij in werkelijkheid, als hij zijn mooie kleren aanhad, op de chauffeur leek van mevrouw, of op een kapper, een soort lefpoen. Hij poederde zich zelfs. Ik zag het toen we samen naar een wc waren gegaan. Toen ik daar weer uit te voorschijn kwam stond hij met een poederdoos in de hand voor een spiegel. Hij poederde zijn wangen omdat hij couperose had’. Muller vraagt zich nog steeds af wat Malaparte had gedaan om in de hoge gratie te komen van de zeer erudiete en deftige Daniel Halévy, die een warme vriendschap voor hem opvatte die tot aan zijn dood, na het tragische tweede Parijse avontuur, bleef bestaan. Halévy was heel belangrijk voor Malaparte. Hij redigeerde bij Grasset een serie waarin Marcel Proust en François Mauriac hadden gedebuteerd. Het was in deze serie - zo vertelt Muller - dat Malaparte's ‘Technique du coup d'état’ zijn eerste druk beleefde. Aan de hand van een aantal eigentijdse voorbeelden filosofeert Malaparte in de ‘Technique du coup d'état’ over de manier waarop men zich van een moderne staat meester kan maken Hij komt tot de conclusie dat hierbij minder politieke of ideologische dan wel voornamelijk zuiver technische problemen een rol spelen. Malaparte ziet in Trotzki de vader van de moderne staatsgreep. Hij was de tacticus, terwijl Lenin de strateeg en de uiteindelijke overwinnaar in de russische revolutie was. Het enige essentiële in een moderne staatsgreep - aldus Malaparte - is de verovering van de electrische centrales, de stations en de fabrieken, en zeker niet fenomenen als een parlement of de ministeries. De laatste hoofdstukken zullen Malaparte het meeste last bezorgen. Hij ziet weliswaar in Mussolini een ‘waar staatsman die niet voor noodzakelijk geweld terugschrikt als het gaat om de verovering van de staat en de verdediging van de verworven waarden’, maar Adolf Hitler doet hij af als ‘een vrouw’ omdat in zijn ogen Hitler een van de opvallendste eigenschappen van een dictator vertoont, namelijk de vrouwelijke eigenschap van de jaloesie. Als Malaparte later (in ‘Kaputt’) zijn ontmoeting met de engelse fascistenleider Oswald Mosley beschrijftGa naar eind27. vertelt hij hoe deze een exemplaar van de ‘Technique’ bij zich had en de auteur om een opdracht vroeg. In plaats van vleiende opmerkingen aan het adres van de brit citeert Malaparte twee zinnen uit het boek: ‘Als alle dictators is Hitler niets dan een vrouw’ en: ‘De dictatuur is de hoogste vorm van jaloesie’. Het boek wordt in Italië verboden en in Duitsland op de brandstapel geworpen na de ‘machtsovername’. Malaparte's theorieën over de staatsgreep worden in de Sovjet Unie opgehemeld, terwijl Trotzki zelf er razend over is. In Frankrijk vindt het boek genade zowel in kringen van de | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||
ultra-rechtse ‘Action française’ - bij mannen als Charles Maurras en Léon Daudet - als onder communisten als Jean-Richard Bloch.Ga naar eind28. Malaparte ontplooit een enorme activiteit. Na de ‘Technique’ verschijnt in Frankrijk ‘Le bonhomme Lenin’ ('32), waarop hij officieel door het sovjetregiem wordt uitgenodigd. Voor hij naar huis terugkeert maakthij nog een uitvoerige reis door Engeland en Schotland, waarvan de aantekeningen pas na zijn dood zullen worden gepubliceerd. In '33 wordt Malaparte aan de italiaanse grens gearresteerd, naar de romeinse gevangenis Regina Coeli overgebracht en tenslotte gedeporteerd naar het eiland Lipari. Het bericht slaat als een bom in, met name ook in Parijs waar men Malaparte weliswaar als een spion van het fascistenregime was blijven wantrouwen. Mannen als Muller schrijven een brief van sympatie en medeleven. En het blijft gissen naar de achtergronden. Wellicht valt de oorzaak allereerst te zoeken in de roerselen van een staatsbestel dat eerder eeuwig-mediterraan was dan fascistisch, al spreekt het vanzelf dat Malaparte de meest heroïsche aller lezingen heeft bedacht: het was de razernij van Hitler en op aandringen van Hitler-Duitsland, ‘om handelingen in strijd met de belangen van het duitse volk’ dat Mussolini tot verwijdering van Malaparte over zou zijn gegaan. Het is de vraag of Hitler op dat moment van zijn strijd om de macht geen andere problemen aan zijn hoofd zal hebben gehad. Dat Malaparte in latere jaren last van de Führer zou ondervinden is eerder te begrijpen. Hamilton vermoedt dat de arrestatie voortgesproten was uit de jaloesie die Malaparte voor maarschalk Balbo was gaan koesteren nadat die succes hadbehaald door in '31 met een vliegtuig van Italië naar Rio de Janeiro te reizen zonder onderweg neer te storten. Balbo wordt tot gouverneur van Lybië benoemd en Malaparte meent dezelfde operatie te kunnen uitvoeren als indertijd met Farinacci, door Balbo achter zijn rug te beschuldigen van een complot tegen de Duce. Dat loopt verkeerd af, zo luidt deze theorie over de arrestatie van Malaparte. De gevangene wordt geboeid van de Regina Coeli naar het station overgebracht en daarbij door het publiek in het gezicht gespuwd. Zijn moeder was op het perron met bloemen, die ze bij de omhelzing tegen zijn borst fijndrukte. In ‘Fughe in prigione’ lezen we hoogst dramatische verhalen over Malaparte's reis naar Lipari en zijn in wurgende eenzaamheid doorgebracht verblijf daar. In werkelijkheid was eerst zijn moeder bij hem en later een of meer van zijn vriendinnen, waarvan niet blijkt uit getuigenissen van anderen, maar wel uit het verhaal ‘De vier jaargetijden van de liefde’ in ‘Fughe in prigione’. Wanneer Hitler inderdaad tot de arrestatie mocht hebben bijgedragen, dan was hij het ook weer indirect die voor de vrijlating van Malaparte zorgde. ‘Laat in '34’ - aldus Winner - ‘volgde Mussolini een anti-duitse koers kort voor de ondertekening van het italiaans-franse accoord dat tot de conferentie van Stresa voerde. Mussolini wilde Hitler een lesje in onafhankelijkheid geven, maar ook weer een niet al te harde les. Zijn schoonzoon Galeazzo Ciano kreeg dan ook opdracht de kwestie-Malaparte te regelen.’ Mimma vertelde me dat Ciano, een paar jaar jonger dan Malaparte, haar broer ooit eens om raad had gevraagd omdat hij in de journalistiek had gewild. Als Malaparte in '34 in moeilijkheden verkeert is Ciano intussen getrouwd met Mussolini's dochter Edda en gezant in Hong Kong. Pas als hij terug is - en deze lezing wijkt dus weer iets af van die van Winner - vestigt de hoofdredacteur van de Corriere della Sera, Malaparte's goede vriend Aldo Borelli, de aandacht op het geval bij Ciano, die dan secretaris-generaal voor pers en propaganda geworden is. De eerste stap in de goede richting komt als Malaparte verhuisd wordt van Lipari naar Ischia, waar het minder vochtig is; vervolgens wordt de straf teruggebracht tot huisarrest in de villa Hildebrandt. Hoe toevallig was het ook weer dat Ciano in de buurt een huis had en dat de familie op het strand bij toeval tegen Malaparte opliep. Malaparte had het meteen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||
voor elkaar, maakte een overrompelende indruk en werd alras tot Ciano's persoonlijke raadgever benoemd. In '36 promoveerde Mussolini's schoonzoon tot minister van buitenlandse zaken. Malaparte liet niet meer los. In de na-oorlogse inleiding tot de herdruk van ‘Technique du coup d'Etat’ klinkt weer heroïsche taal. ‘Ik haat dit boek’ - zo schreef Malaparte in '48 uit Parijs - ‘want behalve de roem bracht het alle soorten van ellende. Voor dit boek kende ik lange maanden van gevangenschap en lange jaren van ballingschap op Lipari. Ik was de eerste die om een boek in de gevangenis geworpen werd. Mijn boek was het eerste anti-Hitlerboek in Europa. Ik heb Hitler nooit gekend, ik ben zelfs nooit ook maar een keer in zijn buurt geweest’. Ook Henri Muller is er van overtuigd dat Malaparte als gewoonlijk de hele Lipari-episode schromelijk overdreven heeft. Hij is bovendien van mening dat er Malaparte veel aan gelegen was om na zijn vrijlating bij Mussolini weer in het gevlei te komen. Inderdaad heeft het optreden na zijn vrijlating opnieuw veel argwaan in die parijse kringen gewekt waarop Malaparte juist zo gesteld was. Muller noemt hem een ‘fascist zonder het te zijn’ en herinnert aan de anecdote van Malaparte in de Regina Coeli, waar hij er later steeds prat op ging ‘onder communisten’ te zijn. Als een mede-gevangene hem fluisterend vraagt: ‘Communist?’ antwoordt Malaparte tot grote ontzetting van de ander: ‘Nee, fascist!’ Over de jaren van de voorzichtige aanpassing zijn Winner en Tamburi belangrijke bronnen. Op verzoek van Borelli, de hoofdredacteur van Corriere della Sera, begint Malaparte weer te publiceren, eerst onder het pseudoniem ‘Candido’. Een jaar later wordt hij al in staat gesteld met partijgelden het tijdschrift ‘Prospettive’ op te richten, waarvoor hij het in die dagen niet onbelangrijke bedrag van drieduizend lire per maand ontvangt. In deze periode valt de eerste ontmoeting met Tamburi, die meteen wordt ingeschakeld om de lay-out en de opmaak van het blad te verzorgen. Het spreekt vanzelf dat Malaparte het later doet voorkomen alsof zijn ‘Prospettive’ vooraan stond in de rij van avant-gardistische bladen en het is waar dat toen nog weinig bekende thema's als het existentialisme onderwerp van een speciaal nummer uitmaakten. Wat niet weg neemt dat er altijd ruim baan voor Mussolini werd gemaakt. Het eerste nummer al was geheel aan de Duce gewijd. Malaparte schrijft in een brief met aanwijzingen aan Tamburi op 18 mei '38 uit Rome: ‘Op pagina 2 portret van Mussolini als volontair in '15, met het volgen de onderschrift: “De soldaat Mussolini in de loopgraven van de Carso herneemt de italiaanse traditie van de vrijwilligers”. Op pagina 3: foto over de gehele pagina van de buste van Mussolini die door de legionaires in Spanje op de schouders gedragen wordt’. Is het flauw aan zulke ongetwijfeld verplichte strijkages nog te herinneren? Ik geloof niet dat het flauw is, omdat het tegenwerk biedt tegen de verzetsheroïk en de ‘strijd tegen de censuur’ die Malaparte na de val van Mussolini voortdurend voor zich blijft op eisen.
Winner ziet Malaparte terug als deze zich op de via del Corso los maakt uit een kluwen met stokken gewapende zwarthemden die bezig zijn een amerikaanse collega af te tuigen: ‘Malaparte had een begin van hangwangen gekregen en zijn wenkbrauwen hingen over zijn ogen, in het als gewoonlijk glad achterover gekamde haar waren grijze plekken gekomen. De “confino” had zijn smaak echter niet verandert’, aldus Winner, ‘en hij was kennelijk nog steeds in staat zich de allerbeste kleren te kopen’. Diezelfde avond dineren beide mannen in het Casino Valadier, een van de dure restaurants van Rome en Malaparte heeft dan weer een grote mond. Allereerst kondigt hij aan dat Winner's vakbroeder David de volgende dag zal worden uitgewezen ‘omdat hun geldbuidels de amerikaanse kapitalisten niet het recht geven om spionnen en vuilmakers en vernielers van Italië hier in dienst te hebben’. Het blad van David wordt aangeduid als ‘dat grote joodse | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||
blad uit New York’. En de les die hij op Lipari heeft geleerd wil Malaparte ook niet aan Winner onthouden: ‘Je kunt ook te veel moed hebben, zeker te veel morele moed. Kennis kan ook te ver gaan. De mythe van de vrijheid mag dan goed passen bij wie een heleboel te verspillen heeft, maar verspilling kunnen wij ons hier niet veroorloven. Wij moeten aan de toekomst bouwen en vrijheid is een verspilling van energie’. Winner herinnert zich nog dat Malaparte in de lente van '36 met Ciano in Afrika in diens privé-toestel meevloog. Hij was in Ciano's toestel tijdens de raid op Addis Abeba. Ook ging Malaparte als lid van diens persoonlijke staf met Ciano mee naar Berchtesgaden. Ciano wilde echter niet dat hij op de officiële lijst zou staan. Hij ging dan ook met de militaire delegatie en kreeg opdracht zich niet te laten zien en meteen naar huis terug te gaan als hij zou worden herkend. Na het uitbreken van de spaanse burgeroorlog gaat Malaparte als luitenant-kolonel met de italiaanse ‘vrijwilligers’ (aanhalingstekens van Winner) mee naar Cadiz, maar hij wordt onverwacht teruggeroepen. Goering was in Rome geweest en had geëist dat Malaparte op buitenlandse zaken ontslagen zou worden, dat hij openlijk weer tot de partij diende toe te treden, en dat hij iets diende te ondernemen om Hitler te behagen. Malaparte aarzelde enige tijd en ging toen naar Capri (alles volgens Winner) waar hij zich enige maanden opsloot om de artikelen te schrijven die later in de partijbladen werden afgedrukt. Als Winner dat allemaal heeft gelezen heeft hij niet veel zin meer Malaparte nog terug te zien, maar toch lopen ze elkaar tegen het lijf. Malaparte is weer helemaal in de stemming van '28, toen hij zich de onvergetelijke dichtregels liet ontglippen: ‘De zon gaat op, de haan kraait, Mussolini stijgt te paard’. En hij begint een nieuwe monoloog tegen Winner: ‘Ik ben bevoorrecht op een manier die jij nooit zult begrijpen. Ik ben door het lijden gegaan dat Hitler en Mussolini hebben meegemaakt, om er voor te strijden dat onze nieuwe democratie een gezonde en krachtige sociale gemeenschap zal zijn. In Berchtesgaden zag ik de Führer voor het eerst en ik begreep hem met hart en ziel. Ik zag zijn ogen. Ik keek uit over de bergen en valleien waarover deze ogen waren gegaan. En ik dacht aan mijn eigen eenzame dagen op Lipari.’ Een dag na deze ontboezemingen eten Malaparte en Winner in Frascati. Winner verbaast zich over het grote aantal hoge partijbonzen en over de opvallend lage prijzen in dit uitstekende restaurant. Als hij Malaparte om uitleg vraagt zegt deze: ‘De eigenaar is een jood en hij weet wat hem te wachten staat’. Winner slikt nog net een antwoord in, in de trant van: ‘Jij werkt zeker ook met verlies, omdat je weet wat je te wachten staat’. Voor Winner is Malaparte in deze periode het weerzinwekkendst.
Het verhaal over Malaparte's reis met Ciano vond ik uitsluitend bij Winner, maar alle andere bronnen zijn het eens over de reis die hij in '39 voor de Corriere della Sera door het dan geheel veroverde Ethiopië maakt. Borelli moet Mussolini van het nut van Malaparte's reis overtuigen en de Duce geeft tenslotte zijn toestemming als er bewaking meegaat. Malaparte spreekt spottend over zijn ‘Reis door Ethiopië in 80 dagen’ en over zijn beide bewakers in de na-oorlogse inleiding tot de ‘Technique du coup d'état’, maar zijn artikelen uit die dagen bleken zo braaf binnen de perken van de partijfilosofie dat Mussolini er buitengewoon tevreden mee is.
Voordat Malaparte met Ciano mee zou gaan en ook bij latere gelegenheden kwam hij bij Winner aan en vroeg of die op zijn hond wilde passen. Het ging om een kefferige bastaard die Malaparte tijdens zijn ballingschap op Lipari als een uitgehongerde baby op het strand gevonden had. Zowel Winner als Tamburi wijden uitvoerig over deze Phoebus uit, die in Winner's ‘Dario’ naar de naam Ferro luistert. Malaparte was hartstochtelijk aan honden ge- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||
hecht, schrijft Winner, ‘en dat was vreemd voor een man die althans voorzover ik weet geen enkele sterke gevoelsmatige band met een levend wezen bezat. Misschien hield hij van zijn moeder of van de rest van zijn familie, maar over Phoebus stortte hij een hevige, bijna woeste affectie uit en hij deed dat bovendien waar iedereen bij was’. Phoebus ‘bleef zijn hele leven met een enorme achterdocht jegens het mensdom bezield en Malaparte hoefde met zijn hand maar een onverwachte beweging te maken of Phoebus had er al in gebeten. Als Malaparte niet thuis was sloot de gedienstige zich in de keuken op en ontstond er een gebrulde conversatie door dichte deuren als er iemand had aangebeld. De enige die naar binnen durfde was de portier van het flatgebouw, een oorlogsveteraan met een houten been’. Winner gaat voort: ‘Als ik hem met zijn hond bezig zag begreep ik beter wat er met Malaparte in zijn leven allemaal was gebeurd. Vroeger had hij een enorme behoefte gehad zich zelf op de proef te stellen en had hij aanvallen uitgelokt om zijn krachten te testen. Tenslotte waren de aanvallen echt geworden, had hij ze niet zelf meer gecreëerd. Zijn verdediging was dan ook veranderd en misschien hield Malaparte wel van het ongetemde en ontembare beest uit Lipari omdat het een symbool was van zijn eigen ongetemdheid, die hij daar had achtergelaten’.Ga naar eind29. Als Malaparte in '40 aan het frans-italiaanse front is gaat Phoebus dood. Hierover weet Tamburi het een en ander te vertellen: ‘Malaparte had zijn hond in de tuin - op Capri - laten begraven. Iedere keer als hij langs het graf kwam riep hij zijn naam, alsof het beest daardoor weer levend zou opspringen. Hij sprak dan een soort hondentaal en de tranen rolden over zijn wangen. Soms schreef hij briefkaarten: “Aan Phoebus Malaparte, Capri”. Maar eerst hield hij ze een tijdje bij zich om te maken dat ze “iets van hemzelf zouden hebben” als ze bij Phoebus aankwamen.
Na zijn terugkeer uit Ethiopië begint Malaparte met de bouw van zijn villa op Capri. Het wordt een constructie naar eigen ontwerp die verrijst op de prachtige Punto Massullo aan de oostzijde van het eiland. Het is een natuurgebied met een streng bouwverbod, maar het was Ciano weer die Malaparte te hulp kwam. Tegen de schoonzoon van de Duce legde de gemeente het af. De rots is van de landzijde alleen te bereiken na een lange gecompliceerde wandeling en vanuit zee via een steile, in de rotsen uitgehouwen trap. Het werk vordert dan ook maar traag, temeer waar Malaparte er bijna nooit is en hij bovendien ieder detail in eigen hand wil houden. In september '41 waren enige kamers gereed. Malaparte woonde al die tijd bij een slager en later in hotel ‘Terrazze’, vertelt Prof. Ronchi. Tamburi heeft nog de anecdote hoe Malaparte ten tijde van de bouw iedereen met zijn verhalen over het huis overrompelde, met name over zijn salon, die vijftien meter lang zou worden: ‘Hij plantte het slachtoffer dan ergens neer en liep met grote passen van een meter van hem weg om zich na vijftien passen om te draaien en de verblufte man toe te roepen: “Dringt het nu tot je door wat dat is een salon van vijftien meter lang?”’
Intussen wordt de dreiging van een tweede wereldoorlog groter. Als zijn vriend Alberto Moravia hem in '38 vraagt wat hij van de toestand denkt, antwoordt Malaparte: ‘De oorlog komt in 1939’. En als Moravia dan vraagt waar om, zegt Malaparte: ‘Omdat het cijfer 17 een fataal cijfer is, het is het zogenaamde zwarte cijfer en 1939 is het jaar XVII van het fascistenregiem’. Dan vraagt Moravia wanneer Malaparte de val van Mussolini verwacht. ‘In 1943’, antwoordt Malaparte, want als je 1, 9, 4 en 3 bij elkaar optelt krijg je weer 17’.
In '39 sterft Malaparte's moeder. Signora Suckert was 73 jaar. ‘Curzio was een kind van zijn moeder’, onthult Mimma. En hoewel Tamburi me met veel armgebaren duidelijk maakt dat zijn vriend niets met de familie te maken wilde hebben, schijnt dat toch niet hele- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||
maal zo te zijn geweest. Malaparte zou trouwens uit de zo begeerde rol van ras-italiaan gevallen zijn als hij zijn ‘mamma’ niet aanbeden had. ‘Ik zag haar nooit’, gaat Tamburi verder, ‘hoewel ik wist dat ze ook in de villa Hildebrandt was als ik er soms logeerde. Ik wist zelfs achter welke deur haar kamer was, maar Malaparte sprak nooit met een woord over haar aanwezigheid’. In ‘Fughe in prigione’ speelt de moeder een grote rol als ze de banneling naar Lipari begeleidt. Malaparte schrijft daar: ‘Ze was mooi, mamma. Zelfs nu ze oud is behoudt haar gestalte een smachtende en jeugdige gratie: haar hoofd rust met een verlegen trots op de schouders, haar wangen zijn zacht en lichtbollend van roze bloed, net als haar buste die Pablo Troubetskoi van haar maakte toen ze 17 was.’ En dan roept Malaparte in vervoering uit: ‘Mamma, u bent mijn portret’. In sommige van zijn verhalen verschijnt zijn moeder in Malaparte's droom. Hij heeft zo'n droom op een maanlichte nacht in de villa Hildebrandt en de moeder komt in een wit gewaad door het raam naar binnen en ze strijkt haar zoon over het voorhoofd. Dat is na haar overlijden. Als ze weg is heeft ze haar handen op het bed achtergelaten. ‘De gedachte aan de dood heeft me vanaf mijn jeugd beheerst en het ging daarbij minder om een echte angst om dood te gaan dan om de treurige overtuiging dat ik helemaal alleen voorbestemd zou zijn te sterven in de boezem van een wereld van onsterfelijken’. (Fughe in prigione). Mimma zegt dat Malaparte gewóón bang was om dood te gaan. In ‘Mamma marcia’ beschrijft hij de lange gesprekken die hij met zijn moeder aan haar sterfbed had gehad. ‘Ik ben gelukkig dat je bij me bent’, zegt de moeder. ‘Ik ben gelukkig je dicht bij me te weten nu ik sterven ga’. Mimma onthult dan dat Malaparte zijn moeder voor het laatst een maand voor haar dood zag en op het stervensuur nergens te vinden was. Hij had gemaakt dat hij weg kwam, want hij was er nooit bij als iemand dood moest gaan. Hetzelfde gold bij het sterven van zijn broer Sandro, toen maakte hij zich ook uit de voeten, aldus Mimma. Als de moeder overleden is krijgt Tamburi een briefje van Malaparte's secretaresse: ‘Als u hem niet boos wilt maken doe dan of u van niets weet’. Nooit of te nimmer werd de dood van zijn moeder door Malaparte ter sprake gebracht, aldus Tamburi. De jongste zuster Maria heeft brieven van Signora Suckert aan Curzio. Het zijn heel normale brieven vol moederlijke zorg en mededelingen over de dagelijkse gang van zaken, in een groot helder handschrift geschreven. Maria vertelt dat de brieven die Malaparte aan zijn moeder schreef niet zijn terug gevonden.
In de zomer van '39 zit Winner in het hotel Ungaria in Boedapest als Malaparte binnenkomt. Winner had gehoopt Malaparte nooit meer te zien na de laatste nare ervaringen in het joodse restaurant in Frascati en zijn geraaskal over Hitler. Malaparte ziet er nu uiterst vreemd uit: zeer tegen zijn gewoonte in zitten zijn kleren en zijn das scheef, zijn gezicht is bleek en er staan zweetdruppels op neus en voorhoofd. Spottend vouwt Malaparte de handen in een gebaar van vergiffenis tesamen en vertelt de laatste stand: Ciano en Mussolini die geen van beiden au fond echt op de Führer gesteld zijn, vrezen nu dat Hilter Italië met alle geweld bij de oorlog zal willen betrekken, ‘en wij willen geen oorlog’, vertelt ‘his masters voice’. Als Winner later in Berlijn is aangekomen en Hitler in september Polen binnenvalt vertellen italiaanse collega's dat Malaparte gloeiende artikelen geschreven heeft waarin hij ‘de historische rol van Hitler en Stalin’ bewierookt en zich een warm voorstander toont van het duits-russische vriendschapsverdrag. De angst voor een oorlog tesamen met de Führer is verdwenen.
Op 30 mei '40 deelt Mussolini aan Hitler mee dat Italië aan zijn oorlog mee zal doen, en op 10 juni verklaart de Duce Engeland en Frankrijk de oorlog; italiaanse troepen trekken in een van de lafhartigste aanvallen in de geschiedenis Frankrijk binnen. Malaparte wordt weer bij | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||
zijn alpenjagers opgeroepen en vertrekt als kolonel naar het front. Tegen Winner zegt hij: ‘Op je 42ste is het niet leuk meer om je te laten doodschieten, vier oorlogen in een leven zijn genoeg’. Hoewel hij zich als oud-strijder van de ‘Chemin des dames’ in een krankzinnige situatie bevindt, gaan zijn zorgen op het moment van afscheidnemen allereerst naar Phoebus uit, die hij niet meer terug zal zien. Aan het front begint hij met het schrijven van artikelen voor de Corriere della Sera, waarvan de publicatie tenslotte door Mussolini wordt gestopt als die in de gaten krijgt uit welke hoek de wind waait: noch Malaparte noch zijn alpenjagers voelen zich op hun gemak in de hen opgedrongen strijd tegen het franse buurland. De stemming in het leger is beneden peil. De artikelen verschijnen later gebundeld onder de titel ‘Il sole e cieco’. Het is een van Malaparte's slechtste boeken.
Malaparte's zwager Prof. Ronchi geeft me tijdens onze gesprekken in Florence een pamflet dat hij geschreven heeft, getiteld: ‘La verità sull'opera di Malaparte nella campagna di Grecia’. Het is grotendeels een verweer tegen een serie artikelen, in '73 verschenen in ‘Storia Illustrata’ en waarin wordt gesteld dat niet de legerleiding maar ‘politici als Ciano en Malaparte’ verantwoordelijk gesteld dienen te worden voor de débacle van de italiaanse inval in Griekenland op 28 oktober 1940. Ook Winner wist dat Malaparte ‘met hoge onderscheidingen uit de italiaans-franse oorlog was teruggekomen en ‘een hoge post kreeg op het ministerie voor volkscultuur’. Ronchi gaat verder door te zeggen dat eind september '40 Malaparte naar Athene is gereisd om er een missie voor Ciano te vervullen. Althans - zo schrijft Ronchi - Malaparte kreeg opdracht als correspondent van de Corriere della Sera naar Griekenland te gaan om er een serie artikelen te schrijven die de latere italiaanse inval zouden rechtvaardigen. Als militair stond Malaparte onder bevel van de generale staf, luisterde als zodanig naar meerdere meesters en vervulde | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||
een nieuwe dubbelzinnige rol. Ronchi publiceert een brief van Malaparte aan zijn vriend Borelli - de hoofdredacteur van de Corriere - waarin hij deze uiteenzet dat er onschuldige artikelen zullen komen voor directe plaatsing, terwijl ‘gli altri - i cattivi, i mordaci, i cianeschi - saranno tenuti in deposito al Ministero della Culpopò fino al mio ritorno’.Ga naar eind30. Een serie van zeven artikelen (‘cattivi, mordaci’ etc.) verscheen nadat Malaparte Griekenland al weer verlaten had. In de serie wordt het regiem van MetaxasGa naar eind31. op alle mogelijke manieren verdacht gemaakt. Gronchi becommentarieert deze daad van ‘journalistiek’ met ‘niets bizonders voor een regering die op het punt staat in oorlog te gaan’. Mimma voegt er aan toe dat haar broer deze missie vervulde louter uit het eeuwige dankbaarheidsgevoel jegens Ciano, en dat hij zelf helemaal niets had gevoeld voor de inval, ‘omdat hij bang was dat Engeland er zich mee zou gaan bemoeien’ (wat ook gebeurde). De cameleon heeft weer een andere kleur aangenomen als Malaparte in '53 in dezelfde Corriere della Sera - in zijn rubriek ‘Battibecco’ - schrijft over ‘de misdadigers die de oorlog in Griekenland hebben gewild en de stommelingen die hem hebben gevoerd op de manier die we kennen’. Volgens Hamilton bracht Malaparte ‘de eerste helft van de oorlog geheel in dienst van Ciano in de Balkan door.’ Jammergenoeg wordt dat niet nader gepreciseerd. Vast staat dat Winner - dan weer terug in Washington - in de ‘Giornale d'Italia’ een artikel leest waarin melding wordt gemaakt van Mussolini's tevredenheid met een missie die Malaparte ‘in het door de duitsers bezette deel van de Sovjet Unie niet lang voor het drama van Stalingrad had volbracht’. Na zijn terugkeer uit Griekenland krijgt Malaparte van Borelli het verzoek naar Roemenië te gaan, zo luidt althans een van de lezingen over Malaparte's vele verplaatsingen in die dagen. Vast staat dat hij in '41 in Bulgarije is en dat de artikelen voor de Corriere die later gebundeld zullen worden onder de titel ‘Il Volga nasce in Europa’ datzelfde jaar aan het | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||
duits-russische front geschreven zijn. De geschiedenis van ‘Il Volga’ is weer buitengewoon gecompliceerd. De eerste oplagen worden verboden, of verbrand, en het boek verschijnt pas na de val van Mussolini. De Duce was over de artikelen al zeer ontevreden omdat Malaparte's steeds weerkerend thema luidt dat de oorlog allerminst zo kort en zo gemakkelijk zal zijn als de propaganda van de ‘as’ het doet voorkomen. Malaparte beweert bovendien dat ‘de strijd tegen de Sovjet Unie allerminst een strijd is tegen de mongolen van een nieuwe Djengis Khan, maar een van die sociale oorlogen die altijd de basis leggen voor een nieuwe politieke en sociale orde’. Malaparte vervolgt dan: ‘In feite gaat de strijd tussen de burgerlijke ethiek en de proletarische ethiek - en dat is de ethiek van de moderne wereld - welke stromingen nooit naast elkaar kunnen bestaan’. Hitler was op 22 juni '41 de Sovjet Unie binnengevallen en Malaparte was er inderdaad meteen bij: ‘Ik was de enige oorlogscorrespondent in de frontlinie en ik had mijn vriend Lino Pellegrini meegenomen om een getuige te hebben. Zelfs iemand als Erskine Caldwell mocht - aan de geallieerde kant - niet bij het front komen en zat al die tijd in Moskou’.Ga naar eind32. Al in september krijgt Goebbels genoeg van Malaparte's geschrijf en hij wordt dan onder protest van de commandant van het italiaanse ‘oostfront-legioen’ naar huis terug gestuurd. Die zomer was hij in ‘een dorp in de Oekraine, in het huis van boer Souchèna en zittend onder een acacia begonnen aan “Kaputt”. De dolle geschiedenis van het manuscript, dat in verschillende sessies en aan verschillende fronten ontstond, is te vinden in de nederlandse vertaling van het boek.Ga naar eind33. Malaparte legt daar tevens uit dat ‘Kaputt’ komt van het hebreeuwse ‘Kopparoth’ wat zoveel als ‘offer’ betekent in de zin van ‘vernietiging’. Bij thuiskomst van het russische front krijgt Malaparte eerst van Mussolini weer huisarrest, maar in januari '42 kan hij opnieuw vertrekken. Grana twijfelt er aan of Malaparte werkelijk huisarrest heeft gehad. Op doorreis is Malaparte - hij vertelt dat tenminste in ‘Kaputt’ - op 8 februari in Berlijn, want hij ziet de begrafenis van Fritz Todt, de man die onder andere de ‘Westwall’ bouwde en die vond die dag plaats. Malaparte ziet dan, naar hij vertelt, ‘voor het eerst en voor het laatst’ Adolf Hitler, die tijdens de begrafenis volgens hem ‘een gezicht trok of hij niet wist aan wie het stoffelijk overschot moest worden afgeleverd’. Malaparte vertelt deze ‘grap’ tijdens een van de beruchte maaltijden die hij in 't hertogelijk paleis van Krakau, de Wavel, meemaakt als gast van de duitse generaal-gouverneur en jodenvernietiger Hans Frank. Vanuit Polen reist Malaparte dan naar Finland, van waaruit hij ‘na het opdoen van een ernstige ziekte aan het front van Petsamo in de herfst van '42 naar Italië terugkeert’. Als de passagiers op het berlijnse vliegveld Tempelhof worden gefouilleerd, heeft Malaparte ‘maar een enkel velletje van het manuscript van “Kaputt” bij zich’. De rest was meegenomen door zijn oude vriend, de spaanse gezant in Helsinki, de Foxa. In oktober is Malaparte op Capri terug. Hij heeft een plunjezak vol vossevellen bij zich, waarvan hij later in '54 in zijn rubriek ‘Battibecco’ schrijft, die te hebben uitgedeeld onder andere aan zijn moeder en aan zijn zuster Maria. Zijn moeder was echter al sinds '39 dood. De bevolking op het eiland dacht dat Malaparte echte vossen in huis had en raakte in paniek. De rust keert niet weer voor Malaparte de ‘maresciallo dei carabinieri’ bij zich thuis heeft gevraagd om zich ter plaatse van de toestand te overtuigen. In november van hetzelfde jaar is Malaparte in Rome en heeft hij - alles volgens ‘Kaputt’ - zijn laatste ontmoeting met Ciano, beschreven in een hallucinerend hoofdstuk over de ondergangsstemming in de luxe golfclub van de bang wordende partijbonzen. Op 5 februari '43 wordt Ciano als minister van buitenlandse zaken door zijn schoonvader ontslagen en tot gezant bij het Vaticaan benoemd. De dag daarop schrijft Malaparte een brief aan Tamburi met het verzoek ‘een olieverfschilderij van Phoenix’ te maken. Kort daarop vertrekt hij weer naar Finland, waar hij tot juli '43 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||
blijft: ‘nauwelijks had ik de val van Mussolini vernomen’ - zo schrijft hij in het voorwoord van ‘Kaputt’ - ‘of ik keerde per vliegtuig naar Italië terug, terwijl ik het manuscript van de laatste hoofdstukken in de dubbele zolen van mijn schoenen had verstopt’. In de engelse editie van ‘La Volga nasce in Europa’ vertelt Malaparte naar Italië te zijn teruggekeerd ‘om een verantwoordelijke post op me te nemen in de strijd tegen de duitsers die op dat moment onvermijdelijk geworden was’. Bij aankomst in Rome verhuist Malaparte in ieder geval eerst weer een week naar de Regina Coeli. Op 7 augustus is hij weer op Capri, en thuis, ‘om er de geallieerden af te wachten’, schrijft hij in ‘Kaputt’. Hij voegt er aan toe het laatste hoofdstuk op Capri geschreven te hebben, terwijl hij een bladzij eerder meldt de laatste hoofdstukken in zijn dubbele zolen te hebben meegesmokkeld. Op 16 september '43 landen de geallieerden op Capri. In november wordt hij door de amerikanen gearresteerd, maar na enige snelle manoeuvres weer vrijgelaten dankzij de bemiddeling van ‘Washington of Londen’, zo meent Winner die eind '44 op Capri tegen Malaparte in amerikaans uniform aanloopt die er ‘gebruind, uitgerust en volledig op zijn gemak’ uitziet. Malaparte beklaagt zich tegenover Winner dat ‘er op het eiland niet genoeg vrouwen van mijn soort zijn’ en hij heeft een nieuwe filosofie klaar nu Winner en hij hetzelfde uniform dragen: ‘Jullie amerikanen weten niet wat er te winnen en te verliezen valt. De britten zijn helemaal hopeloos, die leven in de droom van een dood verleden. Dat zijn bevrijders die zichzelf niet van hun mythen kunnen bevrijden. Jullie amerikanen begrijpen veel meer van de moderne machtstechnieken en je zult natuurlijk winnen. Je zult dan overigens niet weten wat je gewonnen hebt en wat verloren. In ieder geval is deze oorlog nu niet belangrijk meer. Het laatste hoofdstuk is uit. Het was een epiloog. Zij die weten hoe de epiloog in een proloog om te zetten zullen de werkelijke overwinnaars zijn’.
De epiloog begint voor Malaparte goed. Als ‘Kaputt’ gereed is wordt het meteen in Napels uitgegeven door Caselli, nog voor de geallieerden door de gotenlinie zijn. Later reist het achter de opmarcherende troepen mee en heeft 't succes omdat het tot de allereerste getuigenissen behoort. En terwijl het hier niet de plaats is uitvoerig op de genoeg bekende sadistische reportages in te gaan is wel de vraag gerechtvaardigd naar de mate van waarheid achter zoveel nachtmerrie-achtige avonturen. Tamburi is daarover zeer uitgesproken. Hij vertelde me met zoveel woorden: ‘Malaparte moest in bepaalde omstandigheden verkeren om te kunnen schrijven, hij moest op de plaats zelf zijn. Hij schiep niet vanuit zichzelf, zoals een romancier, maar hij vervormde wat hij zag, meestal vanuit zijn neiging tot wreedheid. Dat was zijn duitse, maar ook zijn toscaanse kant. Daarbij houden italianen alleen van ‘la belle scrivere’, het samenstellen van mooie zinnen en dan zeggen ze na afloop o wat mooi (het ‘o’ van Tamburi neemt geen eind) en wat heeft de auteur tenslotte gezegd? Niets! Malaparte had evenmin iets te zeggen. Hij zag de oorlog uit de verte, als toeschouwer, niet als acteur. Eigenlijk maakte hij de vorige oorlog helemaal niet mee, hij was niet in het verzet, hij deed niets. Hij was altijd prachtig aangekleed, altijd omringd door comfort, logerend in de grote hotels in Griekenland, in Joegoslavië, in Abessynië en als hij begon te schrijven vervormde hij alles. Hij was altijd ‘double’, alles was ‘double jeu’. (In mijn gesprek met Nino Frank stellen we vast dat Malaparte noch romancier noch journalist was, want als romancier had hij geen talent genoeg en als journalist had hij te veel fantasie.) ‘Kaputt’ was een succes, maar toch hebben de na-oorlogse italianen genoeg van Malaparte. In november '45 al schrijft hij aan Tamburi: ‘De toekomst heeft een gemeen gezicht, dat maakt me ongerust’. Malaparte is te veel het symbool van alles wat de italianen zelf ook allemaal gedaan hebben, maar ze deden het niet zo schaamteloos, zo open. Hij heeft er allemaal veel te veel over gepraat.Ga naar eind34. In '47 vertrekt Malaparte dan ook naar het Parijs van zijn eerste | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||
successen, wellicht om er een compensatie te vinden voor zijn verloren illusies (Grana). Ten aanzien van zijn parijse plannen had Malaparte misgecalculeerd. Muller en Ambriere schetsen me die eerste na-oorlogse jaren. De fransen waren verdeeld in ‘collabos’ en ‘niet-collabos’. Er was ook veel schaamte en gewetensonderzoek. Kort en goed: voor een comediant van het politiek-twijfelachtige allooi als een Curzio Malaparte was er in die gespannen sfeer geen plaats. Hoe Malaparte met de nek wordt aangekeken en hoe eenzaam hij is blijkt uit de nagelaten parijse dagboekbladen ‘Journal d'un étranger à Paris’. 's-Nachts loopt hij soms alleen langs de kaden, blaffend als een hond, zodat hij al gauw door echte honden is omringd. Mauriac wil hem niet meer zien, waarover ook Muller me verteld. Zijn vrouw had een diner voor Malaparte gegeven en er Mauriac ook bij gevraagd. ‘Het eindigde in een complete debacle’, herinnert Muller zich. De parijzenaars die Malaparte voor de oorlog hadden meegemaakt zien ‘un homme différent’. De bijnaam die ze hem toen gaven blijft echter toepasselijk: ‘blague aparte’. Malaparte werkt ‘met een middeleeuws, bijna teutoons élan’, meldt Tamburi en als resultaat daarvan verschijnt in '49 ‘La Peau’. Het is direct in het frans geschreven. ‘La Peau’ is een koortsig boek en een van de somberste die Malaparte schreef. In het motto dat ik van hem boven dit artikel plaatste drukt hij de essentie van wat hij wilde zeggen uit. ‘Vrijheid verlangt een hoge prijs’ aldus Malaparte in ‘La Peau’: ‘Een veel hogere prijs dan onderdrukking. En de prijs voor die vrijheid wordt niet betaald met goud of met bloed of met de edelste daden van offerzin, maar met lafheid, met prostitutie, met verraad, met alle smeerlapperij waartoe een mensenziel in staat is’. In ‘La Peau’ beschrijft Malaparte hoe hij Mussolini in Milaan ondersteboven aan een vleeshaak ziet hangen en het is voor het eerst dat hij er van spreekt als reactie te hebben overgegeven. Er zijn de weerzinwekkende napolitaanse scènes, in het Napels waar ‘de pest’ rondgaat, dat wil zeggen ‘de smeerlapperij die besmettelijk op de geest werkt’. Het zijn scènes die aan films van de latere Fellini doen denken, een Fellini waarover Malaparte spreekt als ‘mijn vriend’. Er is de anecdote over veldmaarschalk Rommel die Malaparte in zijn huis op Capri bezoekt. Er is opnieuw de eigenaardige houding tegenover negers: ‘negers hebben een geraffineerde smaak want ik stelde vast dat ze de voorkeur geven aan niet meer helemaal vers vlees’. En er is het begin van een in de posthume geschriften aanzwellende storm van afkeer tegen homosexuelen, dat wil zeggen ‘mensen die zich in de eerste na-oorlogse jaren liepen te vervelen en uit verveling communist werden, dat wil zeggen homosexueel’. In Italië blijkt ‘La Pelle’ aanvankelijk niet te slijten. Malaparte krijgt een zeldzame aanval van woede als de uitgever Bompiani publicatie weigert, maar bij monde van een man die hij herkent als een vroegere officier van de ovra, Mussolini's geheime dienst. Tenslotte verschijnt het in Italië onder de naam van een vriendin, Daria Guamati, en naar alle waarschijnlijkheid door Malaparte zelf gefinancierd. Het wordt na verschijnen meteen op de index geplaatst. Om bij de fransen weer in het gevlei te komen schrijft Malaparte in die pijnlijke parijse dagen twee korte toneelstukken: ‘Du coté de chez Proust’ en ‘Das Kapital’. Hij vindt vooraanstaande spelers als Yvonne Printemps en Pierre Fresnay bereid in ‘Proust’ op te treden, en Alain Cuny en Pierre Dux (die ook de regie voert) in ‘Das Kapital’. In zijn zucht tot publiciteit moet Tamburi de affiches al ontwerpen als de beide stukken nog maar half af zijn en hij mobiliseert een gezelschap van vijftig vrienden die hij uit Italië laat overkomen met de belofte dat ze de reiskosten terug zullen krijgen, wat natuurlijk nooit gebeurd De italiaanse claque blijkt wel noodzakelijk, want behalve de italianen klapt er niemand en al halverwege de voorstelling begint het publiek de zaal te verlaten. De toneelcriticus van de ‘Figaro Littéraire’, Francis Ambriere, ontmoet bij de uitgang een bevriende académicien en als hij naar 's-lands wijs heeft gevraagd hoe het hem gaat, ant- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||
woordt deze, ‘na een diepe teug van de frisse avondlucht te hebben genomen: “beter”.’ Het conflict Ambriere-Malaparte dat op de première van ‘Das Kapital’ volgt is een verhaal apart. Ambriere heeft het me allemaal precies uitgelegd. Als militair - en niet bereid voor de duitsers te werken - wordt Ambriere met vele lotgenoten naar een kamp in Polen overgebracht, het Stalag 369 in Kobgercyn, niet ver van Krakau. Als Ambriere onder bewaking in de hertogstad is om er zaken voor zijn mede-gevangenen te regelen, en hij langs het hertogelijk paleis de Wawel loopt worden hij en de andere voorbijgangers ruw door de SS tegen de muur gedrukt. Uit de poort van het kasteel komt een optocht te voorschijn, bestaande uit de generaal-gouverneur Frank, duurgekleedde vrouwen, hoge duitse officieren en een italiaans officier in een prachtig pak met pluimen. Later hoort Ambriere in het kamp over Frank en hoe die soms, na een van zijn bourgondische maaltijden, met zijn vrienden naar het ghetto ging en dan schietoefeningen hield op de hoofden van de uitgehongerde kinderen die door de gaten in de schutting kwamen kijken, nadat daar eerst - als in een muizenval - brood door geschoven was. Na de oorlog in Parijs terug, ontvangt Ambriere ‘Kaputt’ ter recensie en hij verstijft dan in zijn stoel als hij letterlijk hetzelfde verhaal bij Malaparte terugvindt. Hij concludeert dan: ‘Die gek met die pluimen, dat moet Malaparte geweest zijn’. Het begint ermee dat Ambriere door een vriendin wordt uitgenodigd op een cocktail ter ere van de auteur van ‘Kaputt’. Hij gaat niet en schrijft in zijn krant waarom: ‘Ik hoefde met monsieur Malaparte - hij noemt hem tegenover mij voortdurend Malaparté - geen kennis te maken, want ik kende hem al. We waren beiden de gast van generaal-gouverneur Frank, hij in zijn salon, ik in zijn gevangenis’. Na de première van ‘Das Kapital’ publiceert Ambriere weer een stuk, en in dezelfde toonsoort. Malaparte daagt hem dan uit voor een duel en Ambriere kiest zijn getuigen. In deze fase van het drama speelt Tamburi weer een rol. Hij vertelt in zijn memoires hoe Malaparte na de débacle bescherming en onderdak had gevonden bij de oude Daniel Halevy in diens buitenhuisje in de buurt van Versailles. Malaparte verveelt zich en pest Tamburi net zo lang tot hij hem komt opzoeken. Tamburi treft Malaparte aan terwijl hij de ochtend doorbrengt met het uitkiezen van een overhemd, en aarzelt bij de keus uit zijn collectie van vijftig dassen. Als hij tenslotte gekapt en gekleed naar de brievenbus gaat om te zien of er post voor hem is, is er niets. Bij zo'n gelegenheid biecht Malaparte op dat hij tegen zijn zeventiende duel op ziet: ‘Ze zeggen dat die Ambriere een kolos is’. Als ik de drukproef van Tamburi's verhaal aan Ambriere laat lezen barst hij in lachen uit: ‘Ik had nog nooit van mijn leven een sabel in handen gehad en zo groot was ik nu ook weer niet’. En hij gaat voort: ‘De werkelijkheid was veel triester. Malaparte had zich zo geïsoleerd dat hij eenvoudig niet in staat bleek twee getuigen bij elkaar te krijgen’. Wel komt er een weerwoord in de ‘Figaro Littéraire’ van Malaparte. Het maakt een larmoyant-defensieve indruk, herinnert aan Bligny (‘waar ik voor mijn leven door het gas werd verminkt’) en heeft een averechts effect omdat het dan toch maar van ‘de commensaal van Frank’ kwam. Ambriere vertelt me nog dat hij tot zijn verbazing in de dagen van deze polemiek veel brieven met bijval uit Italië ontving en hij vuurde tenslotte het genadeschot af met de publicatie van een dubbelzinnig en weinig francofiel ‘gedicht’, dat in Malaparte's bundel ‘Arcitaliano’ uit '28 voorkomt: ‘Met de trommel op de buik en de lans om hoog marcheren we Frankrijk binnen, het land waar de mannen geen kinderen meer kunnen maken. Zijt gij hanen of kapoenen’ - is het refrein - ‘o lomperds van fransen, de italianen winnen en maken jullie allemaal cocu’. ‘Monsieur Ambriere houdt niet van Italië’, is Malaparte's weerwoord.Ga naar eind35.
Malaparte keert met de cameleontische staart tussen de benen naar Italië terug, maar wordt | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||
daar evenmin met sympatie verwelkomd. Eerst maakt hij echter een korte reis naar Nederland, zoals blijkt uit een brief aan Tamburi van 12 november '49, waar hij door zijn nederlandse uitgeefster mevrouw Manteau in haar auto wordt rondgereden.Ga naar eind36. Dan zwerft hij tussen zijn huizen op Capri en Forte dei Marmi heen en weer, voorspelt een ‘nieuw fascisme zonder Mussolini’ en droomt over een nationale beweging voor de verdediging van de vrijheid zoals die bedreigd wordt door de christen-democraten en hun politie-censuur. Hij schrijft als een razende, waarvan het meeste pas na zijn dood wordt uitgegeven door bezorgers die het aanzien van hun held daarmee allerminst verhogen. Met name het in '59 verschenen ‘Mamma marcia’ improviseert voort op sommige van de meest abjecte thema's uit ‘La Pelle’. In Parijs heeft hij ‘de legers van pederasten en lesbiennes als schaapskudden voorbij zien trekken’ die niet anders zijn dan de ‘kudden van Sartre’, wiens ‘duitse filosofie’ hij verafschuwt. In deze fase beschouwt Malaparte ‘de pederastie als het hoogste product van de dictatuur van het proletariaat en van de burgerlijke dictatuur van het nazisme’.Ga naar eind37. In '50 maakt Malaparte met hulp van Tamburi en met Alain Cluny in de hoofdrol de film ‘Il cristo proibito’ die op het filmfestival van Berlijn wordt bekroond. Voor de ‘Maggio musicale fiorentino’ regisseert hij Puccini's ‘La fanciulla del West’ en krijgt er een nieuw toneelstuk opgevoerd: ‘Anche le donne hanno perso la guerra’. In een dramatisch mislukte musical ‘Sexophone’ treedt hij zelf tussen de bedrijven door als conferencier op, met roodgeverfde lippen en wangen en oogst afgrijzen en angst. De ‘rode’ belgische koningin Elisabeth vindt het wel mooi en Malaparte mag bij haar komen dineren. Zijn nieuwe hond, Cecco, mag tijdens de gebeurtenis onder tafel liggen. Grote journalistieke activiteit ontplooit Malaparte vanaf '53 in ‘Il Tempo’. Het is allemaal vlot en direct, minder koortsig geschreven, maar vol rancune en vooral vol argwaan jegens de dingen die hij om zich heen ziet gebeuren. Als hij in '52 en '53 in Chili is (als italiaans eregast op een journalistencongres) richt hij daar een filmmaatschappij op, luisterend naar de naam ‘Condor’ (sic) met het doel films te maken over het doen en laten van het ‘volk op het land’. Maar dan is hij al weer op Capri terug, in gezelschap van een ‘prachtige en blonde chileense’. Kort na zijn terugkeer uit Frankrijk had zich het drama tussen Malaparte en Jane Schweigard afgespeeld, een amerikaanse met een studiebeurs voor Italië. Het was exemplarisch voor de manier waarop Malaparte met zijn vriendinnen omsprong. Het verhaal komt al voor een groot deel voor in het boekje van Vegliani, maar Tamburi heeft een nog gruwelijker ontknoping. Malaparte maakte Jane Schweigard het hoofd op hol, haalde het meisje er toe over de geldigheid van haar retour te laten verlopen, natuurlijk met de belofte alles te zullen betalen als ze terug wilde naar de Verenigde Staten, en begon haar toen volgens zijn bekende ‘techniek’ af te stoten. Het eind van een lange lijdensweg is dat Jane ontdekt zonder kip of kraai en zonder een lire op zak in een land te staan waarvan ze de taal niet spreekt. Ze gaat dan naar de romeinse badplaats Ostia, slikt slaappillen, roeit de zee in en springt naakt over boord. Als ze wordt gevonden is het al te laat. Ze ligt acht dagen in coma in een romeins ziekenhuis en overlijdt. Het drama had echter de aandacht van de ‘paperazzi’ getrokken en Malaparte bespeelt onder de schijnwerpers van de pers alle snaren van het verdriet. Wanneer hij tijdens een bezoek aan Jane heeft vastgesteld dat ze niet meer te redden is, verklaart hij op de stoep van de kliniek en onder de blitzlampen van de fotografen: ‘Als ze beter wordt trouw ik met haar’. Malaparte laat ‘l'américaine’ (zoals Tamburi haar noemt) begraven op het ‘exclusieve’ engelse kerkhof van Rome. Het kost allemaal een hoop geld en Tamburi weigert bij de plechtigheid aanwezig te zijn omdat hij Malaparte's weerzinwekkende comedie niet wilde meemaken. De klap op de vuurpijl komt pas als de twee vrienden in Malaparte's auto op weg zijn. Tamburi is ingedommeld maar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||
wordt dan opgeschrikt door Malaparte's onverwachte opmerking: ‘Dat is achteraf gezien toch allemaal nog lang niet zo slecht afgelopen!’ Tamburi schudt zich wakker en vraagt waar Malaparte het over heeft. Waarop deze antwoordt: ‘Heb je dan al die publiciteit niet gezien, die de dood van Jane me opgeleverd heeft?’
Het laatste boek dat Malaparte bij zijn leven publiceert heet ‘Maledetti Toscani’. Hij schrijft het om uit de geldzorgen te komen, want ‘Sexophone’, dat hij geheel in eigen regie had, is op een financieel débacle uitgelopen. ‘Maledetti Toscani’ wordt over het algemeen gunstig beoordeeld. Het verscheen in Frankrijk zelfs in de serie ‘Livre de poche’ (onder de titel ‘Ces sacrés Toscans’). Naar mijn mening behoort het tot een fascistoïde genre. Het zoeken van zogenaamde essenties in een volk, die dan natuurlijk duidelijk in gunstige zin afsteken tegen de essenties in anderen volkeren, is een futiele bezigheid. Het is zelfs in Italië een veel voorkomende manier van redeneren, zoals Jean-François Revel in zijn brilliante ‘Pour l'Italie’ heeft vast gesteld. Ik denk dat het als genre een uitvloeisel van ‘strapaese’ is, dat in literair minder ontwikkelde landen tot een nationale plaag uit kan groeien en waarbij journalistieke ‘kader’-stukjes voor hogere filosofie worden versleten. In mijn gesprek met Tamburi kreeg ik het bijna met de brave schilder aan de stok toen ik mijn twijfels uitte over zijn bewering dat ‘Malaparte niet te begrijpen was als je Toscane niet kende’. Zijn vader kwam uit Saksen, zijn moeder uit Lombardije en hij vertrok op zijn veertiende al uit Prato, zo redeneerde ik. Waarbij ik er aan toevoegde er evenmin heil in te zien Malaparte's gedrag te willen verklaren uit een eventueel ‘typisch’ gedrag van saksen of lombarden.
De tragische slotapotheose van Malaparte's leven wordt beheerst door een laatste onduidelijkheid: ‘Trad hij ooit tot de communistische partij toe en zo ja wanneer’. Waarbij ik de opwinding niet begrijp van al diegenen die in Malaparte's ware of vermeende toetreding tot de pci een nieuw bewijs zien van zijn cameleonesk gedrag en allerminst met betrekking tot zijn sympatie voor het toenmalige China van Mao Tse-toeng. Het begint al in '49, als in de polemiek met Francis Ambriere in de Figaro littéraire van 19 februari een verklaring van de italiaanse communistenleider Togliatti wordt gepubliceerd waarin deze stelt dat Malaparte in '44 een verzoek had ingediend om tot de pci te worden toegelaten. De daartoe noodzakelijke autobiografie had hij bij de partij ingeleverd. In dit document verklaarde Malaparte - aldus Togliatti in de ‘Figaro littéraire’ - altijd trouw te zullen blijven aan de partij, op een moment dat zich voor individuen zowel als voor volkeren beslissingen en verantwoordelijkheden aankondigen’. Togliatti gaat dan voort: ‘We hebben het stuk in het archief opgeborgen omdat we dachten dat het ging om een bizar document over een tijdperk en over een bepaald soort van zeden’. Malaparte's zuster Mimma heeft een andere lezing. Volgens haar bracht Togliatti in '43 en meteen na zijn terugkeer uit Moskou (na Mussolini's val) een bezoek aan Malaparte op Capri om te vertellen hoezeer hij onder de indruk was geweest van diens artikelen in de Corriere (en die later verschenen onder de titel ‘Il Volga nasce in Europa’). Bij dat bezoek had Togliatti een partijkaart voor Malaparte in zijn zak gehad, maar ‘die niet durven geven omdat hij zich daar op het laatste ogenblik te gegeneerd voor voelde’. Bij deze ontmoeting was een vriend van Malaparte aanwezig geweest, het parlementslid Reale - alles volgens Mimma - die de dag daarop tegen Malaparte had gezegd: ‘Togliatti had je de kaart willen geven, maar had op het laatste moment de moed niet’. In de inleiding tot een engelse editie van ‘Il Volga nasce in Europa’Ga naar eind38. vertelt Malaparte dat Togliatti pasen '44 bij hem op Capri was om hem ‘te feliciteren met de artikelen uit Rusland’. En tenslotte is er de vroegere communistische senatrice voor Napels, Maria-Antonietta Macciocchi, die haar studenten aan de univer- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||
siteit van Vincennes in '74 vertelde: ‘Na de bevrijding had Malaparte om de partijkaart gevraagd, maar hij kreeg hem pas in '57 en op een nogal geheimzinnige manier. Ik was er bij toen Togliatti aan Malaparte de partijkaart overhandigde. Togliatti lachte ironisch als een oude vos. Malaparte lag op zijn sterfbed in de romeinse Sanatrix-kliniek’. Macciocchi bezoekt Malaparte voor het eerst in '56 op Capri. Ze ziet dan in hem ‘dat monstre sacré van de journalistiek, die al de groten der aarde onder zijn ban had weten te brengen, van Stalin tot Gobetti, van Togliatti tot Trotski (behalve Gramsci die de spot met hem dreef). Malaparte is door het bezoek kennelijk gecharmeerd, want hij vraagt Maria-Antionetta of ze de ‘nieuwe horizonten van het socialisme’ voor hem wil openen. En als de jonge communiste vertelt dat ze in '54 in China is geweest wil Malaparte meteen ook. Hij wordt opgewonden en roept uit: ‘Ik zal de Marco Polo van Toscane zijn en ik ga een onsterfelijk boek schrijven want de toekomst ligt bij de chinezen, bij hen en bij hen alleen’. Op dat moment loopt het verhaal weer verschillende richtingen uit. Macchiocchi gaat door met te zeggen dat ze met hulp van Togliatti een uitnodiging van de chinezen voor Malaparte loskreeg, en wel ter gelegenheid van de herdenking van de twintigste sterfdag van Lu Hsun. De door Malaparte te schrijven artikelen zullen verschijnen in het communistische tijdschrift ‘Vie Nuove’. Als er enige arriveren voelen de kameraden toch niets voor plaatsing: ze vertrouwen Malaparte niet als maoist.Ga naar eind39. Minima weet niets van een uitnodiging, door Macchiocchi gedaan en ook Titi Masier is er van overtuigd dat Malaparte voor zijn lijfblad ‘Il Tempo’ naar China was gegaan. In de gebundelde opstellen uit zijn ‘Tempo’-tijdGa naar eind40. spreekt Malaparte ook uitsluitend over een reis alleen voor dit blad, en belooft hij voor het vertrek de lezers de serie vanuit China te zullen voortzetten. Ten overvloede toont Maria me het chinese visum van Malaparte, waarop als krant uitsluitend vermeld staat: ‘Tempo, Milan.’ Op de 90ste geboortedag van Soen Yat-sen wordt Malaparte door Mao ontvangen. Mao vraagt of er in Italië gevaar bestaat voor een ‘fascistische reactie’. Malaparte antwoordt dat dit gevaar niet bestond, dat er ‘weliswaar ernstige achterstanden waren in de sociale veranderingen, maar dat de druk die door de intellectuelen en door de massa werd uitgeoefend zeer sterk was, zodat ze niet zou kunnen worden weerstaan’. Malaparte vraagt dan Mao om de vrijlating van buitenlandse missionarissen en zendelingen, en hij wordt getroffen door Mao's ‘zachte, door en door goede blik’. De artikelen uit China getuigen van een ongekende sereniteit. In zijn plotselinge behoefte ‘objectief’ te zijn - het woord keert herhaaldelijk terug - komt Malaparte niet verder dan tot kleurloze verhalen, waarin niet veel nieuwe gezichtspunten te melden zijn, hetzij dan dat er ‘nergens honden in China te zien zijn’. Later hoort Malaparte dat de chinezen ‘honden niet hygiënisch’ vinden. (Naar ik van bevoegde zijde hoorde worden honden in China nu niet meer met zoveel achterdocht bekeken.) Het kan ook zijn dat de matte toon van de artikelen het gevolg is van de vermoeienissen van de zeer lange reis, die via Scandinavië en Moskou voerde. Malaparte wordt ziek en krijgt hoge koorts. Hij denkt eerst dat het de oude kwaal is, maar constateert dan ‘een harde bult tussen oksel en borststreek’. Hij wordt overgebracht naar een ziekenhuis in Hankow, later in Peking. In een brief aan Macchiocchi schrijft hij 1 februari '57: ‘Als het tuberculose is blijf ik hier, als het kanker is kom ik terug’. Later vertelt hij zijn zelfgekozen biograaf Vegliani vanaf zijn sterfbed in Rome: ‘Als het kanker was geweest, zou ik niet zijn teruggekomen, dan was ik in China gebleven om daar te sterven, maar het was tuberculose, de oude oorlogskwaal, en daarom stemde ik toe en keerde naar het vaderland terug’. Hoe dit ook weer zij, Malaparte verdwijnt na een tumultueus uitgeleide in Peking in de wolken aan boord van een TU-104 zonder druk- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||
cabine, zodat zijn uitgebreide gevolg moet vaststellen dat de zieke op grote hoogte het bewustzijn kwijt raakt. De Tupolev is gedwongen lager te vliegen. Bij de eerste tussenlanding in Moskou wordt Malaparte door een menigte begroet en zijn hotelkamer staat vol bloemen alsof er een filmster was verwacht. Een dag later vertrekt het gezelschap na een interview van Malaparte voor de sovjet-radio met een door de chinese regering ter beschikking gesteld toestel naar Praag. Opnieuw menigten op het vliegveld. Malaparte rust er een paar dagen uit, leest de italiaanse kranten en eet er speciaal voor hem overgevlogen italiaanse sla. Via Zurich komen de reizigers tenslotte op het romeinse vliegveld Ciampino aan. De meute daar overtreft alles. Als Malaparte doodzwak en vermagerd - in Peking had de piloot hem de vliegtuigtrap op moeten dragen - als laatste passagier in de deuropening verschijnt valt er een doodse stilte. Op zijn sterfbed herinnert Malaparte zich: ‘Ik zag Moravia huilen’.Ga naar eind41. De laatste fase begint en zoals zijn vrienden later zeiden: ‘Het was zijn grootste publiciteitsstunt’. Als Malaparte op 12 maart '57 de Sanatrix-kliniek in Rome binnengaat, wordt de poort er dag en nacht door de paperazzi belegerd. Er valt dan ook genoeg te zien. Niet alleen de communistenleider Togliatti gaat er naar binnen, maar ook de christen-democratische voorman Fanfani en er is het ‘va et vient’ van de jesuïtenpater Rotondi. Maria is de hele dag bij hem en iedere week is er bezoek van Titi Masier. Tamburi ziet zijn vriend tien dagen voor diens dood. Macciocchi is aan zijn zijde en ze vertelt later: ‘Malaparte heeft de jesuïten wel ontvangen, maar louter uit bijgeloof. Zijn eventuele overgang naar de moederkerk - hij was van huis uit protestant - moet in dat licht worden gezien. Het was zijn manier om de dood uit te bannen. Malaparte zei me ironisch: ‘Padre Rotondi heeft me beloofd dat ik gespaard zal worden’. In feite maakte hij grapjes. Op een tafeltje naast zijn bed had hij alle mogelijke beeldjes uitgestald die godheden voorstelden, van Boeddha tot Jezus Christus. Toen ik hem vroeg wat hij daarmee voor had, antwoordde Malaparte lachend: ‘Wie me wil helpen helpe mij en hij zal mijn eeuwige dankbaarheid oogsten’. Op 10 mei verschijnt notaris Pasquale Zappone aan Malaparte's ziekbed met twee getuigen en wordt er een testament opgemaakt. Het zou Malaparte's testament niet zijn wanneer er na zijn dood niet weer enorme complicaties rond zouden ontstaan. De tekst van het document is in extenso afgedrukt in het pamflet van Prof. Ronchi, dat niet alleen over Malaparte in Griekenland gaat, maar ook over de kwestie van het huis op Capri. Malaparte's laatste wil is inderdaad duidelijk: De villa op Capri met zo goed als alles er in gaat naar de volksrepubliek China ‘uit gevoelens van dankbaarheid jegens het chinese volk’. Om ‘de culturele banden tussen Oost en West te verstevigen’ wordt een stichting opgericht die de naam ‘Curzio Malaparte’ zal dragen en die tot taak heeft ‘een gastvrij tehuis te scheppen waar de chinese artiesten in Italië zullen kunnen studeren en werken’. Malaparte definieert deze artiesten verder door te spreken over ‘burgers van de Volksrepubliek China’. De privé-bezittingen in het huis worden gelegateerd aan Mimma, aan Maria en zijn dan nog levende broer Ezio. De moeilijkheden komen als men zich later realiseert dat Italië (in die dagen) geen diplomatieke betrekkingen met de Volksrepubliek onderhoudt, en er ook niet één burger van die republiek in Italië te vinden is, die de villa als gastvrij tehuis zou kunnen benutten.Ga naar eind42. Malaparte overlijdt op 29 juli. Het is een zeer pijnlijk sterven en de zieke is letterlijk doodsbang. In de laatste uren spreekt hij in een delirium met zijn broer Sandro bij wiens overlijden hij niet aanwezig had durven zijn. Malaparte wordt in een voorlopig graf in Prato ter aarde besteld en later overgebracht naar een uiterst monumentale en zeer malapartiaanse rustplaats die de gemeentenaren hem hebben aangeboden. Het graf ligt hoog in de heuvels boven de stad, waar hij als kind het liefste speelde. Op het ogenblik is het alleen nog per | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||
jeep te bereiken, vertelde Maria me: ‘de toegangen zijn verwilderd en dichtgegroeid’. Na zijn overlijden stierf het tumult rond Malaparte weg. In italiaanse boekwinkels is zo goed als niets van hem te vinden. Met het faillissement van zijn uitgever Vallecchi droogde een belangrijke bron op. In Frankrijk wordt vergeefs geprobeerd de vele vertalingen van zijn werk tegen ramsj-prijzen van de hand te doen. Het boeiende blijft de belangstelling van iemand als Maria-Antonietta Macciocchi voor een man zo door iedereen afgemaakt als Malaparte. Ze werd in '77 uit de communistische partij gezet en haar strijd heeft enige aanrakingspunten met die van de auteur van ‘La Pelle’. Dat betreft niet de strijd die Malaparte met zichzelf te voeren had. In een opstel over D.H. Lawrence merkte hij eens op: ‘Bestaat de afstand tussen een hypocriet en een oprecht mens in de liefde niet juist in de manier waarop men ervaringen en gevoelens uit?’ En het was argwaan die de lezers van Malaparte voortdurend gevangen hield. In een openhartige brief aan zijn vriend Giancarlo Vigorelli schreef Malaparte aan het eind van zijn leven over: ‘mijn gewild optreden,’ ‘mijn valse gestes’ en ‘mijn tegenstrijdigheden en onverbeterlijke, kinderlijke behoefte me boosaardiger voor te doen dan ik in werkelijkheid ben’. Hij komt dan tot de conclusie: ‘Het is pijnlijk het te zeggen maar het komt allemaal omdat ik altijd vreselijk mijn best heb gedaan italiaan te zijn als de anderen, en dat ik daar (door mijn duitse inslag) niet in ben geslaagd’. Malaparte's cameleonerie op politiek terrein was veel sterker in zijn taktiek dan in zijn strategie. Om ‘zijn huid te redden’ was hij eerder een caricatuur van italianerie, maar zijn grote droom bleef steeds dezelfde. Hij bleef er van overtuigd dat Italië een revolutie ‘vanuit de basis’ nodig had en hij zag al vroeg dat de ‘bevrijding’ (hij gebruikt het woord tussen aanhalingstekens) de oplossing voor de problemen niet zou brengen. Hij vervloekte ieder ‘permanent compromis’. Macchiocchi was eerder in het China van Mao dan hij, maar haar boek over NapelsGa naar eind43. kwam na ‘La Pelle’. Ze zag de maartopstand van '77 in Bologna als een natuurlijk protest tegen het ‘permanente compromis’ van een communistenleider als Berlinguer, een man die vele illusies had verstoord. Na de squadristi van Malaparte en de moord op Mateotti zijn er nu de rode brigades en de moord op Moro. De woorden van ‘Don Camaleo’ blijven dan ook waar: ‘Uit welk beest of welke god zijn wij Italianen geboren, die in staat zijn tot iedere grandeur en iedere infamie’. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||
Tekst brief Malaparte aan Nino Frank:Roma 29 Settembre Ve
Caro Nino Frank Tornando ieri a Roma dopo due mesi di assenza, trovo in mezzo alle carte accumulatesi sul mio tavola durante l'estate, anche la sua lettera dalla Val d'Intelvi, e mi affretto a risponderte.
Prima di responderte, caro Frank, mi permetta di pregarla di volermi inviare una Jettera in cui Ella mi scrive di non essere antifascista, ma, anti, fascista. E allora le rispondero chenon è vero etc etc. Io, poi, non m'interesso di certe questioni vi lana caprina e lasco in pace chi mi lascia in pace. S'immagini dunque se perdo il tempo a occuparmi di distintivi! In ogni modo si faccia vivo, saluti per me Fracchia, e gravisca i miei cordiali saluti. | |||||||||||||||||||||||||||
VertalingRome, 29 september 1927
Beste Nino Frank Toen ik gisteren na een afwezigheid van twee maanden in Rome terugkwam vond ik temidden van de papieren die zich gedurende de zomer op mijn bureau hadden opgestapeld ook uw brief uit Val d'Intelvi en ik haast me je te antwoorden. Dank voor het artikel, dat ik overigens nog niet ontvangen heb, over ‘Avventure’. En dank voor de openheid die je hebt getoond door me te vragen of het waar is dat etc. etc.Ga naar eind* Alvorens je te antwoorden, beste Frank, wil ik u vragen of u zo goed wilt zijn me eerst een brief te sturen waarin u me schrijft geen anti-fascist te zijn, maar, integendeel, fascist. En dan zal ik u antwoorden dat het niet waar is etc. etc. Ik interesseer me overigens niet voor zulke onbeduidende dingen en laat iedereen met rust die ook mij met rust laat. Stel je voor dat ik mijn tijd zou moeten verdoen met partijspeldjes! In ieder geval, laat me van u horen, doe mijn groeten aan FracchiaGa naar eind** en wees hartelijk gegroet. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||
Malaparte's oeuvreromans, verhalen, reisverhalen:
| |||||||||||||||||||||||||||
essays:
| |||||||||||||||||||||||||||
poëzie:
| |||||||||||||||||||||||||||
toneel:
| |||||||||||||||||||||||||||
film:
| |||||||||||||||||||||||||||
verscheen na Malaparte's dood:
Het verschijnen van het verzameld werk werd gestaakt toen de uitgever, Vallecchi, vorig jaar failliet ging. Malaparte's zuster Mimma Ronchi probeert de uitgave voort te zetten en zoekt hiertoe een nieuwe uitgever. | |||||||||||||||||||||||||||
Wat de franse vertalingen betreft zijn op het ogenblik nog verkrijgbaar:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||
Bij de foto's:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||
Omslag: Malaparte, tekening van Orfeo Tamburi |
|