Maatstaf. Jaargang 27(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Rob Schouten Gedichten naar het Frans Sonnet naar Théophile de Viau (1590-1626) Eens droomde ik dat Jans, uit Hades weergekeerd, Nog even wonderschoon als in haar aardse leven, Mij zei dat Ixion een nevel had onteerd; Zou ík een schim omarmen en mijn liefde geven? Haar schaduw gleed zeer naakt en zeer ongegeneerd In bed en fluisterde: ‘Liefste, ik blijf maar even; Ik heb in dat vervloekte tranendal geteerd Op dít moment: Waar waren we ook weer gebleven? Ik kom om hier opnieuw te zwichten voor je charme, Om hier opnieuw de geest te geven in je armen.’ Nadat mijn lief zich aan mijn hartstocht had vergrepen Sprak ze: ‘Adieu, het Dodenrijk wacht, naar ik vrees. Ooit stak je brallerig je potlood in mijn vlees; Daar heeft mijn geest dan nu een puntje aan geslepen.’ [pagina 124] [p. 124] Heerlijk landleven naar Berthelot (?-1623) Ach, zie toch Gods natuur zich voor mijn oog ontplooien: Een herder die een ganzenhoedster molesteert, Zo krachtig in haar naakte lichaam penetreert Dan men na afloop constateren moet: Twee dooien! Me dunkt, een schilder kan zoiets toch haast niet mooier: Zie hoe die ram daar op zijn kleine wijfje veert En die verhitte bok zijn liefje uitprobeert; Wát frisse lucht, wát horizonnen, zonnen, hooien? Ik ben op mijn manier op de natuur gesteld: Een stier die zich op koeien werpt met zulk geweld Dat hij soms dwars door deze arme beesten schiet. Kortom, ik vind de paring een veelkleurig feest, Een paradijs op aard. En wordt er niet gekeesd Dan interesseren beemd en woud en wei mij niet. [pagina 125] [p. 125] Sonnet over de dood van Pantoffel naar Claude le Petit Vrienden, ze hebben de arme Pantoffel verbrand, Die befaamde schavuit met z'n krulletjeskop; Door zijn dood steeg zijn deugd naar de eeuwigheid op. Wie vóor hem gaf ooit noob'ler de geest in dit land? Ja, hij kweelde 't luguberste lied onderhand En hij hulde zich braaf in de stijve hansop. Op het brandende hout zag die fikkende pop Zonder angstig geblèr naar de andere kant. Tevergeefs bad zijn biechtvader in het geknetter, Met het kruis in de knuist, voor de ziel dezer ketter. Vastgepind op een paal, prooi voor 't vlammengewemel, Stak de held zijn wormstekige kont naar de hemel, En teneinde te sterven zoals hij voordien Had geleefd liet hij ieder zijn reet nog eens zien. [pagina 126] [p. 126] Priapisch lied naar François Maynard (1582-1646) Ach nymfen, kom toch alsjeblieft wat dichterbij Met die door niemand ooit volprezen naaimachine. Ik ga te gronde als ik die niet mag bedienen En de gevoelsmens wordt langzaam vermoord in mij. Voortdurend peins ik over hoe het vroeger was Toen er nog flink werd aangepakt - want arbeid adelt! - Door de priapen, die mij hebben opgezadeld Met de voogdij over hun voorraden groen gras. Ik val, net als mijn erflaters, niet te verslaan En grote faam verdient mijn fier geslachtsorgaan Om al die kostelijke nectar die hij schenkt. Hoe vreemd als je dan de onvruchtbaarheid bedenkt; Waar vind je tegenwoordig onder al wat leeft Een onderlijfje dat er nog wel trek in heeft? [pagina 127] [p. 127] Mysticis umbraculis naar Stéphane Mallarmé (1842-1898) Zij sliep; zijn vinger beefde, zonder amethist en naakt, onder zijn hemd, na droeve zucht beslist hij; tot de navel licht hij het batist. Haar buik scheen sneeuw waarin - als in een bos een lichtstraal alles weer verguldt - wat warmte los- smelt valt: een vrolijk distelvinkennest van mos. Vorige Volgende