Herbert Ruhm Moirer droomt
Moirer droomt, een man van middelbare leeftijd, van zijn kinderen, van zijn ex-vrouw, van haar nieuwe man.
Ik droom, denkt Moirer in zijn droom.
Moirer heeft zijn appartement al in geen week meer verlaten. Klokslag half acht ploft de Times tegen zijn deur. Om tien uur brengt Gristede's het voedsel dat hij telefonisch heeft besteld, om tien over half vijf belt zijn vriendin, om half acht slaapt Moirer weer. Twaalf uur 's nachts staat hij op, en denkt en drinkt; drank doodt gedachten, of een bepaald soort gedachten, Moirer's onvermogen - wat kan hij doen? - vliegt de deur uit als de drank zich verspreidt. Moirer heeft een vergrote lever. Moirer drinkt. Moirer slaapt. Moirer slaapt om van zijn kinderen te dromen.
Moirer omhelst ze, zijn dochter, zijn zoon, en in de omhelzing slaat zijn hart over, als een grote vis, die door helder water breekt. Anders dan de pijnscheuten, de krampen en de stilstand, wanneer Moirer aan zijn kinderen denkt als hij op straat loopt, als hij wakker is, zonder drank. In zijn dromen omhelst hij zijn kinderen, is zijn vrouw vriendelijk - kijk, hij praat met haar, ze glimlacht; haar nieuwe man rijdt aan de andere kant van de weg voorbij in een (nieuwe) stationcar, rijdt glimlachend voorbij; zelfs hij is vriendelijk in dromen; de auto klimt tegen een helling op, verdwijnt over de heuvel. Moirer praat met zijn vrouw, zijn kinderen zijn vlakbij aan het spelen; nu houdt hij zijn zoon in zijn armen. Moirer, zoon in zijn armen, draagt hem van de huiskamer, waar hij welterusten heeft gezegd tegen zijn zusje en zijn moeder, naar zijn slaapkamer. De slaapkamer is donker, de nacht is donker, de maan is uit, komt op. Kijk Peter, zegt Moirer, zei Moirer. De zon is slaap-slaap. Tijd voor jou om ook slaap-slaap te doen.
Peter, in Moirer's armen, knikt.
Je bent een grote jongen, zegt Moirer tegen zijn zoon. Je bent mijn grote, sterke reus.
Net zo groot als de zon, pappa? vraagt Peter. Groter.
Net zo groot als de maan?
Groter.
Net zo groot als de zon en de maan en de hele, hele wereld?
Groot, zegt Moirer. Je bent mijn grote, sterke jongen.
Moirer voelt Peters lange wang tegen de zijne, zijn linkerarm ligt om zijn hals, en Moirer zet hem zacht op het bed neer.
Welterusten paps, zegt Peter.
Welterusten, jongen, zegt Moirer. Slaap zacht. Ja paps, zegt Peter.
Moirer droomt in zijn droom dat Peter, groter nu - hoewel een heel stuk groter! Hij heeft zijn kinderen nooit meer gezien - in zijn armen vliegt. Hij voelt zijn lange wang, hij ruikt de zuivere geur, vlees van mijn vlees. Mijn schat! Vader! Vader! zegt Peter.
Mijn reuzegrote jongen, zegt Moirer, en hij wiegt hem in zijn armen, en in zijn dromen glimlacht Moirer.
Moirer ziet zijn kinderen alleen in zijn dromen. Zijn vrouw is van hem gescheiden, hij heeft geen werk, hij kan niet voor zijn kinderen betalen. Het is voor iedereen beter als Moirer zijn kinderen niet meer ziet, zegt ze. Voor iedereen? denkt Moirer, en hij blijft binnen, blijft altijd binnen, om te slapen als hij kan, om te dromen dat hij zijn kinderen ziet. Alleen in zijn dromen ziet hij ze nu.