taties bevat de stelling dat zijn regiem de eerste 6 jaren voor velen erg was meegevallen; de vlotte overgang van economische depressie naar hoogconjunctuur droeg er bij voorbeeld sterk toe bij, dat de voorheen sociaal-democratische en communistische arbeiders hun draai namen. Na de overwinning op Frankrijk bereikte Hitlers populariteit het hoogtepunt. Toch waren de Duitsers in 1939 - wat een verschil met 1914! - teneergeslagen de oorlog ingegaan; Hitlers successen in de jaren 1933-38 hadden vooral zo veel bijval gevonden omdat ze zonder oorlog waren bereikt. Vandaar, dat Fest in zijn biografie de vraag opwierp, wat voor plaats Hitler in de Duitse geschiedenis zou hebben verworven, wanneer hij in 1938 was gestorven. Volgens Haffner zou de postume roem van Hitler dan zijn aangetast door de chaotische staatsinrichting en de daaruit resulterende diadochenstrijd die hij zou hebben nagelaten. Hitler cultiveerde namelijk de competentiestrijd tussen de diverse overheidsinstellingen om zichzelf vrijheid van handelen te verzekeren; een geordende staat zou ook zijn macht binnen de perken hebben gehouden. Voor Hitler was Duitsland trouwens niet meer dan een provisorium op de weg naar een grenzeloos expansief Groot-germaans rijk. Dat Hitler geen staat kon opbouwen was niet alleen een gevolg van de oorlogscatastrofe, maar ook van zijn rusteloosheid, die duurzame constructies onmogelijk maakte; de ‘Leistungsathlet’ was nooit een staatsman.
In het hoofdstuk Erfolge worden de successen 1930-41) veel meer verklaard uit vijandelijke zwakte dan uit Hitlers eigen kracht; zowel in de Weimar-republiek als in het buitenland stuitte hij op weinig verzet. Zijn buitenlandse succes werd vooral bepaald door de wankele machtsbasis waarop de vredesorde van Versailles berustte; in 1918 kon Duitsland slechts met Amerikaanse hulp worden verslagen en nadat de vs zich hadden teruggetrokken was het Anglo-Franse potentieel op den duur te gering om Duitsland in toom te houden. Of Hitler nu afrekende met de Weimarrepubliek, met de Vrede van Versailles, met de Duitse conservatieven of met Frankrijk; ‘altijd bracht hij ten val wat reeds in verval was, doodde hij slechts wat reeds stervende was’.
In hoofdstuk 4 komen met de ‘vergissingen’ tevens de ideologische vooroordelen aan de orde. Over Hitlers ideologie kan Haffner kort zijn: leven is strijd; politiek en oorlog draaien om ‘Lebensraum’ de natuur gebiedt selectie in die zin, dat de superieure rassen de minderwaardige soorten uitroeien of tot slavernij degraderen. Vandaar, aldus Hitler in Mein Kampf, dat een volk wanneer het zijn raszuiverheid cultiveert ‘eines Tages zum Herrn der Erde’ zal worden. Aangezien de joden ‘raumfremd’, internationalistisch en pacifistisch waren, bedreigden zij de selecterende strijd om de levensruimte. Daarom waren zij de vijand van alle volken en poseerde de antisemiet Hitler tot op zekere hoogte ‘als Internationalist und Menschheitsbeglücker’. Haffner schrijft dat de jodenhater Hitler een klinisch fenomeen vormde, omdat het thema van de joodse ‘wereldsamenzwering’ paranoïde onzin was. Dat is een zwakke redenering; wanneer een ideologie ‘wanig’ aandoet, betekent het niet dat haar aanhangers bij de psychiater thuishoren.
In het hoofdstuk over Hitlers fouten stelt Haffner, dat de twee grote nazi-doeleinden, ‘Lebensraum’ en jodenverdelging, niets met elkaar te maken hadden en elkaar zelfs in de weg stonden. De Duitse heerschappij over Europa moest wel zulke sterke weerstanden oproepen, dat het een grote fout was om extra vijanden te maken van de joden, die zo vaak en zo uitgesproken ‘Deutschfreundlich’ waren geweest. In dit verband herinnert Haffner eraan dat de Geallieerden tijdens Wereldoorlog 1 van joodse zijde nogal eens overlast hebben ondervonden; de joden in de vs hebben zich verzet tegen de Amerikaanse aansluiting bij de Geallieerden en in Rusland werkten veel joden mee aan de voor Duitsland zo voordelige revolutionering van het tsarenrijk. Sinds hun emancipatie zijn de joden in alle westelijke landen goede patriotten geweest, maar toch nergens zo vurig als in