Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
Hans Ester De poëtische neerslag van de Anglo-Boerenoorlog 1899-1902Voor de geschiedenis van Zuid-Afrika in de negentiende eeuw en in het bijzonder voor de twee Anglo-Boerenoorlogen is de laatste jaren binnen Zuid-Afrika maar ook in Europa en de Verenigde Staten een enorme belangstelling gegroeid. Dat kan worden afgeleid uit de vele publikaties van de afgelopen tien jaar, waarvan ik er hier enkele noem: H.C. Bredell, Dagboek van H.C. Bredell 1900-1904, onder redaksie van A.G. Oberholtzer. Pretoria 1972; J.L. Comarch, The Boer war diary of Sol T. Plaatjies; an African at Mafeking. London 197 3; J.P. Brits, Diary of a national scout, P.J. du Toit, 1900-1902. Pretoria 1974; M.A. Gronum, Die Bittereinders, Junie 1901-Mei 1902. Kaapstad 1974; J.D. Kilian, Laat ons veg. Johannesburg 1975; S.J. Burger, Oorlogsjoernaal van S.J. Burger, 1899-1902, onder redaksie van Thariza van Rensburg. Pretoria 1977; Byron Farwell, The Great Boer War. London 1977; M.A. Gronum, Die ontplooiing van die Engelse oorlog, 1899-1900. Kaapstad 1977; S.B. Spies, Methods of Barbarism? Roberts and Kitchener and civilians in the Boer Republics, January 1900-May 1902. Kaapstad 1977; Philipp Bateman, Generals of the Anglo-Boer War. Kaapstad 1978. Een prachtig geïllustreerd werk is het boek van Johannes Meintjes, Die Anglo-Boe- reoorlog 1899-1902 in beeld. Kaapstad 1976. Niet minder veelzeggend is de stijging in prijs, die op veilingen en in antiquariaten voor al die geschriften en gebruiksvoorwerpen moet worden betaald, die onder de noemer ‘Africana’ worden samengevat. Was het een jaar of acht geleden nog mogelijk een collectie spotprenten uit de jaren 1899-1902 met het onderwerp ‘Het perfide Albion tegen de onschuldige Oom Paul Kruger’ voor een bedrag onder de honderd gulden te kopen, vandaag de dag is het niet onmogelijk, dat voor een afzonderlijke karikatuur al een dergelijk bedrag op tafel moet komen. Voor een deel is de schaarsheid aan ‘Africana’ en daarmee de verhoging in prijs het gevolg van het feit, dat Zuidafrikaanse verzamelaars de Europese markt ontdekten en afgraasden. Maar ook de Europese verzamelaars en de belangstellenden, die minder op het vormen van collecties uit zijn, zijn talrijker geworden. Waarom is de belangstelling voor deze periode uit de Zuidafrikaanse geschiedenis zo groot geworden? Voor Zuid-Afrika zelf speelt m.i. een zeker verlangen naar een fase in de eigen geschiedenis een rol, die een heroïsch karakter droeg.Ga naar voetnoot1 Het handelen toen werd bepaald door edele motieven, waarmee de Afrikaner zich in het heden graag vereenzelvigt. Daarnaast is er de bredere interesse voor de totale geschiedenis van het eigen land, om de gronden te peilen van de onoverzichtelijk en uitzichtloos geworden eigen tijd. Nederland had van oudsher sterke banden met Zuid-Afrika. De Nederlandse tijdgenoten van Paul Kruger en Christiaan de Wet volgden de gevechten aan de zuidpunt van Afrika als ging het hier om een strijd van de Nederlandse natie tegen haar aartsvijand Engeland. Destijds werden in vrijwel alle grotere Nederlandse steden hele woonbuurten geestdriftig naar Zuidafrikaanse personen en plaatsen genoemd. Die wijken zijn er ook nu nog. Ze staan bekend onder | |
[pagina 18]
| |
de naam ‘Afrikaanderbuurten’. Ze waren een uiting van de vereenzelviging met de strijd van het Afrikaner broedervolk. (Wie de Afrikaan- derwijken vergeten was, werd de laatste jaren door het veelal negatieve nieuws over de woonomstandigheden in deze wijken aan hun bestaan herinnerd). De identificatie met de verwante Boeren in Zuid-Afrika heeft een lang leven gehad. Menig bejaarde (en vooral gereformeerde) Nederlander krijgt nu nog rode oortjes als hij terugdenkt aan het heilig vuur, dat over hem kwam, wanneer hij via krant of Louwrens Penning-roman de spannende gebeurtenissen rond Spionkop, Majuba of aan de Tugela-rivier meebeleefde. In die namen liggen voor de oudere Nederlander nog beelden, die er als vanzelfsprekend mee geassocieerd worden en samen de betekenis ‘Zuid-Afrika’ krijgen. Wie de fase van vanzelfsprekende identificatie met de strijd van een broedervolk niet heeft doorgemaakt, ook niet op indirekte wijze door middel van het boek, hecht aan de landsnaam Zuid-Afrika een geheel andere betekenis. De grens tussen de twee beeldvormingen ligt in de Tweede Wereldoorlog. Het contact tussen Nederland en Zuid- Afrika viel tijdens de Duitse bezetting goeddeels weg. Nederland was tijdens die bezetting geconfronteerd met de verschrikkelijke gevolgen van rassenwaan. Waakzaamheid tegenover verschijnselen van racisme waar ook ter wereld volgde hier direkt uit. Een lange tijd veronachtzaamd aspect van Zuid-Afrika kwam in het middelpunt van de belangstelling te staan. Daardoor staat de naam ‘Zuid-Afrika’ naar het oordeel van de meeste Nederlanders in 1979 voor: bloed, zweet en tranen van zijn zwarte bevolking, van Soweto en Crossroads. De groep waarmee deze Nederlanders zich identificeren is niet die der Boeren/Afrikaners maar wordt gevormd door de gekleurde bevolking van Zuid- Afrika, die in de negentiende eeuw slechts aan de rand van het door blanken gedomineerde beeld haar bestaan leidde. De verontwaardiging over de feitelijke situatie in Zuid-Afrika, die de geïdealiseerde voorstellingen van de eeuwwisse- | |
[pagina 19]
| |
ling van de tafel veegde, heeft in de tweede helft van de zeventiger jaren plaatsgemaakt voor kritiek, die het heden van Zuid-Afrika wil analyseren in het licht van de historische ontwikkeling. Hoe het nu is, weten we. Maar hoe was het vroeger en hoe ligt de relatie tussen die twee? Dat zijn ongeveer de vragen, die de geesten bezighouden. De belangstelling voor de geschiedenis van Zuid-Afrika is voor een deel ook te verklaren uit het bewustzijn, dat Zuid-Afrika - in feite geheel zuidelijk Afrika - in een fase van diepgaande verandering verkeert, die beslissend zal blijken te zijn voor het voortbestaan van de van oorsprong blanke bevolking daar. De ‘het is vijf voor twaalf’-beeldspraak neemt, toegepast op Zuid-Afrika, in betekenis nog steeds toe. Het is een bijna apocalyptisch perspectief, waarin deze geschiedenis wordt gezien. Daarmee krijgen geschriften en voorwerpen, die met het leven in Zuid-Afrika te maken hebben, ook, wanneer ze van recente datum zijn, al bijna een historisch karakter. De aangeduide verklaringen voor de toegenomen belangstelling voor de historie van Zuid- Afrika mogen niet worden losgemaakt van de betekenis, die de gehele negentiende eeuw in onze tijd heeft. In die eeuw worden de wortels van onze eigen tijd gezocht. Er zijn in die eeuw heel wat oorlogen gevoerd. Alleen Pruisen al kan een indrukwekkende lijst op tafel leggen. Een van die oorlogen lijkt meer aandacht dan de andere te verdienen. Hij lijkt het karakter te hebben van een omslag in de wijze van oorlogvoering en in de betrokkenheid van de burgerbevolking daarbij. Op die oorlog moet in deze tijd onze aandacht gericht zijn, omdat hij een verandering in het denken veroorzaakte. Het is de oorlog van het British Empire tegen twee gammele republiekjes van calvinistische half- nomaden, beter bekend onder de naam Boerenoorlog. Niet minder van belang dan de vraag naar de feitelijke toedracht der oorlogshandelingen in de jaren 1880-1881 en in het bij zonder de jaren 1899 tot 1902 is het verschijnsel van de enorme betrokkenheid van vrijwel geheel Europa bij de strijd in Zuid-Afrika. Over de omvang en de verklaring van dit engagement publiceerde Ulrich Kröll in 1973 zijn zeer informatieve boek Die internationale Buren-Agitation 1899- 1902. Haltung der öffentlichkeit undAgitation zugunsten der Buren in Deutschland, Frankreich und den Niederlanden während des Burenkrieges.Ga naar voetnoot2 Uit deze studie blijkt, in hoe sterke mate het medeleven met de Boeren in de landen van continentaal Europa een georganiseerde vorm had aangenomen. De belangrijkste Nederlandse hulporganisatie voor de Boeren was de al op 12 mei 1881 in Utrecht gestichte ‘Nederlandsch Zuid-Afrikaansche Yereeniging’, met als zetel - ook nu nog - Amsterdam. Naast de nzav ontstonden er - in veel gevallen plaatselijk gebonden - hulpcomité's zoals het ‘Amajuba Comité’ in Den Haag, het ‘Middelburgsche Dames Comité’, het ‘Internationaal Dames Comité “Alcmaria” ’ en het ‘Christelijk Nationaal Bóeren-Comité’. De Boeren zelf lieten zich niet onbetuigd. Zij voerden een zeer aktieve propagandapolitiek, die voor een belangrijk deel op Duitsland was gericht. Hoop op steun van de Duitse keizer was ten volle gerechtvaardigd. Deze had immers op 3 januari 1896 een telegram aan de Transvaalse president Kruger gestuurd, waarin hij duidelijk zijn sympathie voor de Transvaalse zaak liet uitkomen. Al tijdens de Tweede Anglo-Boerenoorlog werd een groot aantal bijlagen bij tijdschriften en kranten en werden ook omvangrijke boeken over de achtergrond van het conflict in Zuid- Afrika en de actuele stand van zaken gepubliceerd. Voorbeelden uit dit zeer omvangrijke arsenaal vormen het Transvaal Album, bevattende een overzicht der Geschiedenis van Zuid- Afrika tot den tegenwoordigen tijd (1899), gevolgd door een hele reeks De Oorlog in Zuid- Afrika, geïllustreerd naar foto's (van 1899 tot 1901)Ga naar voetnoot3 en het boek van J.F. van Oordt, Paul Kruger en de Opkomst der Zuid-Afrikaansche Republiek.Ga naar voetnoot4 Aan de behoefte, van zo nabij mogelijk de edele strijd der Boeren mee te beleven, kwam het gedrukte woord nog op een andere manier tege | |
[pagina 20]
| |
moet: door middel van gedichten en romans. De man, die hier waarlijk in een historische behoefte voorzag, was Louwrens Penning (1854- 1927). Van alle romans over de Boerenoorlogen hebben zijn boeken de langste levensduur gehad. Ze zijn recentelijk zelfs bij La Rivière en Voorhoeve in Zwolle in nieuwe oplagen verschenen.Ga naar voetnoot5 Tientallen jaren lang liep de weg van de Nederlandse lezer naar Zuid-Afrika via de schrijftafel van Penning. Ook nu nog vormt de naam ‘Blikoortje’ uit het werk van Penning een signaal voor de ingewijde lezer, die daarin een enorme hoeveelheid leesgenot van vroeger herkent.Ga naar voetnoot6 Maar ook al was Penning de beeldvormer met de grootste en duurzaamste invloed, hij was niet de enige. De Boerenoorlogen hebben aan een heel legertje schrijvers (vooral van jeugdboeken) stof voor hun werk verschaft. Terloops zij opgemerkt, dat de hele Zuidafrikaanse geschiedenis tot op heden een dankbaar objekt van het jeugdboek is geweest. Zelfs een aflevering uit de door Het Parool uitgegeven serie De avonturen van ‘Kapitein Rob’ is als raamvertelling aan het thema ‘Jan van Riebeeck in Zuid-Afrika’ gewijd (deel 24). Interessant is de accentverschuiving binnen de Zuidafrikaanse thematiek, die bijvoorbeeld in Mireille Cottenjé's bekroonde jeugdboek Het Grote Onrecht over de raciale verhoudingen in Zuid- Afrika tot uiting komt.Ga naar voetnoot7 Zuid-Afrika heeft vanaf het begin van zijn door Europa bepaalde geschiedenis tot de verbeelding van de thuisblijvers gesproken. Beginnend bij de zoektochten naar het legendarische Monomotapa, via Peter Kolbens Reise an das Capo du Bonne Esperance, oder das Africanische Vorgebürge der Guten Hoffnung: Nebst einer ausführlichen Beschreibung desselben / in dreyen Theilen abgefasset, Nürnberg 1719, en dan vooral naar de tijd der Voortrekkers vanaf 1830 tot en met de worsteling der Boeren-Republieken om hun zelfstandigheid in de tweede helft van de negentiende eeuw. Niets demonstreert het meeleven met de Oranje-Vrijstaat en Transvaal beter dan de woorden, die Penning in zijn boek De Oorlog in Zuid-Afrika. De Strijd tusschen Engeland en de verbonden Bóeren-Republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat in zijn verloop geschetst, schreef: ‘In hetzelfde jaar, dat de groote Vredes-Conferentie werd gehouden, zal de Mogendheid, die daar zo luide sprak voor menschelijkheid en erbarming, een klein en dapper Boerenvolk, welks eenige misdaad is, dat het opkomt voor zijn recht en onafhankelijkheid, verpletteren onder haar granaten en dum-dumkogels! Onze harten kloppen sneller, want die Boeren zijn een loot uit den Oud-Nederlandschen stam; zij zijn van ons vleesch en van ons bloed, en met omfloerste oogen staart de Nederlandsche maagd naar het zonnige Zuiden... Het zijn onze broeders! Wij kunnen hen niet verloochenen, en met angstige harten den bangen strijd aanschouwend, bidden wij tot den almachtigen God, dat Hij het sterke schild moge zijn van dat zwakke volk, en wij zullen het uitroepen - neen, wij zullen het uitschreeuwen, als een kreet van toorn en zielepijn, zoodat het klinken zal van land tot land, van oceaan tot oceaan, en waar ooit de Hollandsche Driekleur met eere heeft gewapperd: “Engeland doet moordenaarswerk!””Ga naar voetnoot8 In 1975 publiceerde de Grahamstadse hoogleraar Martin Van Wyk Smith (ik neem aan, dat Van Wyk volgens Zuidafrikaans gebruik een als voornaam dienende achternaam is) een opstel in Humanitas over het volgende onderwerp: Poetry of the Anglo-Boer War.Ga naar voetnoot9 Een oproep in verschillende Zuidafrikaanse kranten om gegevens ter beschikking te stellen had een ongekende toevloed van materiaal tot gevolg. Geweldig veel poëzie, die tijdens de laatste Boerenoorlog was geschreven, bleek de drukker - vaak bewust - nooit te hebben bereikt. Bij dat rijke materiaal voegde zich een enorme hoeveelheid teksten, die aan het thuisfront van het Britse leger of op het Europese continent, door Boerenaanhangers waren geschreven. Wat aanvankelijk als een aardige kleine studie was bedoeld, groeide uit tot zulke proporties en kreeg zo'n belang, dat een boekuitgave een noodzakelijke volgende stap werd. Enkele maanden gele- | |
[pagina 21]
| |
DE RECONCENTRATIE-KAMPEN
..... dank zij de goede inrichting der reconcentratie-kampen heerscht aldaar overvloed en gezondheid. Het is een waar genoegen de onschuldige kinderen gade te slaan terwijl zij tusschen de tenten loopen en spelen onder het waakzaam oog der moeders, die op deze wijze vooreen oogenblik het treurige van hunnen toestand vergeten.................. dank zij onze voorzorgsmaatregelen is het sterftecijfer onder de kinderen nog slechts 380 per Duizend. (Officieel Rapport aan het War Office) | |
[pagina 22]
| |
den verscheen bij Clarendon Press in Oxford Van Wyk Smith's prachtige boek Drummer Hodge. The Poetry of the Anglo-Boer War 1899-1902. (Prijs £ 9,50). De waarde van dit boek is alleen al groot door de enorme hoeveelheid bibliografische informatie, die hierin wordt gepresenteerd. Het biedt gegevens, die zonder deze inzet nooit bekend zouden zijn geworden en wellicht met het verstrijken der jaren verdwenen zouden zijn. De doelstelling van zijn boek formuleert Van Wyk Smith als volgt in de inleiding: ‘It attempts to assess the impact of a particular war on the literary culture, especially the poetry, of both the participants and the observers, whether in South Africa, in Britain and the rest of the English-speaking world, or in Europe. An assumption made throughout this study is that war poetry is not only verse written by men who are or have been under fire. Just as war poetry is not to be confused with political, polemical, or patriotic verse, although it can contain elements of all of these, so it is also the work of observers at home as much as that of soldiers at the front.’ (blz. ix). Een van de belangrijkste stellingen uit dit boek is, dat de Boerenoorlog al een vorm van oorlogspoëzie deed ontstaan, die over het algemeen als een produkt van de Eerste Wereldoorlog wordt gezien. Nauwgezet volgt de schrijver de veranderingen binnen de poëtische echo van deze oorlog, die op 11 oktober 1899 uitbrak en waarin uiteindelijk het Britse leger, bestaande uit een half miljoen manschappen en officieren tegen een krijgsmacht van 50.000 Boeren vocht: ‘My purpose, furthermore, will be to show that the “development” of war poetry to the heights of World War I depended not only, or even primarily, on the increasing fatality and horror of methods of warfare, but also on wide-ranging Victorian changes in attitude towards the army, the soldier, the volunteer, and war itself. These changes were connected, in turn, with the rise of democracy and universal education, and made themselves feit in the radical, socialist, and humanitarian opposition to war which by 1899 was well organized, articulate, and influential.’ (blz. 2/3). Om de genoemde verandering binnen het karakter van de oorlogspoëzie tastbaar te maken, neemt Van Wyk Smith een lange en verantwoorde aanloop. Zijn eerste hoofdstuk houdt zich intensief bezig met de oorlogspoëzie van de negentiende eeuw in het algemeen, niet alleen van Engeland, ook van andere Europese landen waaronder Frankrijk en Pruisen. Als representatieve gedichten voor het extatische karakter van de 19de-eeuwse oorlogspoëzie gelden terecht Tennyson's The charge of the light brigade en The charge of the heavy brigade at Balaclava. October 25,1854. Ik citeer het eerstgenoemde: The charge of the light brigade
I
Half a league, half a league,
Half a league onward,
All in the valley of Death
Rode the six hundred.
‘Forward, the Light Brigade!
Charge for the guns!’ he said:
Into the valley of Death
Rode the six hundred.
II
‘Forward, the Light Brigade!’
Was there a man dismay'd?
Not though the soldier knew
Some one had blunder'd:
Theirs not to make reply,
Theirs not to reason why,
Theirs but to do and die:
Into the valley of Death
Rode the six hundred.
III
Cannon to right of them,
Cannon to left of them,
Cannon in front of them
Volley'd and thunder'd;
Storm'd at with shot and shell,
| |
[pagina 23]
| |
Boldly they rode and well,
Into the jaws of Death,
Into the mouth of Hell
Rode the six hundred.
IV
Flash'd all their sabres bare,
Flash'd as they turn'd in air,
Sabring the gunners there,
Charging an army, while
All the world wonder'd:
Plung'd in the battery-smoke,
Right through the line they broke;
Cossack and Russian
Reel'd from the sabre-stroke
Shatter'd and sunder'd.
Then they rode back - but not,
Not the six hundred.
V
Cannon to right of them,
Cannon to left of them,
Cannon behind them
Volley'd and thunder'd:
Storm'd at with shot and shell,
While horse and hero fell,
They that had fought so well
Came through the jaws of Death,
Back from the mouth of Hell,
All that was left of them,
Left of six hundred.
VI
When can their glory fade?
Oh the wild charge they made!
All the world wonder'd.
Honour the charge they made!
Honour the Light Brigade,
Noble six hundred!Ga naar voetnoot10
Onder andere aan dit gedicht, dat in 1855 in de bundel Maud verscheen, had Tennyson zijn faam van nationaal dichter te danken. De betekenis van dit gericht is alleen in volle omvang te begrijpen tegen de achtergrond van het Britse Imperium. Daarom houdt het tweede hoofdstuk van het onderhavige boek zich bezig met de vraag ‘Empire: Calling or Curse?’ Van Wyk Smith haalt de woorden van Sir John Seeley uit diens boek The Expansion of England (1883) aan, waarin deze op de tweeërlei waardering van het Imperium ingaat: ‘There are two schools of opinion among us with respect to our Empire, of which schools the one may be called the bombastic and the other the pessimistic. The one is lost in wonder and ecstasy at its immense divisions, and at the energy and heroism which presumably have gone to the making of it; this school therefore advocates the maintenance of it as a point of honour or sentiment. The other is the opposite extreme, regards it as founded in aggression and rapacity, as useless and burden- some, a kind of excrescence upon England, as depriving us of the advantages of our insularity and exposing us to wars and quarrels in every part of the globe; this school therefore advocates a policy which may lead at the earliest possible opportunity to the abandonment of it.’ (blz. 36)Ga naar voetnoot11. De eerstgenoemde politieke denkvorm was stevig verankerd in het denken van de tijd, voorbereid door Thomas Carlyle, en vond rugdekking in een getrivialiseerd Darwinisme. Engeland als machtige natie had een goddelijke opdracht te vervullen. Het titelgedicht van Henley's bundel The song of the szuord and other poems uit 1892 sprak de zegen uit over het zwaard als instrument, waarmee God de heerschappij van de sterke natie over de zwakke deed vestigen. Andere dichters met een vergelijkbare toonaard waren Austin, Swinburne en Newbolt. Met recht noemt Van Wyk Smith de invloed, die van de ‘Public Schools’ zoals Eton en Harrow op de opvoeding tot geestdriftige Imperium-belijders van diegenen uitging, die als legerofficieren naar Zuid-Afrika zouden worden uitgezonden. Hoe de samenhang der in het Imperium verenigde naties werd gezien beschrijft de auteur in zijn hoofdstuk ‘The Muse Rampant and the | |
[pagina 24]
| |
Lion's Whelps’. Dit hoofdstuk biedt boeiende informatie over het ‘jingoism’ in de literatuur van het Britse Imperium als geheel: ‘This image of an old mother and her children, like that of a lion and its whelps, was a recurrent one in imperial verse. It may have derived from a speech made in the Canadian parliament in 1896 - “the hearts of her children have gone out to the great lone, isolated mother” - or it may simply have grown out of the powerful association of the aged queen and her empire which existed in the popular mind.’ (blz. 81). De dichter, wiens faam ten nauwste verbonden was met de reputatie van het Britse Imperium was de in India geboren Rudyard Kipling. Tot de Eerste Wereldoorlog stond Kipling in hoog aanzien. Daarna werd hij beschouwd als een chauvinistische imperialist. (In de Tweede Wereldoorlog moet hij getuige de vele herdrukken van zijn verzamelde poëzie weer grote populariteit hebben genoten.) Kipling kwam in januari 1898 naar Zuid-Afrika en kreeg daar zelfs door Cecil Rhodes een huis aangeboden. Van alle dichters, die hun poëtisch interesse op de gebeurtenissen in de Tweede Boerenoorlog richtten, heeft hij - dat bewijzen de vele gedichten naar zijn model en ook de parodieën en pastiches op zijn werk - in positieve en in negatieve zin het meest school gemaakt. De gedichten van Kipling kennen ook de twijfel. Wanneer hij in Tommy de gewone soldaat aan het woord laat komen, uit deze kritiek op het verschil tussen zijn sociaal geringe aanzien thuis en zijn voorste plaats in de gelederen van het Britse leger, als het op vechten aankomt. In het tweede couplet beklaagt zich Tommy als volgt over deze discrepantie: I went into a theatre as sober as could be,
They gave a drunk civilian room, but ‘adn't
none for me;
They sent me to the gallery or round the
music-'alls,
But when it comes to figtin’, Lord! they'll
shove me in the stalls!
For it's Tommy this, an’ Tommy that, an’
‘Tommy, wait outside’
But it's ‘Special train for Atkins’ when the
trooper's on the tide -
The troopship's on the tide, my boys, the
troopship's on the tide,
O it's ‘Special train for Atkins’ when the
trooper's on the tide.Ga naar voetnoot12
Het is vooral aan het optreden van Tommy Atkins in de gedichten van Kipling te danken, dat de naam, die in de soldijboeken oorspronkelijk als voorbeeld voor het schrijven van de eigen naam was gekozen - Thomas Atkins - zich tot bijnaam voor de gewone Engelse soldaat ontwikkelde. Kipling's reputatie was in de eerste plaats het gevolg van gedichten als The Absent-Minded Beggar. Dit gedicht vormt Kipling's eerste poging, de ervaringen van de Boerenoorlog weer te geven: The absent-minded beggar
When you've shouted ‘Rule Britannia,’ when
you've sung ‘God save the Queen,’
When you've finished killing Kruger with
your mouth,
Will you kindly drop a shilling in my little
tambourine
For a gentleman in khaki ordered South?
He's an absent-minded beggar, and his weak-
nesses are great -
But we and Paul must take him as we find
him-
He is out on active service, wiping something
off a slate -
And he's left a lot of little things behind
him!
Duke's son - cook's son - son of a hundred
kings-
(Fifty thousand horse and foot going to
Table Bay!)
Each of ‘em doing his country's work
(and who's to look after their things?)
Pass the hat for your credit's sake,
and pay-pay-pay!
| |
[pagina 25]
| |
There are girls he married secret, asking no
permission to,
For he knew he wouldn't get it if he did.
There is gas and coals and vittles, and the
house-rent falling due,
And it's more than rather likely there's a kid.
There are girls he walked with casual. They'll
be sorry now he's gone,
For an absent-minded beggar they will find
him,
But it ain't the time for sermons with the
winter coming on.
We must help the girl that Tommy's left
behind him!
Cook's son - Duke's son - son of a belted Earl -
Son of a Lambeth publican - it's all the same
to-day!
Each of ‘em doing his country's work
(and who's to look after the girl?)
Pass the hat for your credit's sake,
and pay - pay - pay!
There are families by thousands, far too proud
to beg or speak,
And they'll put their sticks and bedding up
the spout,
And they'll live on half o' nothing, paid ‘em
punctual once a week,
‘Cause the man that earns the wage is
ordered out.
He's an absent-minded beggar, but he heard his
country call,
And his reg'ment didn't need to send to find
him!
He chucked his job and joined it - so the job
before us all
Is to help the home that Tommy's left behind
him!.
Duke's job - cook's job - gardener, baronet,
groom,
Mews or palace or paper-shop, there's
someone gone away!
Each of ‘em doing his country's work
(and who's to look after the room?)
Pass the hat for your credit's sake,
and pay - pay - pay!
Let us manage so as, later, we can look him in
the face,
And teil him - what he'd very much prefer -
That, while he saved the Empire, his employer
saved his place,
And his mates (that's you and me) looked out
for her.
He's an absent-minded beggar and he may
forget it all,
But we do not want his kiddies to remind
him
That we sent ‘em to the workhouse while their
daddy hammered Paul,
So we'll help the homes that Tommy left
behind him!
Cook's home - Duke's home - home of a
millionaire,
(Fifty thousand horse and foot going to
Table Bay!)
Each of ‘em doing his country's work
(and what have you got to spare?)
Pass the hat for your credit's sake,
and pay - pay - pay !Ga naar voetnoot13
Van een gesloten Engels front achter de verheven gedachte van het Britse Imperium was aan het einde van de negentiende eeuw geen sprake meer. Ook in Engeland zelf werden de stemmen steeds luider, die het recht van het eigen land bestreden, tegen de Boerenrepublieken ten strijde te trekken. Tot een critische benadering waren die groepen in de Engelse samenleving geneigd, die in de oorlog een conspiratieve actie van het grootkapitaal zagen. J.A. Hobson was de belangrijkste vertegenwoordiger van de gedachte, dat oorlog en imperialisme inherent waren aan het kapitalistisch systeem. Er waren ook tegenstanders, van wie het pacifisme voortkwam uit religieuze motieven. Naast deze bewegingen was ook het feminisme een factor van betekenis. In feministische tijdschriften als Englishwoman's Revieiw en Humanitarian verschenen gedichten, die het leed van de Boerenoorlog vanuit het perspectief van de eenzame geliefde beschreven. Ten dele valt de schok, die de Tweede Anglo- | |
[pagina 26]
| |
Boerenoorlog in Engeland veroorzaakte te verklaren uit het weinig succesvolle verloop, dat deze oorlog aanvankelijk had. De catastrofe van Magersfontein, waar Lord Methuen roemloos ten onder ging (ii december 1899), moet velen aan het denken hebben gezet. Van een onder de voet lopen der Boerenrepublieken was geen sprake. De verhoudingen lagen aanvankelijk eerder omgekeerd. Om een harde greep op het uiterst wendbare guerillaleger der Boeren te krijgen, besloot de Engelse legerleiding de vrouwen en kinderen der rebelse Boeren als gijzelaars in kampen bijeen te brengen. De direkte verslagen van de oorlogshandelingen, in het bijzonder het Report van Emily Hobhouse, dat in 1901 werd gepubliceerd, confronteerde de op een ideële strijd afgestemde geesten thuis met de rauwe werkelijkheid van wreedheid en intimidatie, de pressiemiddelen van het eigen leger. Terecht heeft Van Wyk Smith een van de meest aangrijpende menselijke antwoorden op de oorlog als titel van zijn boek gekozen, het gedicht Drummer Hodge uit de in 1901 verschenen bundel Poems of the Past and the Present van Thomas Hardy: Drummer hodge
I
They throw in Drummer Hodge, to rest
Uncoffined - just as found:
His landmark is a kopje-crest
That breaks the veldt around;
And foreign constellations west
Each night above his mound.
II
Young Hodge the Drummer never knew -
Fresh from his Wessex home -
The meaning of the broad Karoo,
The Bush, the dusty loam,
And why uprose to nightly view
Strange stars amid the gloam.
III
Yet portion of that unknown plain
Will Hodge for ever be;
His homely Northern breast and brain
Grow to some Southern tree,
And strange-eyed constellations reign
His stars eternally.Ga naar voetnoot14
De offers aan mensenlevens kregen door de ervaringen, die soldaten, verpleegsters en journalisten in de oorlog maakten, een ander dan heroïsch karakter. Zowel voor de dichters te velde als de dichters thuis (hoofdstuk ‘Poets of Veld and Parlour’) kwam de negatieve kant van de oorlog sterker in beeld. Uit het aanwezige materiaal kan worden opgemaakt, dat zeer veel gewone manschappen zoals Tommy Atkins en Drummer Hodge naar de pen grepen om hun ervaringen vast te leggen. De oorlogvoering zelf veranderde, doordat de burgerbevolking er direkt als lijdend voorwerp bij betrokken werd. De berichtgeving over de oorlog berustte in veel gevallen op ervaringen van Jan Soldaat oftewel Tommy Atkins zelf: ‘Death in battle had become, for a number of poets, a matter of considerable ambivalence. Still seen as an act of high sacrifice and as a test of manhood, it was uncontestably also a tragic waste and a disturbingly blunt reminder of the terror and mortality that lurk beneath the surface of life.’ (blz. 173). Als voorbeeld van de bedoelde poëzie haalt Van Wyk Smith onder andere het gedicht Sniped uit de bundel The Voice in the Cliff (1909) van Arthur Maquarie aan: Sniped
Last night I heard a sob
Beside me as I lay;
I turned and feil asleep,
I woke and it was day.
The bugle called to arms,
We rushed and worked the gun,
Ten hours we fought unscathed,
But we were lacking one.
| |
[pagina 27]
| |
At night we bathed our heads
And laid us down to rest;
The one we lacked was there
With blood upon his breast.
A little patch of black
With pink around the rim -
We cursed our sniping foes
And dug a grave for him.
(V.W.S., blz. 175).
De kritiek op de Engelse aanval in Zuid-Afrika komt tot uitdrukking in de twijfels, die een schrijvend soldaat aan het papier toevertrouwt of die hem in de mond worden gelegd. Een andere vorm van protest is te vinden in de poëzie, die de oorlogservaringen vanuit het zicht van de Boer beschrijft. Van Wyk Smith geeft er menig voorbeeld van. Als een van de meest overtuigende poëtische verwoordingen van het leed der Boeren citeert hij delen uit Alice M. Buckton's Engela: A Ballad Epic (1904), dat de lotgevallen van een Boerenfamilie weergeeft. Het is aan ‘Ouma’, de grootmoeder, om de fundamentele overtuiging hiervan te verwoorden: Conquering is a thing of the mind, no act of
fame, or gold,
And that which one has conquered life will
never leave its hold,
Although it change its name, and place, and
treaties damn it, ‘Sold!’
(V.W.S., blz. 248).
Uiteindelijk wordt het gezin van Engela naar een concentratiekamp verplaatst, waar Engela's jongste zoon sterft: Under the wild moon
A rough stone stands,
Raised too soon,
Marked by alien hands,
Glimmering white afar
In the dead lambs’ fold -
‘Jaapie - prisoner of war -
Ten years old!’
(V.W.S., blz. 249)
Opvallend is, dat er door de Boeren in het eerste decennium na de oorlog meer poëzie over de oorlogservaringen is geschreven dan tijdens de oorlog zelf. Dat kan met de mate van geletterdheid te maken hebben. Ook de vorm van oorlogvoering met de snelle verplaatsing van het ene gebied naar het andere is hierbij vermoedelijk van invloed geweest. De Boeren hadden het eenvoudigweg te druk met het vechten tegen de geweldige Engelse numerieke overmacht dan dat er veel tijd voor de poëzie overbleef. Een laatste voorlopige overweging is, dat het belijden van de diepste gevoelens de Boeren rechtstreeks op het gebed tot God aangewezen deed zijn. Tijdens de ‘Tweede Afrikaanse Beweging’, in de eerste decennia van de 20ste eeuw zou de kort daarvoor beëindigde oorlog wel een belangrijk onderwerp worden bij dichters als Eugene Marais, Jan Celliers, J.D. du Toit (pseud. Totius) en Louis Leipoldt. Wat aan poëzie van de kant der Boeren bewaard is gebeleven, is voor een belangrijk deel in het Nederlands of in een dicht bij het Nederlands staand Afrikaans geschreven. (Pas in 1925, vijftien jaar na de stichting van de Unie van Zuid-Afrika in 1910 volgde de erkenning van het Afrikaans als officiële taal). Aan deze en gene zijde van het front domineert binnen de poëzie een bepaald genre, de ballade. Alle kenmerken van de ballade, zoals het bijzondere ritme, de dialoog, de herhaling van woorden of versregels, de demonische sfeer, gevoegd bij het veel voorkomende thema van de rit per galopperend paard, moesten wel een uitstekend medium zijn voor het levensgevoel van de boerenruiter. Een prachtig gedicht is het anonieme. Oorlogskans
't Morgenrood! 't Morgenrood!
Spelt my alligt een vroege dood;
| |
[pagina 28]
| |
Als de krygstrompetten klinken
Zal de stryd my wreed verminken,
My en menig kameraad.
Onverwacht! Onverwacht!
Word myn levensloop volbracht -
Gisteren noch te paard gestegen,
Straks op 't Slachveld neergezegen,
Morgen reeds in 't koele graf.
(V.W.S., blz. 205).Ga naar voetnoot15
Ons Klyntji, een van de spreekbuizen van het
‘Genootskap van Regte Afrikaners’ bracht na
opheffing van het tegen hem ingestelde publica-
tieverbod in 1903 onder andere het volgende
gedicht
Hiir leg een, hy is swaar gewond;
En daar leg een, hy is al dood;
'n Ander leg met ope mond
En sug om watersnood.
(V.W.S., blz. 206).
In het hoofdstuk ‘A World Astounded’ besteedt Van Wyk Smith uitvoerig aandacht aan de reacties, die de Boerenoorlog buiten het Britse Rijk en Zuid-Afrika teweegbracht. De betrokkenheid van de landen op het Europese continent bij de oorlog in Transvaal kan qua omvang enigszins vergeleken worden met de emoties naar aanleiding van de oorlog in Vietnam in onze tijd. De karikatuur beleefde rond de eeuwwisseling een ongekende bloei in periodieken als Le Rire, La vie pour rire, L'Assiette au beurre, Simplicissimus, Kladderadatsch, Lustige Blätter, Uilenspiegel, Ware Jacob en De Amsterdammer. De verzameling Les Camps de reconcentration au Transvaal van Jean Veber uit 1901 accentueerde de wreedheid van de Engelse soldaten zo sterk, dat de Britten een officieel excuus hiervoor eisten. (V.W.S., blz. 256). Van de continentale Europese naties waren het vooral Nederland en Duitsland, waar de verontwaardiging over het Britse optreden in Zuid-Afrika zich via het gedicht lucht verschafte. In Duitsland was de keizer zijn volk in sympathie voor de Boeren voorgegaan (al bleek die sympathie niet zo duurzaam). In het Boerenvolk werden waarden vereerd en beleden, die voor Europa tot de verleden tijd behoorden. Van Wyk Smith schrijft hierover: ‘If there is one theme that runs through this brief sketch of late-nineteenth-century Europe, it must be the recurrence of attempts to escape from the growing complexity of modern urban Europe.’ (blz. 261). Een blik op bijvoorbeeld de Duitse literatuur van het tweede gedeelte der negentiende eeuw onderstreept deze opvatting. Er bestond een wijdverbreid verlangen naar - het moet negatief geformuleerd worden - het andere dan de stad. De stad was een schrikbeeld. Dit oordeel, dat in de Klassieke Oudheid al bestond, kreeg in het geïndustrializeerde Europa van de negentiende eeuw een sterk accent.Ga naar voetnoot16 Een levend model van de geïdealizeerde andere wereld was het Zuid-Afrika van de Boeren. En juist dit realiteit geworden verlangen, het land, waar godvruchtige mensen tevreden leefden van de gezonde produkten van hun zinvolle landarbeid werd bedreigd door een natie van machtswellustelingen, gepersonificeerd in de decadente John Buil. Het is veelzeggend, dat de Duitse schrijver Fritz Lienhard, de redacteur van het tijdschrift Heimat de schepper was van de Burenlieder uit 1900. In Nederland waren het tijdschriften als De Nieuwe Gids, Tweemaandelijksch Tijdschrift, Ons Tijdschrift en Van Onze Tijd, die poëzie publiceerden, waarin de identificatie met de zaak der Boeren tot uitdrukking kwam. Van Wyk Smith zegt hierover: ‘The rural myth was the most common theme in the war poetry here, since the Dutch consistently looked upon the Boers as preserving the values and ways of life of a bygone Holland. They repeatedly identified the Boers' conflict with that of the Netherlands against Spain three centuries earlier.’ (blz. 298). Het is een lange reeks dichters, die zich genoopt voelde, de dragers van een levensstijl van eenvoud en morele zuiverheid, dit Afrikanervolk met Kruger als leider en echte representant, met hun gedichten te vereren: | |
[pagina 29]
| |
Boutens, Kloos, van Eeden, Veth, Zuidema, Rehm, Eliza Laurillard, Koster, Vergouwen, Verwey, van Looy enz. tot en met Louwrens Penning. Willem Kloos schreef op 20 maart 1900 het gedicht: Zuid-Afrika
Ging nu voor't laatst de zon van Holland
tanen,
Die, hoog en stout, in 't verre Zuiden stond,
Omdat ons ras gerechten strijd aanbond
Met 't huurlings-rot der diplomaten-vanen?
Is dan de stem des bloeds een ijdel wanen,
En draait het leven even rustig rond?
O, ligt voor eeuwig, met gesloten mond,
Der Vrijheid lijf gesmoord in bloed en tranen?
Ja, nu de Dietsche zaak daar ginds als dol spant,
Blijven wij rustig treuren over 't lijkje,
Dat, Holland's kind, fier viel voor
Holland's eer!
Ja, wij, de zonen van ons zwaar, oud Holland,
Wij, die hier zitten in ons kalm-log Rijkje,
Zien 't aan, en zeggen: ‘'t Spijt ons wáárlijk
zeer’!
20 Maart 1900.Ga naar voetnoot17
Jac. van Looy publiceerde onder andere de volgende bewerking van de ballade Drei Schüsse van de Duitse dichter Rudolf Presber: Een boeren-ballade
Drie schoten De schaduwen groeien; 't licht wordt loom -
Houd, Jan, mijn paard hier aan den toom.
Nacht komt. Ge weet: voor 't slapen-gaan
Drie schoten moeten 'r zijn gedaan.
Ze hebben gewild het, het heeft ze berouwd -
Ik goot mijn kogels, uit goud, uit goud;
Uit rood, gloeiend goud, dat in bergen lag. -
Drie kogels verschiet ik iedren dag.
En als de eerste kogel raakt,
Een schreiende bruid, 's nachts, op 't Eiland
ontwaakt.
En als er de tweede zijn doelwit vindt,
Dan jammert in Londen een Graven-kind.
En is mijne laatste de loop ontvloön,
Verliest daarginder een Croesus zijn zoon. -
Drie kuilen graven ze morgen, stom;
Drie krijschende gieren kringlen er om.
Daar in gaan drie knapen, van glorie zot,
Geschoten in 't hart door mijn gouden schot.
Daar liggen ze stil en daar liggen ze warm,
Als die drie van mij onder 't puin van de farm.
Drie moeders echter zijn zekerlik
In 't rijke Londen zoo arm, als ik
'k Heb geen vrouw en geen kind meer, geen
dak en geen huis,
Wèl goud - en dat is er mijn kogel-spijs.
Wèl goud, dat diep in mijn bergen lag. -
Drie schoten schiet ik iederen dag.
Naar het Duitsch van R. Prebster.
6 Maart 1901.Ga naar voetnoot18
In Timotheus. Geïllustreerd Weekblad, waarvan Penning medewerker was, publiceerde hij het volgende gedicht: | |
Generaal Jan KockZwaar gewond bij Elandslaagte, 21 October 1899, en aan de gevolgen van ergerlijke mishandeling overleden. Wij hebben hem begraven
Den dappren commandant
| |
[pagina 30]
| |
En legden hem ter ruste
in 't Afrikaanse zand.
De liefde van een vader
Blonk in zijn vriendlijk oog,
En met zijn sterke armen
Hield hij de vierkleur hoog.
Bij Elandslaagte voerde
De grijze held ons aan;
Wij hebben aan zijn zijde
in 's vijands vuur gestaan.
Hoe schitterden zijn ogen
Van onverwaarde moed -
Ach, Elandslaagte kleurde
Hij met zijn heldenbloed.
En mensenslachters vonden
Hem op het bloedig veld,
Zij hebben hem gemarteld,
Den koninklijken held.
Men heeft den zwaargewonde
In 't Engels kamp gebracht;
Daar heeft zijn ziele biddend
En stil de dood verwacht.
Maar uit die stervende ogen
Sprong nog een heldenvonk,
Toen in zijn oor de donder
Van een kanon weerklonk.
Wij joegen onweerstaanbaar
Den vijand voor ons uit;
Helaas, toen blies de grijsaard
De laatste adem uit.
Wij zongen dankbre psalmen
Op hoog gestemde snaar,
Maar Koek lag onbeweeglijk
Stil op de dodenbaar.
Hem wekt niet meer het knallen
van 't Afrikaans geweer,
Ach, 't briesen onzer paarden,
Hij hoort het nimmermeer.
Zijn hand zal niet meer klemmen
De Afrikaanse vlag,
Nooit zal hij meer begroeten
De donder van de slag.
Hoe waren onze harten
Aan dezen man gehecht!
Hij stierf de dood der helden,
Voor vrijheid en voor recht.
Nu mag de krijgsman rusten
Na wel volbrachte strijd,
Verzoend met God in Christus,
Wacht hem de heerlijkheid.
Hem ruisen thans de blaedren
Van 't eeuwig palmenland,
't Verdriet is licht vergeten
Aan gindse overkant.
Doch wat we aan hem verliezen
En missen, weet de Heer,
Ach, dappre heldenruiter,
Keert gij dan nimmer weer?
Hij heeft gelijk een vader
Met ons gejuicht, getreurd;
De wrede vijand heeft hem
Ons van het hart gescheurd.
Wij hebben hem begraven
In 't dierbaar vaderland,
En onze harten schreien
Om onzen commandant.Ga naar voetnoot19
De betrokkenheid der Nederlanders bij de strijd in Zuid-Afrika moet enorm zijn geweest. Daarvan legt de door D. Wouters in 1940 gepubliceerde collectie ‘liederen van de straat’ met Zuid-Afrika als onderwerp getuigenis af: Na veertig jaar. Documents-Humains. Zuid-Afrika en het lied van de straat in Nederland in het laatste kwart der negentiende eeuw.Ga naar voetnoot20 Wouters wist deze op goedkoop papier gedrukte een- | |
[pagina 31]
| |
BRITSCHE GALANTERIE
..... ik moet hulde brengen aan de spreekwoordelijke galanterie van den Engelschen soldaat. Elken dag heb ik daarvan talrijke en treffende voorbeelden voor oogen. Het is aandoenlijk om te ziem met hoeveel zorgen en voorkomendheid de Boerenvrouwen behandeld worden... (Officiel rapport van Lord Roberts.) | |
[pagina 32]
| |
dagsvliegen voor de ondergang te behoeden. Van Wyk Smith noemt Wouters in zijn boek een ‘Nazi Apologist’ (blz. 291). Of dat oordeel juist is, durf ik niet te zeggen. Wel valt er uit zijn inleiding, die hij in 1939 schreef, een sterk nationalistisch gekleurd geschiedsoordeel te beluisteren. In zijn inleiding beroept Wouters zich veelal op Louwrens Penning. Daarmee is de kring gesloten. De toon van verontwaardiging en bewondering bij Penning correspondeert precies met de toon van de in de bundel van Wouters verenigde straatliederen, waarvan alleen het liedje Sarie Marijs - verbastering van Afrikaans Sarie Marais - een lang leven beschoren was. In zijn ‘Epilogue’ vat Van Wyk Smith een belangrijk inzicht van zijn studie samen: ‘If, however, the Boer War was the last of the gentlemen's wars, the last old-style colonial conflict, it was also the first of the twentieth century's wars between European colonial empires.’ (blz. 307). Twaalf jaar na de ‘Vrede van Vereeniging’ brak de Eerste Wereldoorlog uit, die de Tweede Vrijheidsoorlog der Boeren spoedig in alle opzichten in de schaduw zou stellen. Wat waren tegenover de miljoenen doden van die oorlog de 2 2.000 Engelsen, 4.000 Boeren-soldaten en 26.000 Boeren-vrouwen en -kinderen, die van 1899 tot 1902 omgekomen waren? De bewonderenswaardig nauwkeurige en omvattende documentatie van Van Wyk Smith bewijst, dat het historisch belang van de Boerenoorlog met andere criteria moet worden gemeten. De documenten liggen nu voor ons. | |
[pagina 33]
| |
p.s. Op een schriftelijk verzoek mijnerzijds ontving ik van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie de volgende gegevens over D. Wouters. In 1941 publiceerde hij in het nationaal-socialistisch gezinde tijdschrift Nederland. Hij liet in 1943 bij de eveneens nationaal-socialistisch getinte uitgeverij ‘De Schouw’ een bundel liederen verschijnen onder de titel De tranenkruik. Een door Wouters samengestelde brochure Kruger klaagt aan werd in het kader van de door de bezetter gevoerde anti-Engelse propaganda in 1941 in veel steden huis aan huis verspreid. Op grond van deze gegevens lijkt de term ‘Nazi apologist’ allerminst onjuist en kan hieraan de betiteling ‘Nazi sympathisant’ worden toegevoegd. |
|