| |
| |
| |
F.L. Bastet De zwemmer Veertien gedichten
Met hem alleen
Met hem alleen heb ik te maken,
hoe ik zijn wezen zonder strijd
in ongenegenheid kon dragen
hij daartoe eerst moest gaan,
as in de wind heeft moeten worden
door andere handen uitgestrooid.
Het nooit geschreven boek voltooid
heeft het een andere naam gekregen.
Eens zal ik beter met hem leven.
| |
Terug
Weer slapen in het oude bed.
Soms ruist het buiten. Soms hoor ik
de duiven 's morgens op het dak.
Ben ik het? Niet op mijn gemak
hoor ik de klok, een vreemd getik.
Het raam trilt in de spanjolet.
Een deur gaat open en weer dicht.
Zij huilt. Haar oud, behuild gezicht.
Ze zegt, ik heb al thee gezet.
| |
| |
| |
Dingen
Ik ging de trap op en zijn kamer binnen.
De blanke tafel en de stoel.
Onder het dunne glas een scheepsmodel
en aan de wand een haven met een baken.
Alles verboden aan te raken
maar na je dood, nu moet het wel.
Ik heb die dingen vaak veracht. Ik kwam
hier zelden en met weerzin. Alles sloot
hermetisch en het langverwachte teken
kwam nooit. - Zo was zijn onbeholpen leven,
zijn liefde: grimmig en genadeloos.
| |
E.
De portefeuille en de kleine
foto. Mijn broer. Zijn dode jongen.
Een kind nog tussen de gordijnen.
Soms hoor ik hem nog zachtjes zingen.
En toch, hij was niet te bereiken.
Dit gold ons beiden: onvermogen
uit eigenliefde te ontwijken
en spreken, zacht, als deze ogen.
| |
Donar
Tegen de zware wolkenlucht
verschijnt hij in het strenge licht
van wilskracht, zwijgen, orde, plicht.
Een noordelijk najaar, onweer dreigend
met schrikbewind. Een vogelvlucht
zwenkt angstig om het harde waaien
in regen die het land onteigent.
Zijn eigen warmte hem ontzegd.
Zo heersen was hem opgelegd.
| |
| |
| |
Winter
Langzame dagen en de nachten
zijn dicht en stil in het gesloten huis.
En er is geen ontkomen aan.
Ik hoor de treinen, zie de grote
donkere schaduw. Het wordt tijd.
Sneeuw dreigt, in de bevroren laan.
| |
Lopen
De koude nacht, de harde straat
en in het uitgebleekte licht
de aan het hout bevroren loten.
De stilte die mij gadeslaat.
Ramen en deuren doof en dicht.
Een voetstap dof als kogelstoten
weerkaatsend op de mist gericht.
Citaat: het eeuwige te laat.
| |
| |
| |
Index
Liefde staat ergens onder l
en naar de letter gaan wij langzaam door
naar o van ouderdom en later s
van sterven. Bij de Zerk eindigt het spoor.
Over en weer de stilte die wij zoeken,
onvindbaar in het antwoord en zijn woorden.
Op tafel, in een rechthoek, dodenboeken
haaks en besloten in hun eigen orde.
| |
Ondergrond
Gekelderd en ik schrijf in vocht
zijn naam - er is niet uit te komen
wat ik vannacht nog heb gedaan.
Hand aan de sponning van het raam.
Mijn ogen en een ademtocht
maar met geen oor zijn stem vernomen.
Verloren in een ondergrond
zonder vertrouwen, zonder mond.
| |
| |
| |
Dagtaak
Nevel bekent geen kleur en doodt
een denken waar geen licht op overschoot.
Voorsorteren naar de verkeerde baan,
maar desondanks. Kil neon op het plein,
code voor hoop. De winterzon een maan.
Ik fiets voorbij. Schaduw. Ik moet het zijn.
| |
Mondriaan
De strenge weken parallel
in hun paneel en evenwijdig
volgen mijn ogen in hun cel
de overgang naar tegenstrijdig
als een feestelijk misplaatst
teken van vuur in tralies ijzer
waarin de kwadratuur weerkaatst
van hartstocht en zijn zonnewijzer.
| |
| |
| |
December
worden wij opgenomen in de
bekisting van de harde vragen
waarop geen antwoord is te vinden,
zonder het zoeken op te geven.
Denken en voelen dichtgeschroefd
in een egyptisch duister leven
keren wij in ons zelf. Er hoeft
geen licht meer op te gaan. Het slot
blijft dicht. Ik wacht achter het schot.
| |
Eind
Zwijgzaam zoals het huis waarin hij woonde,
in weerzin haast een vreemde is geworden,
in plichtsbetrachting die hij onvoldoende
doorzag en opgedreven door die orde.
Zo zal hij hier in steen gebeiteld staan,
nu al een wereldrijk van mij vandaan:
verwant met hieroglyphen en hun dode vorst,
handen gevouwen als twee vleugelen op zijn borst.
| |
| |
| |
Voorjaar
Toen dreef een zwemmer trager tussen
de wieren van de koude plassen,
de hemel helder schoongewassen.
De horizon achter de dijk
kwam bijna binnen zijn bereik.
Benen en armen strekte hij gelijk.
beleefde hij als een genade
dit naakt en ijzig overleven.
1970/1978
|
|