Maatstaf. Jaargang 27(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] L.P. Boon Gedichten Zo zal ik dan worden Drie gedichten van een stilaan oudwordend man 1 Zo zal ik dan worden zo zal ik dan worden stilaan een zich oudvoelend man een bloem een gedicht op de lippen en verder wat knutselend nog aan luchtvervuiling en zo zo zal ik dan worden een propere oude man als ons hondje dat niets mocht in huis doen en zo doof was geworden als een pot en zo zo zal ik dan worden met wat schorre stem verhalen aan mijn kleinzoon over vroeger de revolutie die we toen wilden de sovjetrepubliek Vlaanderen en zo zo zal ik dan worden en vragen naar mijn bril en zoeken naar mijn stok om op te steunen en zo [pagina 11] [p. 11] 2 Vandaag bij je graf, lieve paps vandaag bij je graf lieve paps wou ik je zeggen hoe mooi de meisjes worden en hoe kort hun rokjes zijn en hoe dik hun tieten worden je zag dat zo graag lieve paps je keek het aan met je goedige ogen de rustige glimlach van de oude man je sprak zo graag lieve paps over een koppel ferme tieten en toeten en je had ze ook graag nog eens beetgenomen ouwe sloeber lieve paps dat wou ik je zeggen bij je graf hoe mooi ze deze zomer waren hoe liefdevol ik keek met jouw ogen naar hun rokjes zo kort naar hun spannende spijkerbroeken je mocht het niet aankijken van mams ik weet het je wendde de goedige blik af je bruine zachte ogen van een te brave hond vandaag vertel ik het dan met wat weemoedige glimlach aan je graf [pagina 12] [p. 12] 3 Het brilletje van oma ik weet het nog steeds en wel ik zag het immers pas gisteren een halve eeuw geleden oma droeg een ijzeren bril een leesbrilletje van niks ze kon trouwens niet lezen wat ik haar ook leren wou dit is een A dit is een O ze kon alleen prentjes kijken in de krant een halve eeuw geleden en die stonden toen niet zo dik er stond een man met een wig in het hoofd en daaronder hamert u dit wel in het hoofd pillules pink pillen zijn de beste ze keek elke dag in de krant na of die man er weer zou staan dan monkelde ze zowat aan achter het ijzeren brilletje van niks ze vond het wel grappig zei ze een man met een houten spie zomaar in zijn hoofd hihie en dan stopte ze het brilletje van ijzer nu ja ook van glas in een even ijzeren brillekas [pagina 13] [p. 13] Bos bij nacht Vier gedichten bij de dood van mijn broer frans-herman 1 Vallen van de avond vallen van de avond duister om me heen ruik ik de laatste nachten van oktober het bos donkere herfst en dood fluister ik broer ik mag je niet vergeten zogeteld vijftien jaar jonger dan ik moest je in de natte aarde neergelegd ik moet het vergeten hoor ik om me heen straks is de nieuwe dag daar jaagt men me voor teevee de hoeveelste keer Hoe bent u beginnen schrijven meneer mijn beste zondaggezicht zal ik opzetten vragen beantwoorden duizend keer verzonnen nooit oprecht nooit zonder scheve sprongen weet ik hoe ik verwekt werd en door wie was het moeder vader die de leugenpen bij mijn geboorte in gretige handen stopte waarom vraagt men nooit gewoon Wanneer gaat u ermee ophouden meneer meneer wanneer sterft u eindelijk ook eens aan een onverklaarbaar gezwel in de hersenen een tumor ben je plots bezweken en ook hiervoor wordt me geen tijd gegund geen uur geen dag van stil herdenken weigeren me in te zetten voor dit verlies komt traag de nacht aanwandelen in het bos teken ik daar nog de dode boom haastige schets in donker van mauve en roze - laatste zoen van het dode hout [pagina 14] [p. 14] 2 Volkomen duister is nu het bos volkomen duister is nu het bos stil nachtwandelen niet durven terugdenken aan moeder zwanger je dragend haar trommel terwijl ze zeemde de ruiten en ik een jongetje van vijftien toen- het smalle bospad loop ik langs welk wezentje springt aan mijn nachtvoeten nu ik niet de trommen van de opstand roffel nu mijn hart de lafheid der pijn kent mijn ogen zwart omfloersd - Zwarte Hand der anarchisten maak ik mijn hand zwart en druk ze op het boek der dierbaren eeuwig teken van de opstand het bloed - waarom hoorde ik niet vertrouwend de biecht de klacht van je lippen om barstende niet te dragen hoofdpijn nooit stortte je het verschrikte hart uit je sloeg slechts handopstekend een borrel af je weigerde je kreeg daar hoofdpijn van koppijn in me hoofd zei je met grappige snoet je leek op onze ouwe grapjassende vader dan en verder zat je glansogend te kijken alsof ik verdomd de hoge god zelf was kon ik verhelpen hoe door duistere nacht de pen in mijn hand wonderen bracht die ik stomverbaasd verslagen aankijken moest de rotschaamte me bloot te hebben gegeven [pagina 15] [p. 15] 3 Op het pad in het nachtduistere bos op het pad in het nachtduistere bos beloop ik de vele overwoekerde graven vader moeder ons zuster jeanneke ze stierf toen ze pas vierentwintig was en jij sterft nu je achtenveertig bent net het dubbele het kan uitgecijferd reeds in de kleuterklas - maar niet waarom ik achterbleef waarom wel de dag voordien nog in mijn pronkhuis zag je me omringd door die van teevee je zat sprakeloos en bewonderde me - en weer schaamde ik me ravijndiep dat je niet te geloven naar me opkeek tot elkeen zei je met haast kindertrots ja hij is mijn grote broer demijne waarom krij gt de een ongevraagde schatten de ander niets om mee te woekeren waarom schilderde jij naamloos straatgevels en wordt straks naar mij een straat genoemd welke god heeft zoiets beslist welke god gooi ik het voor de voeten was er een eerlijker doodbraver man dan jij nee dat bestaat niet - en ik van alle markten thuis doorwinterd sluw op alle tellen passend bereikte veel wat ik niet verlangde - moeder vader huilen nu om jou in hun graf ik beluister het zwijgen in het nachtduistere bos [pagina 16] [p. 16] 4 Stilte in het donkere bos stilte in het donkere bos omhels me doof mijn zelfverwijt om jou die ik op de armen droeg je was zo heel erg ik weet niet wat zeg het me vanuit je nachtkille graf hoe je was van eenvoud en zo simpel niet te geloven braaf kreeg je de klop van de hamer je begaf je naar zonovergoten zee om vrouw en kinderen te plezieren zelf droeg je schamel je pijn in het barstende hoofd viel neer gewoon in het stortbad stortte je neer - de tong gekromd in de mond om niet te schreeuwen niet te verontrusten vader moeder mogen verder huilen in hun graf want op jou was hun hoop gesteld ik steeds een godsonmogelijke zoon een verdoemde nachtschurk l.p. boon maar jij was zoals zij - neerstig betredend de rechtgelijnde wegen niet opstandig niet in het duister toeslaand - langs het duistere bospad keer ik terug bij de brandende haard de borrelfles ik kan niet anders straks is er de nieuwe dag en wat zal ik zeggen voor radio en teevee zal ik de grote schrijver uithangen verzwijgen mijn huilen om weinig om alles Vorige Volgende