Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Boudewijn Büch Over Arthur Rimbaud, een leraar Frans en mij zelfGa naar voetnoot+Wraak en haat, dat zijn de enige juiste beweegredenen voor een auteur. Indien wij liefde benoemen als de positieve interpretatie van de haat en een auteur deze óók in zijn schrifturen betrekt, welnu, dan kan een schrijver de grootst denkbare actieradius in zijn letterkundige werken bereiken. Ik heb gehaat. Soms denk ik zelfs: als geen ander. Ik haat nog dagelijks en neem mij bijna iedere dag voor iemand - die mij voor de voeten heeft gelopen - een hak te zetten. Ooit heb ik een leraar Frans gehad - zo'n zestien, zeventien jaar geleden - wiens dood ik gaarne op mijn geweten zou hebben. Als er niet een wettelijk verbod op moord en doodslag bestond zou ik heden nog afreizen om deze heer een kopje kleiner te maken. Immers: ik weet waar hij woont, in enkele minuten zou ik bij hem kunnen aanschellen. En: hij zou mij binnenlaten. Hij is namelijk trots op mij. Omdat mij het toeval heeft getroffen dat ik een paar boeken heb geschreven, in een groot aantal bladen regelmatig terugkeer en een niet ontalentvol causeur schijn te zijn. Laat ik nu eens proberen het fysiek van deze heer te beschrijven. Het persoon heeft iets van een albineske rat. Klein van postuur droeg - en waarschijnlijk draagt - hij jasjes van grijze stof. Had waterige ogen en een volkomen domme gelaatsuitdrukking. Op het stompzinnige af. Zijn spraak was, maar laat ik in de tegenwoordige tijd spreken: is lispelend. Zijn bewegingen zijn ongecontroleerd. Geestig is hij in het geheel niet. Helaas moet ik toegeven dat hij één keer een koddige opmerking heeft gemaakt en wel in de klas waarin ik een jaar moest lijden onder zijn stupiditeit en op andere ogenblikken onder de smerigheden van paters franciscanen - die mij voorlichting gaven door mij te kussen of mijn pik te beroeren, wat ik niet vermeed, waarom zou ik ook, je was verzekerd van een negen voor het proefwerk Engels, en daarbuiten heb (en had) ik niks tegen kerels. Maar deze bruingerokte smeerpijpen stonken naar patchouli en kampfer. Tabak en belegen aftreksel. Zweetvoeten en goedkope wierook. Ik dwaal af. In de klas van die bijkans imbeciele franse leraar gebeurde eens het volgende: met dertig andere knapen stonden wij óp de banken, maakten lol, schreven rare zinnen op het bord. Eindelijk kwam de bewuste leraar binnen. Hij zei tegen de chaos: ‘Iedereen gaat zitten in het voor hem getimmerde hok.’ Dat was geestig. Ik hoop maar dat deze luldebehanger deze geestige wending van iemand anders had. Het kost mij teveel moeite deze klootzak voor geestig te verslijten. Ik bedoel: geestig op eigen kracht. Deze onbenul heette, meen ik - dit ‘menen’ uitsluitend om puur juridische redenen - Zusterman. Waarom nu al deze wrevel tegen dit laag bij de grondse wezentje? Dat is eenvoudig! Anderhalf decennium na door deze vlegel vernederd te zijn, interview ik een aardige - dus gehuwde - priester. En wel in mijn hoedanigheid | |
[pagina 105]
| |
van redacteur van een universiteitsblad. Een van mijn favoriete bijbaantjes. Ik kwam te praten met deze prelaat over mijn middelbare school. De prelaat vertelde dat zijn vrouw collega was geworden van de genoemde Zusterman. En dat deze Zusterman er trots op was mij tot zijn leerlingen gerekend te kunnen hebben. Dat hij duidelijk de invloed van zijn franse lessen kon zien in mijn verzen. Ja: dat hij alle mijne werken bezat. Ziehier, de grootste ellende die een schrijver kan overkomen: dat iedereen maar vrijelijk zijn werken kan kopen. Ik zou willen dat er - rechtsgeldige - lijsten in boekhandels werden gehanteerd. Lijsten waarop namen staan van lieden aan wie het verboden is mijn boeken te verkopen. Omdat ze zoveel schoonheid niet verdienen. Of, en dat heb ik ook wel eens bedacht, dat er voor de mensen die op zo'n lijst staan speciale tarieven gelden. Bijvoorbeeld dat voor een door hen aangeschaft boek het dubbele, liefst het driedubbele bedrag moet worden betaald. De invloed van zijn franse lessen! God beware mij! Zijn lessen waren fascistische exercitiesbeau, bon, joli, haut, long, petit, jeune, vaste, grand, vieux, mauvais, méchant - en meestal bekroond met een strafwerkopgave. Deze penitentie liet de knul zich dan aanreiken in zijn studentenkamer. Waar hij dronken en lallend met vrienden uit het raam hing. Als ik het goed heb, verliet hij deze studentenkamer pas toen ik mijn eerste doctoraal behaalde. Toen studeerde deze nit-wit af. Nimmer heb ik deze Zusterman weergezien. Behoudens ene keer. Op een avond was ik dronken en verdrietig. Ik had niets om handen. Ik dacht: ik fiets naar de reünie van mijn oude school. Ik betrad de feestzaal en werd weggestuurd. Waarschijnlijk omdat ik nog geen enkel candidaatsexamen had afgelegd. Nog niet een enkele publicatie had gepleegd. Heden zou dat ratachtige persoon mij wel willen smeken om één woord. Terwijl ik geen Ingeborg Bachman ben, geen Reve, geen Komrij, geen Goethe. Niets van dat alles. Ik ben een - dat hoop je maar - aankomend talent. De kleinheid ligt dus niet aan mij, maar aan dat verdorven ventje dat mij probeerde Frans te leren. Deze Zusterman heeft nimmer de naam van Rimbaud genoemd. Hij wist waarschijnlijk niet eens wie dat was. Nu, en dat geef ik toe, heeft mijn toenmalige leraar Engels nimmer Keats genoemd en mijn duitse leermeester nimmer Novalis. Maar dat is niet erg. Ik kwam toch wel aan mijn duitse trekken. Men lette op mijn achternaam. En mijn veel oudere broer woonde in Engeland en was zeer anglofiel. Verdomd: hij is het nóg. Natuurlijk: er is veel aan te merken op die twee andere literatuurlijke leeghoofden maar dit essay zal over Rimbaud gaan. Moet. Het moet omdat ik Die Wahlverwandtschaften van Goethe voor de beste roman uit de wereldliteratuur beschouw en Rimbaud als de meest voortreffelijke dichter. Ik zeg niet zo maar wat. Wat dat betreft ben ik geen Maarten 't Hart. Als ik er op terugkom zal ik deze gewijzigde opvatting uitvoerig met redenen omkleden en er in verschillende persorganen melding van maken. Rimbaud als dichter inruilen voor een ander, dat zou de grootste letterkundige wending in mijn leven worden.
Rimbaud is een dichter die onvoorstelbaar groot is. Rimbaud schrijft veel beter dan ik. Rimbaud's gedichten overtreffen de bijbel honderden malen. Rimbaud onderschatten zou strafbaar moeten worden gesteld. Rimbaud overschatten: dat kan niet.
Kortom: de naam Rimbaud viel niet op de middelbare school. Na de middelbare school ging ik een tijdje naar Frankrijk. Om twee redenen: Maurice Ravel was geboren in Ciboure en ze zouden daar ongetwijfeld meer van Rimbaud weten dan die domme franse leraar. Ik ben verliefd geworden aan de Golf van Biskaye - Ciboure behoort tegenwoordig tot de gemeente St. Jean-de-Luz, vlak bij Bayonne/Biarritz - en probeerde Rimbaud te lezen. Ik begreep hem niet, maar voelde dat er iets bijzonders in mijzelf aan het gebeuren was: ik werd gewaar dat Jean-Nicolas-Arthur Rimbaud mij iets probeer- | |
[pagina 106]
| |
de duidelijk te maken dat ik weliswaar niet woordelijk begreep, maar des te meer voelde. Het was 1967. Ik was gewonnen voor Rimbaud. Ik weet nog precies waar. In hotel Bolivar. Waar ik tien jaar later - beslist geen toeval - Bernadette genadeloos zou beminnen. (Ik schonk haar dus genade.)
Vanuit dat zuidelijke Frankrijk schreef ik verliefde brieven aan een meisje. Ik heb haar al jaren niet meer gezien. Ze is, geloof ik, getrouwd met een Griek en woont in Zwitserland. Ik heb één zo'n brief in copie: dat schrijven is door en door rimbaldien. Fantastisch, die Fransen, ze hebben natuurlijk ook een bijvoegelijk naamwoord voor Rimbaud: rimbaldien.
In deernisvolle omstandigheden kwam ik terug in Nederland. Mijn vader wilde mijn studie niet bekostigen. Dus was ik genoodzaakt mijn kennisverwerving zelf te betalen. Achtereenvolgens was ik bij Vroom en Dreesmann bordenwasser, magazijnbediende, boekverkoper en sous-chef van de tijdschriftenafdeling. (Ik behaalde, overigens, het diploma speelgoedkleinvakmagazijnmeester.) Het gaat nu om dat bordenwassen, wat ik meer dan vier jaar deed. Ik haalde mijn Frans op in dat spoellokaal. Buiten mij werkten er vijf Marokkanen. De afwas werd aangereikt door een luik. Aan dat luik verscheen zo om de vijf minuten een aardig meisje. Ouder dan ik. Ze heette Tineke. Tineke Eijgendaal. Ze was ook werkstudente. Ze studeerde Frans. En zei: god, wat spreek jij aardig Frans. Ik zei..., enzovoorts.
Ze kookte af en toe voor mij - en voor ons twee. Het werd geen romance. Ze vertelde over Rimbaud. Ze wilde er op afstuderen. En later: op promoveren. Het was fascinerend. Wat ze vertelde over Rimbaud. Op acht juni 1971 schonk ze mij de Poésies complètes in de Livre de poche-editie. Ik was zo blij als een kind. En zat nachten met woordenboeken op om het magische Voyelles te begrijpen. Om te doorgronden wat hij met Orphélie bedoelde. Hoe schoon - hoe oneindig onaanraakbaar - waren niet die gedichten als Les Poètes de sept ans, Le bateau ivre. ‘Comme je descendais des Fleuves impassibles,’ - was er een magischer regel denkbaar? Neen. Die was er niet. Nog niet, zou ik zeggen.
Ik beloerde de aanteken-streepjes van Tineke in het door haar geschonken exemplaar. Ik dacht: waarom zou ze nu dát gedicht mooi vinden. Ik was verloren. Ik zou met Rimbaud bijna opstaan en naar bed gaan. Ik ging grammofoonplaten kopen van heren die gedichten van Rimbaud zongen. Ik bevredigde mij op Mick Jagger-Everybody's Lucifer - die ik beschouwde als de hedendaagse reïncarnatie van Rimbaud. Ik had mijn op een na oudste broeder - Arthur - buitensporig, en om oneigenlijke redenen, lief. Totdat mijn moeder vertelde dat hij naar koning Arthur was genoemd. Toen was mijn liefde direct over. Ik was te ver gegaan. Ik leefde in de veronderstelling dat mijn vader en mijn moeder ook Rimbaldiens waren. Niets was minder waar: mijn moeder leest geen Frans. Mijn vader, die is dood.
Op 27 juli 1975 was ik eindelijk te Charleville. De geboorteplaats van Rimbaud. In Noord-Frankrijk met Peter en Jacques. Eerst waren we in Houffalize geweest. Waar Lodewijk van Deyssel ooit eens had gewoond. Ik zie ons nog Charleville-Mézières binnenrijden. Zo van: hier is het dus allemaal begonnen. De echte dichterij, de waarlijke literatuur, de volkomen uitgeschreven ellende. Of dácht ik dat alleen maar en zaten Peter en Jacques aan mooie, rondborstige wijven te denken? Het zal wel. In ieder geval: ik dacht aan Rimbaud. Ik beschouwde mijzelf als een necrofiele fan van iets wat nooit meer terugkeert: Rimbaud. Ik liet mij overal fotograferen door Peter. Voor het geboortehuis van Rimbaud. Voor het tweede woonhuis van Rimbaud, voor en in het Rimbaud-museum. En natuurlijk: naast het graf | |
[pagina 107]
| |
van Rimbaud. Voor het graf van de familie van Rimbaud. Ik heb bloemen op het graf van Rimbaud gelegd. Maar dat heb ik, eerlijkheidshalve, ook gedaan op het graf van Bilderdijk in de Bavo-kerk te Haarlem, op het graf van Keats, op het graf van George Sand te Nohant (Fr.), op de Tombe van Spinoza, op de steen van Staring, ach waar niet! Maar Rimbaud! Dat was een dichterkrans van bloemen. Ik heb tranen in mijn ogen gehad. En dat heb ik óók gehad aan de voet van het Rimbaud-gedenkteken in Charleville. Het was de dag van mijn leven. Ik kocht in het tweede woonhuis van Rimbaud iets van hem. Het is tegenwoordig een papeterie. Een onbenullige editie. Daar iets te kopen van hem was weliswaar geen bibliofiele daad maar des te meer een erotische akt. Rimbaud. Ik had hem lief. Tot op het bot. Met huid en haar. Ik had echter meer lief. Terug uit Charleville deed ik iets wat tot dan toe uniek in mijn leven genoemd kon worden: hoewel ik inmiddels ruim zesentwintig jaren telde, besloot ik voor het eerst met mijn eigen volledige instemming een vrouw fysiek te behagen. Jongens, ja die had ik begeerd en bezeten zonder enige terughoudendheid. Meisjes (vrouwen) waren voor mij tot op dat moment als vreemdsoortig, eigenaardig en betrekkelijk tegennatuurlijk voorgekomen. De dertigste juli van het jaar 1975 bezat ik Bernadette op een gangloper op tedere wijze.
Wellicht is het wraak geweest op het literair bestel uit het einde der negentiende eeuw. Dat de wederzijdse liefde tussen Rimbaud en Verlaine tot mislukken gedoemd was. Immers, diende Verlaine niet zijn anus op rekbaarheid te tonen voor een juridische commissie te Brussel? Ja, het ongelooflijke werd waar: Verlaine had in een vlaag van woede geschoten op Rimbaud, men vermoedde een homoseksuele relatie tussen beide zangers. Deze relatie werd nu bewezen verklaard door een uitzonderlijke uitrekking, bevonden aan de sluitspier van Verlaine. Geen frisse praat, dat geef ik toe. Voor mij zelfs zo onfris dat ik mij wendde tot een vrouw. En het werd geen teleurstelling. Hoewel ik deze eerste écht verlangde maal het niet verder bracht dan een schamel gerommel, had ik toch ook maar eventjes de vrouw betrokken in mijn wereldbeeld. Ik zou op haar verliefd worden, Frankrijk met haar doorkruisen totdat ik iedere willekeurige zandweg herkende en bovendien de ellende, de weemoed, de verbijstering in al zijn vreselijke facetten beleven.
Inmiddels is het bijna vier jaren later. Rimbaud kan bogen op een gehele kast met boeken. Goethe is zijn meerdere, maar dat uitsluitend omdat Rimbaud zich nu eenmaal laat samenvatten in één enkel deeltje. Meer is er niet.
Ach, ik ken de nachten zo goed met Leo. Hij spreekt beter, veel beter, Frans dan ik. Hij leest mij Voyelles voor in zijn beste Frans. Ik lees het zelf voor aan Bernadette in een vertwijfeld moment. Ze kijkt zacht, ik snik waarachtig om mijn eigen lectuur. Ik neem mij voor de vaderlandse pendant te schrijven van Voyelles. Het is tot mislukken gedoemd. Ik maak kopietjes uit de Mercure. Om alle publicaties van Paterne Berrichon - Rimbaud's zwager - te bezitten. Ze zijn grotendeels leugenachtig. Desalniettemin: zelfs de leugens over Rimbaud interesseren mij. Ik bewonder S. Montag op een zaterdagavond in de nrc. Hij mijmert over een foto van Rimbaud die staat voor een wit tuinhekje in Harrar, Ethiopië. Ik dacht hetzelfde toen de Somaliërs het rijk van de Negus binnendrongen en Harrar beschoten: zouden die Somaliërs tenminste zo beschaafd kunnen zijn het hekje te sparen waartegen Rimbaud op een van zijn allerlaatste en zeldzame foto's geleund staat. Harrar. Tot de krijg tussen Ethiopië en Somalië uitbrak betekende die plaats niet meer, maar vooral niet minder, voor mij dan de laatste plaats op de wereld waar Rimbaud iets geweest moest zijn. Handeldrijvend, geen verzen meer componerend, verliefd - dat hoop je maar - op | |
[pagina 108]
| |
een negerjongen, uiteindelijk lijdend aan het laatste stadium van een geslachtsziekte. Op een brancard naar zee gedragen worden. In een stoomschip terug naar Frankrijk, sterven in een hospitaal te Marseille. Ongetwijfeld de verdrietigste stad van Frankrijk. Maar voorgoed de meest verdrietige stad omdat Rimbaud er op 10 november 1891 in het Hôpital de la Conception - waar de dood dus, zo gezegd, verwekt wordt - zijn zo onbenullig geworden leven inruilde voor de geniale opwekking van zijn oeuvre. Rimbaud's leven was natuurlijk helemaal niet onbenullig. Maar onbenullig is het wel als wij zien welk een poëtiek in gang werd gebracht. De schriftelijke Rimbaud ging de eens geleefd hebbende verre overschrijden. Rimbaud's leven werd tenietgedaan door de ene nog kritischer editie na de andere. Rimbaud opgedeeld tussen de varianten. Was het niet die eerder genoemde Tineke Eijgendaal die mij de Livre de poche-editie gaf omdat ze zelf de Garnier-editie had aangeschaft? Ik kijk nooit meer in die Livre de poche-editie - behalve om sentimentele redenen, ik lees de Garnier-editie voor het commentaar en hanteer de (tweede) Pléiade-editie omdat Pléiadeboeken nu eenmaal zo gemakkelijk en schoon in de hand liggen.
Ik zie me nog bij Leo binnenkomen: ‘Het is mij gelukt!’, riep hij uit. Hij had voor mij de Album-Pléiade-editie betreffende Rimbaud weten te verwerven. (Inmiddels een collectors-item.) Het was hem gelukt. Sedert dat moment bezat ik alle plaatjes, foto's van Rimbaud en zijn bekenden, familie. Ik lag er met de loupe boven op. Het hielp niks: foto's krijgen met loupes alleen maar een grotere korrel. Détails worden niet zichtbaarder, maar juist onzichtbaarder.
Overigens heeft de lezer gelijk: dit opstel gaat eigenlijk niet over Rimbaud maar over Büch. Nog preciezer: hoe ik Rimbaud binnenhaalde. Op 20 december 1975 kocht ik bij boekhandel Le Divan in Parijs de stukjes die een vroegere leraar van Rimbaud, Georges Izambard, over | |
[pagina 109]
| |
de dichter had geschreven. De Mercure de France-editie Rimbaud tel que je l'ai connu. Ik bleef de hele verdere dag in het hotel en liet de vrienden met wie ik in Parijs was op eigen benen staan. In hetzelfde jaar, 1975, kreeg ik van Peter een boek waarnaar ik lang had uitgezien: Verbeek's majestueuze Arthur Rimbaud - Een Pathografie. Een des te groter boek werd het toen ik het naast De Graaf's volstrekt onbenullige Arthur Rimbaud et la durèe de son activité littéraire legde. Een nederlands proefschrift waarop eigenlijk alleen maar een idioot had mogen promoveren. Daniël Adriaan de Graaf behaalde met dit werkje de doctorsgraad anderhalve maand voor mijn geboorte. Om te protesteren ben ik waarschijnlijk een maand te vroeg geboren. Ook al in 1975 kwam Hans van Pinxteren met een vertaling van Rimbaud's prozagedicht Illuminations. Ik zal van niets zeggen dat het per definitie onvertaalbaar is, ik zal ook niet zeggen dat Van Pinxteren zijn best niet heeft gedaan - blijkens het nawoord heeft Tineke Eijgendaal de helpende hand geboden - maar Rimbaud in vertaling... het doet mij nog het meest denken aan Goethe in spijkerpak in plaats van de blaue Oberrock. Verdomd, nou valt al weer die naam van Tineke! Wat heb ik toch met die vrouw? Ter geruststelling: we hebben geen ruzie; ook nooit gehad. Wél is ze getrouwd en heb ik haar al een paar jaar niet gezien. Toch nóg even Tineke. Aan het einde van de jaren zestig, begin zeventig werkte ze aan een aantal artikelen over Rimbaud. Een paar zijn er inmiddels verschenen. Op mijn verjaardag in december 1973 - toeval? natuurlijk niet; het onbetwistbare lot! - kreeg ik haar bespreking van Kloepfer und Oomen Sprachliche Konstituenten moderner Dichtung - Entwurf einer deskriptiven Poetik - Rimbaud. (Athenäum Verlag 1970) in handen. (Tineke's artikel verscheen in Forum der Letteren, jrg. 14, no. 4.) Aangespoord door haar artikel ging ik Kloepfer/Oomen eens goed lezen. Welnu, ik houd niet van deskriptieve poëtiek. Ik houd niet van gedichten in schema's. Ik verafschuw lijstjes met woorden. Maar dít boek! Het is een meesterlijk boek. Eindelijk was er een boek op de markt dat ‘grip’ kreeg op Rimbaud. Natuurlijk, de commentaren van Bernard, De Renéville, Mouquet, Perrier, Starkie; ze waren aardig, verhelderend. Doch nooit Kloepfer und Oomen.
Dit onmogelijk ingewikkelde boek is jarenlang bedlectuur voor mij geweest. Soms is het dat nog.
Ik besloot te gaan sparen voor een handschrift van Rimbaud. Ging opnieuw naar Charleville. Ervaarde dat het gidsje van het Musée Rimbaud nog steeds niet herschreven is. Dus bevat het anderhalve bladzijde tekst over Rimbaud en negenentwintig pagina's gezever over de schoonheid van de franse Ardennen. (Het gidsje van het Maison de Victor Hugo te Parijs bevat 24 geïllustreerde pagina's, de George Sand-catalogus uit Nohant telt 52 verrukkelijke bladzijden, La maison de Balzac heeft 14 grootformaat bladen, etc. Laten wij dus er niet over klagen dat er nog steeds geen P.C. Hooftmuseum of Gerrit Achterberg-studiecentrum is!) Dat manuscript van Rimbaud, dat lukt niet. Het is én te duur én - dat weegt zwaarder - niet in de handel.
Rimbaud. Het zijn de nachten. Dichters heb je niet lief bij de ochtend-koffie. Als je van dichters geniet op een mooie morgen, dan zijn het géén dichters. Dan heten die dichters Buddingh'. Sedert wie poëzie bestaat uit een avondje lachen.
In de nacht van 17 op 18 september 1978 schreef ik in mijn dagboek: ‘Misschien is dit het: Rimbaldien, Rimbaud te zijn.’ Gut ja, denk ik nu, mezelf overlezende, dat willen we allemaal wel!
Aan alle schoonheid komt een eind. Ook aan deze. Dus tot slot wat paralipomena: | |
[pagina 110]
| |
Ik heb zitten denken over Rimbaud op een stuk ruderale rots vlak bij Verdun. Ik hield Rimbaud voor de grootste dichter terwijl ik mij verveelde aan de Middellandse Zee-kust en mijn - toenmalige - zoon met kiezelstenen naar mij gooide. Mijn zoontje is dood, Rimbaud niet. Het kan raar lopen. Ik heb mij laten fotograferen onder een borstbeeld van Rimbaud. Ik heb Rimbaud in mijzelf voorgedragen in het oer-Goethesche Weimar. Zelfs heb ik wel eens aan Rimbaud gedacht in Afrika. Vooral omdat het daar even heet was als indertijd in Harrar.
Recensenten hebben tientallen namen genoemd van dichters door wie ik beïnvloed zou zijn. Driekwart kende ik niet, dus zocht ik namen op in encyclopedieën. Ik dacht dan: ‘Tsjonge, dat is een interessante dichter, daar zou ik eens iets van moeten lezen!’ Ik zou willen dat ik Rimbaud maar een heel klein beetje kon naschrijven. Beïnvloed ben ik al door hem. En dat vind ik helemaal geen schande. Ik zou slechtere leermeesters kunnen hebben!
De moraal: die Tineke - die zou ik nog wel eens willen zien. Die leraar Frans - Zusterman - die verdient wat Verlaine niet verdiende: twee jaar vestingstraf omdat hij Rimbaud voor zijn kop schoot. Door dat zeldzame wan-talent van een Zusterman heb ik Rimbaud mooi-even een aantal jaren moeten missen!
Dit is dus het schriftuurlijke schot - welgericht - op mijn voormalige franse leraar Zusterman. Als part-time medewerker óók nog verbonden aan dezelfde universiteit als ik. Het gaat niet goed in Nederland!
Misschien luidt de schoonste regel van Rimbaud wel: ‘Sur l'onde calme et noire où dorment les étoiles’. Ze moeten dat Frans op de middelbare scholen maar nodig afschaffen. Dan wordt heel Nederland eindelijk oud, syfilitisch en dom. |
|