Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
F.L. Bastet Bourget, Couperus en Parijs
| |
[pagina 114]
| |
Mevrouw Van Attema nodigt mevrouw Van Even uit voor een onverwacht, klein diner: het blijkt dat daar ook een zekere Quaerts aan zal zitten die een slechte reputatie heeft. Zij kent hem als een Don Juan, iemand die met vrouwen omgaat om ze te gronde te richten: een mauvais sujet (p. 151). Zijn recente liaison met mevrouw Hijdrecht ligt ieder nog vers in het geheugen. Hij speelt kaart, rijdt paard, jaagt, en drinkt soms te veel in verkeerd gezelschap. Hij is welgesteld, wispelturig, nooit getrouwd en niet meer piepjong. Op het diner zit Quaerts naast mevrouw Van Even, en op een tweede diner herhaalt zich dat. Tijdens het algemene tafelgesprek neemt Quaerts als het ware mevrouw Van Even apart in een dialoog terzijde. Hij maakt zonder dat zij het wil toch indruk op haar, maar de ontmoeting is haar desondanks antipathiek. Terug in haar eigen huis voelt zij zich geborgen maar eenzaam. Na deze diners gaat Quaerts steeds meer werk van mevrouw Van Even maken. Het hogere in haar trekt hem aan, hoewel hij niet veel met haar gemeen heeft: in zijn kamers heeft hij b.v. een hele verzameling wapens... Dit wordt aanleiding tot herhaalde bezoeken en ontmoetingen. Quaerts begint langzamerhand te beseffen dat hij van mevrouw Van Even houdt. Om haar waardig te zijn belooft hij haar te zullen breken met zijn kwalijke levenswijze. Zij heeft een goede invloed op hem. Zij, van haar kant, begint te beseffen dat hij haar onmisbaar wordt, hij gaat de centrale plaats in haar leven innemen. Mevrouw Van Even ontdekt dat zij voor het eerst van haar leven écht liefheeft en wordt een andere vrouw. Zij ontdekt nu ook de hartstocht. Quaerts van zijn kant merkt dat hij in haar gezelschap de kracht voelt zijn belangrijke belofte gestand te doen, maar valt soms toch terug. Zij begrijpt dat. - De uitwerking van dit gegeven beheerst verder het hele boek. Plaats van handeling: Den Haag.
Tot op dit moment in de liefdesontwikkelingen lopen de romans van Bourget en Couperus parallel. Er is waarschijnlijk geen boek in het oeuvre van Couperus dat zo sterk beïnvloed is door een voorbeeld. Het is zelfs mogelijk dat Couperus de parallel opzettelijk zo ver heeft doorgetrokken; dat hij een verbeterde versie heeft willen schrijven zonder de opvulsels die het origineel ruim tweemaal zo dik hebben gemaakt. Een Bourget, naar 's lands gelegentheit verdietst.Ga naar eind1. Ten minste zo belangrijk als de overeenkomsten zijn de verschillen, in het bijzonder in de uitwerking van het gegeven, waarover straks. Variaties in de intrigue heeft Couperus vooral aangebracht in de bijfiguren. Bourget laat zijn markiezin van het begin af aan op de achtergrond nog een kuise liefde hebben, de politicus Poyanne. Deze zogenaamde liefde is echter op sterven na dood en van hartstocht gespeend. Toch blijft Poyanne de markiezin vasthouden. Hij is lange tijd op reis. Juist in die periode speelt zich haar hartstochtelijke affaire - die het grootste deel van het boek beslaat - met Casal af. Er zijn meer bijfiguren: een oude moeder, een verklikker, vriendinnen. De markiezin bezit verder behalve haar huis in Parijs nog een kasteel in de provincie. Zij is romantechnisch dus met veel meer dimensies uitgewerkt, heeft meer gevarieerde mogelijkheden, en kan daardoor ook psychologisch aanmerkelijk veelzijdiger behandeld worden. Dit is niet zonder meer een winstpunt. Bourget tekent de gecompliceerde ontwikkeling van het ‘coeur de femme’ der markiezin met iets te superieure brille, tot en met haar heroïsche ondergang, en is niet wars van kasteelromanachtige banaliteiten en clichés die in zijn eerdere romans ook al voorkomen. Couperus voegt heel andere figuren van het tweede en derde plan toe. De belangrijkste is de jongen Jules, een dweper die veel op de heel jonge Couperus zelf lijktGa naar eind2. (hij heeft o.a. moeite met de derde klas!) en die geplaagd wordt door onbegrepen hevige gevoelens voor Quaerts. Door de toevoeging van deze scherp observerende Jules kan de Quaertsfiguur goed belicht en uitgewerkt worden. Mevrouw Van Even van haar kant krijgt wat meer reliëf doordat zij | |
[pagina 115]
| |
twee jongetjes heeft - het kind van markiezin de Tillières bij Bourget gaat dood -, zij is moederlijker dan haar Parijse voorbeeld en aanzienlijk burgerlijker. Een zekere rol spelen ook haar zuster, zwager en kinderen, hoewel die figuren verder geen sterke nadruk krijgen. We zouden daarom kunnen stellen dat Bourget van de intrigue een grote roman maakt, waarin ook de auteur zelf voortdurend met ideeën en opmerkingen van algemene, dikwijls bespiegelende of zelfs moraliserende, aard aanwezig blijft. Couperus daarentegen heeft eigenlijk meer een novelle geschreven. Van het begin af aan blijft alles tamelijk schetsmatig. In de loop van het boek maken de twee hoofdpersonen zich steeds duidelijker los van de wat wazige achtergrond. Hun ontwikkeling is fijnzinnig uitgewerkt en weergegeven, maar in de doorwerking naar het einde toe speelt de omgeving nauwelijks meer mee, met uitzondering van Jules. Deze is eigenlijk de derde hoofdpersoon. Voor hem is bij Bourget geen enkel voorbeeld te vinden. Als Couperus' alter ego, treedt hij aan het slot echter nog eenmaal beslissend op. In de tragedie is hij de bode, daargelaten of het boek eigenlijk tragisch is of niet. Het spreekt vanzelf dat beide boeken, gezien deze zo verschillende aanpak van de gegeven intrigue, ook heel verschillend aflopen. Bij Bourget gaat het als volgt. De oude rivaal van de minnaar Casal komt terug van zijn politieke dienstreis. Hij ontdekt wat er aan de hand is, ziet zijn liefde en leven gebroken maar probeert de markiezin te dwingen op de oude voet met hem door te gaan. De minnaar Casal accepteert dat niet. Een duel tussen de rivalen vindt plaats. Nog voor het duel echter, geeft de markiezin zich lichamelijk aan haar minnaar Casal, voor het eerst, in diens eigen huis. Beide rivalen overleven het duel. De oude saaie Poyanne ziet echter in dat zijn liefde niets meer kan terugwinnen en vertrekt uit het leven van de markiezin. Deze verlaat zelf voorgoed Parijs om zich terug te trekken op haar kasteel in de provincie. Ze breekt met alles, ook met haar minnaar Casal. Deze begrijpt het niet. Een vriend legt het uit: Poyanne was voor de markiezin een geestelijke liefde, Casal een lichamelijke. Wat zij in haar leven zocht was ‘een Casal, maar met het hart van een Poyanne’. Daar zij die combinatie niet heeft gevonden gaat zij aan het eind van het boek na jaren zelfs het klooster in. Casal vertrekt op olifanten- en leeuwenjacht in het oosten en vaart doelloos rond op een jacht. De dualiteit van lichamelijke en geestelijke liefde is van huis uit Couperus' eigen probleem geweest. Hij werkt de intrigue echter heel anders uit dan Bourget. Bij hem heeft Quaerts ‘lief, met alleen zijne ziel’, ‘met de supreme Aandoening der essence zijns wezens’. Mevrouw Van Even is zijn Madonna en moet voor hem blijven ‘eene vrouw, die geen vleesch was, die niets verlangde van de aarde, welke hij vond in andere vrouwen, die alleen ziel zoû wezen, zusterziel der zijne’. Zij weet van haar kant volmaakt zeker ‘dat hij niet tot haar komen zoû met de omhelzing zijner armen en den zoen van zijn mond’. Zijn geluk om deze niet-zinnelijke liefde voor haar, is haar smart: ‘de smart, dat zij het aardsche wilde, dat zij het aardsche miste, dat zij smachtte naar het aardsche...!’ Zij berust daar echter in, en kan op die manier toch met hem samen een extase van geestelijke liefde beleven: deze extase duurt echter maar een avond lang. Quaerts blijft daarna weg. Na weken schrijft hij nog een brief: dat hij niet meer komt, om de herinnering aan deze extase zuiver te bewaren. Jules bericht haar daarna dat Quaerts van plan is een grote reis te gaan maken. Nog eenmaal komt deze om afscheid te nemen. Hartstochtelijk kust hij haar bij die gelegenheid: ‘in de zonneverrukking van hare ziel mengde zich eene zaligheid van de aarde, een toegeven aan het geweld zijner omhelzing’. Dan vertrekt hij voorgoed. Bij Bourget is het de vrouw die niet in staat is een lichamelijke liefde met een geestelijke te verbinden. Zij gaat in het klooster en kiest dus tenslotte voor het uitsluitend geestelijke element. Bij Couperus is het de man, die bij één soort vrouw het lichamelijke zoekt en vindt, en die - voor eenmaal - bij een Madonna het geestelijke vindt waar hij even wezenlijk behoefte aan | |
[pagina 116]
| |
heeft. Mevrouw Van Even wil haar minnaar echter volledig. Omdat hij daartoe niet bereid is, vertrekt hij. In dit opzicht verschilt Couperus dus essentieel van zijn voorbeeld. Dit thema heeft hem het hele jaar 1890 bezig gehouden; reeds vóór hij Bourgets roman leerde kennen. De gegevens zijn de volgende.
Na in mei 1890 Noodlot voltooid te hebben reist Couperus naar Karlsbad.Ga naar eind3. Hij begint er de novelle Eene Illuzie (‘Karlsbad - Den Haag, Juli '90’). Eind juni of begin juli is hij met het onvoltooide verhaal weer in Den Haag, waar hij het snel afmaakt. Hij is ‘in een zeer beroerde stemming’, zo schrijft hij op 8 juli aan NetscherGa naar eind4. (aan wie hij in dezelfde brief Noodlot opdraagt), om dan te vervolgen: ‘Ik ben nu bezig aan een novelletje: Eene Illuzie en zal met het najaar aan een grooten roman beginnen: Extaze, waarvan de hoofd-figuur mij echter nog maar alleen voor oogen staat. Ziedaar mijn litteraire bezigheden en voornemens, die me in deze dagen van spleen nog een ietsje aan het leven doen hechten, al is het niet veel. Ik ga niet met de Emantsen op reis, omdat ik er op het oogenblik niet de minste lust in heb. In September ga ik voor, naar ik hoop, langen tijd naar Parijs, zoolang als mijn duiten duren’. Het ligt voor de hand deze slechte stemming terug te zoeken in zijn literaire thema's van die periode. Het blijkt dan dat het eigenlijk steeds om een en hetzelfde thema gaat.Ga naar eind5. In Eene Illuzie is het Carel Armand die een geestelijke liefde koestert voor Tila, een liefde die eigenlijk van zijn kant niet meer dan vriendschap is. Tila wil meer, zij wil haar man helemaal. Maar hij kan dat niet. Het resultaat is een breuk. In dit verhaal speelt Tila's oude Moezie op de achtergrond min of meer de rol van een zoetsappig doende maar tamelijk sluwe koppelaarster. Moezie bespionneert Tila's post en dringt er zelfs op aan dat Armand zijn Tila aan haar, Moezie, zal vragen, ‘heel netjes, aan mij, zooals het behoort’.Ga naar eind6. Maar dat gebeurt niet. In Tila is ‘iets mannelijks verdwaald’.Ga naar eind7. Carel neemt tenslotte de benen maar hij is er wel wanhopig om. In Een Verlangen, geschreven in december 1890 te Parijs, tekent Couperus duidelijk een zelfportret met wat wijzigingen à la Hugo Aylva. Een jongeman van achtentwintig zwerft met spleen door Parijs, vindt het leven zinloos, doelloos en vergaat van eenzaamheid. Wat is zijn recente verleden? ‘Hij had kennissen, zoo vele, verspreid over de wereld; hij had vrienden, enkele, die hem zeer mochten, maar hem niet zagen, onmogelijk zien kónden, in zijn gemoed, hij had acht maanden eene jonge vrouw zoo half en half lief gehad, eene vrouw, die hem aanbad, die met hem had willen gaan waar hij wilde, van haren man en haar kind weg; hij was vlak daarop verloofd geweest met een jong meisje, dat hem na een jaar lijdens tegen haar eigen zin zijn woord teruggegeven had, omdat ze inzag, dat hij niet genoeg voor ze voelde om heur man te zijn.’Ga naar eind8. Bij herhaling is er, kortom, de eisende vrouw. In Extaze neemt zij de meest subtiele vorm aan. Ze blijft daar met haar eis alleen, de man gaat ook ditmaal weg, maar ze berust er in. Ze trouwt niet, ze zal nooit meer trouwen. Het is van belang er op te letten wat er intussen met Couperus aan de hand was toen hij Extaze schreef: hij was na een ernstige crisis uit Parijs teruggekomen, had zich weer in Den Haag gevestigd en er zich verloofd met zijn nicht Elisabeth Baud. In de loop van 1891 werd hij kalm en gelukkig en hervond zijn evenwicht. De eisende vrouw - èn haar moeder - was weg, hij had met haar afgerekend. In haar plaats kwam Elisabeth, rustig en zusterlijk, die alleen maar wilde dienen en helpen. Dit was het soort vrouw dat Couperus nodig had. Daar de eisende vrouw al in juni te Karlsbad gestalte begint te krijgen, kan het niet anders of Couperus' relatie tot haar moet van vóór die tijd dateren, aangenomen dat haar bestaan op realiteit berust. Hij heeft haar dus b.v. niet pas in Parijs leren kennen. Het lijkt er op dat wij kunnen vaststellen wie zij was. Hier helpt ons een nieuw gegeven dat Albert Vogel mondeling uit de familiekring van de nazaten vernam. Bij | |
[pagina 117]
| |
hem lezen wij over Couperus' huwelijk en de periode die er aan voorafging namelijk het volgende.Ga naar eind9. ‘In de uitgebreide familiekring had men zich sedert geruime tijd al bedisselend uitgesproken voor een verloving van Louis met zijn nicht Guillemine Louise Baud, geboren in 1862, jongste tante van Elisabeth en in de familie Minta genoemd, van wie bekend was dat zij zich zeer tot Louis voelde aangetrokken. Tegen deze nog zeer vage plannen en speculaties had Louis geen bezwaren gehad. Hij stond er vrij onverschillig tegenover; van een officiële verloving zou voorlopig geen sprake zijn’. Toen zijn keuze tenslotte naar de jongere Elisabeth uitging, werd hem dat niet in dank afgenomen: ‘Het negeren van de oorspronkelijke plannen, een verbintenis met Minta, werd Louis en vooral Elisabeth door haar tantes zeer kwalijk genomen. In het bijzonder haar tante Wilhelmina Baud, getrouwd met jhr. Johan Schuurbeque Boeye, moet zeer verontwaardigd zijn geweest. Elisabeth werd onterfd, een breuk was onvermijdelijk’. Dit is dus wat voorafging aan en later volgde op Couperus' vertrek naar Parijs. Dit is ook wat hij literair verwerkt heeft in Eene Illuzie - compleet met de onplezierige Moezie - en in Extaze. Minta stelde hem voor de eis van een normaal huwelijk, en toen die kwestie op de spits gedreven werd moest Couperus kleur bekennen. Het viel negatief voor Minta uit. Al het familie-geharrewar hier omheen verhoogde Couperus' slechte stemming nog eens extra. Het ziet er naar uit dat hij de zaak definitief beklonken heeft in Luik. Hoe kwam hij daar terecht, en met wie? Laten wij trachten de gegevens te ordenen. Terug uit Karlsbad in juli, blijft Couperus een paar weken in Den Haag. Hij onderhield in die tijd een in warmte groeiende vriendschap met Jhr. Johan Ram, die hij volgens Van Booven ‘meer en meer als vertrouwde nam, omdat hij iets van een innerlijke gelijkgestemdheid in hem had herkend’.Ga naar eind10. Augustus werd een maand van veel wandelen, vooral 's avonds door de Scheveningse Bosjes. In een brief van 17 augustus 1890 beschrijft Couperus zo een wandeling: ‘Het was pikdonker en we konden geen hand voor oogen zien soms. We kwamen niemand tegen, het was als liepen we in de inkt! Die groote ster, die flambouw des hemels, glansde met volle kracht en doofde dan in eens weer uit... zou dat iets beteekenen... een voorteeken?’ Uit de zelfde brief blijkt dat Couperus op 25 augustus naar Luik dacht te gaan, met Elisabeth en met Minta Baud.Ga naar eind11. In Luik woonde zijn oude tante Taets van Amerongen-Riesz.Ga naar eind12. Het kan niet anders of bij haar is de huwelijkskwestie uitvoerig onder werp van gesprek geweest. Couperus maakte er nog een uitstapje naar Chaudfontaine. Maar zijn verslag daarvan blijft zeer somber van toon.Ga naar eind13. Naar de gesprekken met Ram kunnen wij alleen maar raden. Men mag vermoeden dat Couperus zich meer en meer zijn geaardheid bewust werd. De zelf niet getrouwde Ram zal hem zeker wel niet tot trouwen hebben aangespoord. Ook tante Taets moet hem verstandige raad hebben gegeven. Hij was erg op haar gesteld. Van al zijn boeken heeft hij haar altijd een exemplaar gestuurd. Voor de presentexemplaren van Extaze stond zij als derde op het lijstje. Neem nu eerst eens afstand van alles en van ons allemaal, zo ongeveer moet de slotsom geweest zijn, en ga naar Parijs zoals je toch al van plan was. Dan kom je eens tot jezelf en zul je de dingen misschien helder gaan zien. Over deze problemen heeft hij ook gecorrespondeerd met zijn zuster Trudy in Indië. De brieven zelf bezitten we niet, maar wel een verslag erover van iemand die ze gelezen heeft: een zekere Paul Ekhard, die in werkelijkheid Trudy's echtgenoot De la Valette was en onder dat pseudoniem in 1913 bij Couperus' vijftigste verjaardag een boeiend artikel over hem heeft gepubliceerd in de Nieuwe Courant.Ga naar eind14. Hierin staat o.m. het volgende. ‘In November '90 bevindt hij zich sedert eenige weken te Parijs, met een portefeuille vol aanbevelingsbrieven, aan Massenet, De Goncourt, Van Beers, Zola, Bourget... Door zijn vriend Fr. Lapidoth, die er woont,Ga naar eind15. kan hij bij zoovele families geïntroduceerd worden als hij maar | |
[pagina 118]
| |
wenscht. Hij denkt echter alleen naar Bourget te gaan, den hem toen boven allen sympathieken meester, want hij is in een gedrukte, verdrietige stemming. En hij schrijft aan zijn zuster, dat zij zich valsche illusies maakt wanneer ze terugverlangt naar Europa: “Ik ben nu in den Foyer der beschaving en ik vind het leven hier zoo afgesleten, zoo onfrisch, zoo zonder eenigen geur van jeugdig mooi. Parijs lijkt me een oude, vuile stad, waar de verguldsels der café's en theaters, de cosmopolitische warwinkel der boulevards, de fiacres en de cocottes, alle oud, vuil, afgesleten zijn; een navrante boel, waar het iemand een kwelling is in te leven. O, natuurlijk, er is hier “Kunst” en “Beschaving”, jawel, o God! jawel, ik weet dat, maar leef er eens in... en toets, wat je hier vindt aan je eigen ideeën, aan je illusiën, wat een déceptie!...”. Hij houdt van het Théatre Français, en van Réjane, maar de Grand Opéra valt hem in elk opzicht tegen. Sarcey is een crétin, die hem gedurende bijna twee uren “gemarteld” heeft met een conférence over Bourgets Un coeur de Femme, waarmede Louis sedert eenige maanden dweept [!! f.b], en waarvan die botte bourgeois niets begreep. En dan, hoe weinig goedgekleede vrouwen! “De actrices zijn hier, naar wat ik zie, de eenige vrouwen, die zich goed kleeden; ten minste, de mondaines, die ik in den Grand Opéra zag, hadden oude jurken aan. Maar het is ook nog niet het seizoen”, en hij hoopt in Januari en Februari de schatten van Worth en DoucetGa naar eind16. in de loges gedragen te zien’. Aldus Paul Ekhard. Het sombere beeld wordt vooral ook duidelijk door wat Van Booven er over schrijft. Deze deelt mee dat Couperus zich in Den Haag zelfs had laten afschrijven.Ga naar eind17. Hij woonde niet meer in Nederland. Blijkbaar heeft hij het plan gehad zo mogelijk niet eens meer terug te komen maar zich metterwoon in Parijs te vestigen. De teleurstelling kwam daardoor des te heviger aan. Dat hij geen gebruik maakte van zijn introductiebrieven meldt ook deze biograaf: alleen De Wyzewa zocht hij nu en dan op. (Uit het Journal van Edmond De Goncourt blijkt nergens dat Couperus contact met hem zou hebben opgenomen. Of hij Bourget nog ontmoet heeft, valt niet na te gaan). De winter van 1890/91 zou zeer streng zijn en toen Couperus een maand in Parijs gewoond had kondigde de kou zich al aan. Van Booven, die nog inzage gehad heeft van brieven uit het bezit van Marie Vlielander Hein, merkt daarover op: ‘In zijn brief van 31 October 1890 aan zijn nicht Mej. VI. H. beschrijft hij zijn aanvallen van droefgeestigheid aldus: “Ik heb een gevoel of ik een schaduw sla over alles wat me omgeeft en iedereen tot wie ik spreek...”. Ook wil hij, dat zij zijn moeder overhaalt naar Parijs te komen. Maar ruim drie weken later, 24 November 1890, schrijft hij over: “kolossale wandelingen, heel Parijs door, en ik amuseer mij dan om naar de namen van de straten te kijken en maak alzoo een locale studie van Parijs... Zoo nu en dan, al schrijf ik het niet aan oma, [Couperus bedoelt zijn moeder], dan is het hier zoo groot en wijd en koud en eenzaam om me heen, alsof Parijs de Sahara is. En nu zal je wel zeggen, waarom kom je niet terug, daar waar je het niet koud en niet eenzaam zou hebben, maar heusch, ik voel dat het beter is, dat ik weg ben uit Den Haag, zelfs weg van jullie allen die zoo veel van mij houden en al heb ik het nu en dan koud, ik heb toch nog geen oogenblik berouw gehad dat ik hier ben gekomen...”’ Dit neemt niet weg dat hij eind december of begin januari 1891 tegen zijn oorspronkelijke plannen in toch naar Den Haag terug is gegaan.Ga naar eind18. Kort daarna werd zijn verloving met Elisabeth bekend gemaakt. In die zelfde dagen begon hij aan Extaze. Op 9 september trad hij in het huwelijk. Het huis dat hij daarna in Hilversum betrok kreeg de naam ‘Minta’.
Bij het schrijven aan Extaze heeft Couperus natuurlijk heel goed geweten wat hij deed. Hij volgde Bourget na: tot op zekere hoogte, want in de doorontwikkeling moest hij sterk van Bourget afwijken. Bij Bourget komt het tot een crisis bij de terugkeer van de oude minnaar, Poyanne. Bij Couperus gaat de liefdesgeschiedenis met de nieuwe minnaar voorlopig onge- | |
[pagina 119]
| |
stoord door. Hier wordt het gegeven van Eene Illuzie op de Bourget-stam geënt. Het wordt nu echter zeer fijntjes uitgewerkt. De verlaten minnares vervalt niet meer tot een soort razernij, zoals eerst, maar is diep gelukkig in haar extase.Ga naar eind19. Biografisch gezien kan dit betekenen dat Minta Baud zich na Couperus' terugkeer en verloving bij de situatie heeft neergelegd. Van een breuk is geen sprake, dikwijls heeft Couperus ook haar later zijn boeken gestuurd, te beginnen met Eene Illuzie.Ga naar eind20. In tegenstelling tot de geliefden Tila en Armand, mevrouw Van Even en Quaerts, waren zij nauwe familie van elkaar. De naam van het Hilversumse huis was symbobolisch: zo waren Couperus, Elisabeth en Minta in de geest tria iuncta in uno.
Toen Couperus zijn Metamorfoze schreef, kon hij bij de hoofdstukken over zijn vroege verzen (Het Boek van Torquato Tasso), over Eline Vere (Het Boek van Mathilde), en over Noodlot (Schaakspel) een vrije parafrase schrijven. Niets verhinderde hem dat te doen. Er werd niemand door gekwetst. Extaze (Het Boek van Nirwana) was daarentegen een hachelijk onderwerp. Door zijn er mee gelijklopende huwelijk en het drama dat zich eerder, in 1890, had afgespeeld in de familiekring om Minta heen, dreigde hij in 1896-97 oude wonden open te rijten. Hij bedacht er het volgende op. Het huwelijk van de hoofdpersoon Hugo Aylva werd helemaal naar het eind van Metamorfoze verschoven. In Het Boek van Nirwana wordt niet getrouwd! Het is ook allerminst ‘een Boek van Geluk’, zoals de ondertitel van Extaze toch luidt. Integendeel, het is een hoofdstuk boordevol smart en ellende van de manlijke hoofdpersoon. Het speelt zich in Parijs af, maar is grotendeels een Bourget-achtig verzinsel. Een man die zich verbeeldt dat hij verliefd is op een onbereikbare vrouw: het is de onherkenbaar verliteratuurde omkering van Minta Baud, verliefd op de onbereikbare Couperus. Het verhaal rammelt dan ook flink en bevredigt niet.Ga naar eind21. In de biografie van Couperus is er geen plaats voor. In november 1890 kan zich nooit zoiets in Parijs hebben afgespeeld daar er dan toch wel ergens in de brieven aan Marie Vlielander Hein - die Van Booven kende, en hij zwijgt - een echo van terug te vinden had moeten zijn. In december 1890 evenmin, want dan had er iets van moeten doordringen in het toen geschreven Een Verlangen. Dit laatste verhaal noemt echter slechts ongelukkige liefdes in het verleden, zie hierboven. In januari 1891 was Couperus al weer terug in Den Haag. Het Boek van Nirwana, zich in de salon van de zeer Bourget-achtige Hélène de Vicq, baronne d'Armentières afspelend (de naam alleen al!), is kortom een verdichtsel.Ga naar eind22. Metamorfoze gaat van dit punt af als semi-autobiografie ook volledig de mist in, omdat de realiteit zo geheel anders geweest is. Hugo Aylva schrijft ongehuwd in Italië verder. Pas na de dood van zijn moeder trouwt hij met Emilie. Dat is biografisch enige jaren te laat (maar psychologisch wel weer interessant, daar Elisabeth zo duidelijk een vervangende moederfiguur voor Couperus geweest is, wat hij hier onbewust onderstreept). Door deze kunstgreep echter werden Minta Baud de hernieuwde confrontatie met haar gemankeerde huwelijk en alle ermee samenhangende problemen bespaard. Ook aan de gefroisseerde familieleden trouwens, die met haar bleven zitten. (In die tijd was het niet trouwen van een al ouder meisje in die kringen nog altijd een kleine ramp. Getrouwd is Minta nooit meer, Couperus is haar laatste kans geweest.) Couperus won nog meer bij deze verdraaide compositie. In de Nirwana-versie met Hélène de Vicq kon Jhr. Johan Ram rustig wegblijven. Hem in welke vorm en onder welk masker dan ook opnieuw ten tonele voeren - Bourgets Casal schijnt immers het officierspak van Ram aangemeten te hebben gekregen, en deze contaminatie is onder de naam Quaerts de romanliteratuur ingegaan - zou niet bepaald tactvol geweest zijn tegenover Elisabeth Baud, die intussen al jaren met Couperus gelukkig getrouwd was (of althans meende te zijn). Desgevraagd heeft Elisabeth later ontkend dat | |
[pagina 120]
| |
haar man ooit een officier onder zijn goede vrienden gehad zou hebben. Ram bestond voor haar niet. In Het Boek van Nirwana heeft Couperus zich daar dan ook aan gehouden. Een vreselijk Parijs' drama met een barones in een geel boudoir werd als diffuus rookgordijn over het verleden opgetrokken. Bourget had het geschreven kunnen hebben. Couperus was een voortreffelijk leerling van de grote Franse schrijver, wiens Un coeur de femme in Nederland blijkbaar alleen door hem ooit goed gelezen is.Ga naar eind23. | |
[pagina 122]
| |
|