| |
| |
| |
[Nummer 4]
Robert Walser Fritz Kocher z'n opstellen
De mens
De mens is een fijngevoelig wezen. Hij heeft slechts twee benen, maar een hart, waarin een leger van gedachten en gevoelens zich op zijn plaats voelt. Men zou de mens met een mooi aangelegde lusthof kunnen vergelijken, als onze meester dergelijke toespelingen zou goedkeuren. De mens dicht soms en in deze allerverhevenste toestand noemt men hem een dichter. Als we allemaal zouden zijn zoals we moesten zijn, namelijk zoals God ons gebiedt te zijn, dan zouden we oneindig gelukkig zijn. Helaas houden wij ons onledig met nutteloze hartstochten, die slechts onze gezondheid met gezwinde spoed ondergraven en aan ons geluk een einde maken. De mens moet in alles boven zijn collega, het dier, staan. Maar zelfs een domme schooljongen kan dagelijks mensen waarnemen, die zich als redeloze dieren gedragen. Drankzucht is een afschuwelijk iets: waarom geeft de mens zich er aan over? Blijkbaar omdat hij er soms behoefte aan heeft om zijn verstand te verdrinken in de dromen die ronddobberen in alles wat alcohol is. Zulke lafheid past bij een zo onvolmaakt geval dat de mens is. Wij zijn in alles onvolmaakt. Onze ontoereikendheid strekt zich uit over alle zaken die wij ondernemen en die zo prachtig zouden zijn als ze niet gebaseerd waren op loutere hebzucht. Waarom moeten wij zo zijn? Ik heb éénmaal een glas bier gedronken, maar ik zal er nooit nog eens een drinken. Waar leidt het toe? In geen geval tot enig hoger streven. Hierbij beloof ik plechtig: ik zal een eerlijk betrouwbaar mens worden. In mij zal al wat groot en mooi is een even warm navolger als beschermer vinden. Ik dweep in stilte met kunst. Vanaf dit ogenblik echter al niet meer in stilte, want mijn onbevangenheid heeft het nu verklapt. Dat ik hiervoor op gepaste wijze worde gestraft. Wat belet een edele denktrant om zich vrijelijk te uiten? Niets in ieder geval minder dan de kans op een pak slaag. Wat is een pak slaag? Een vogelverschrikker, die slaven en honden op de vlucht jaagt.
Er is maar één spook dat mij afschrikt: nederigheid. Ach, ik zal zo hoog opklimmen als het een mens is vergund. Ik zal beroemd worden. Ik zal mooie vrouwen leren kennen en hen beminnen en door hen worden bemiud en vertroeteld. Niettemin zal ik niets aan elementaire kracht (scheppingskracht) inboeten, eerder zal en wil ik van dag tot dag sterker worden, vrijer, voortreffelijker, rijker, beroemder, onverschrokkener en roekelozer. Voor deze stijl heb ik een vijf verdiend. Maar ik verklaar: toch is dit mijn beste opstel dat ik ooit heb geschreven. Alle woorden ervan komen uit het hart. Wat is het toch mooi om een sidderend gevoelig kieskeurig hart te hebben. Dat is het mooiste aan de mens. Een mens die niet zuinig is op zijn hart, is dom, want hij berooft zichzelf van een eindeloze bron van onoverwinnelijke macht, van een rijkdom die hij voor heeft op alle schepselen ter aarde, van een volheid, van een warmte, die hij, als hij mens wil blijven, nooit zal kunnen ontberen. Een hartelijk mens is niet alleen de beste, maar ook de verstandigste mens, want hij heeft iets dat nog het knapste verstand hem niet kan geven. Ik verhaal nog eens, ik zal nooit dronken worden;
| |
| |
zal me nooit op het middageten verheugen, want dat stinkt de pan uit; zal bidden en nog meer werken, want het komt me voor, dat werken alreeds een vorm van bidden is; zal vlijtig zijn en diegenen gehoorzamen die het verdienen dat je ze gehoorzaamt. Ouders en onderwijzers verdienen dit zonder meer. Dit is mijn opstel.
| |
De herfst
Als de herfst komt vallen de bladeren van de bomen op de grond. Ik zou het eigenlijk zo moeten zeggen: Als de bladeren vallen is het herfst. Ik zal toch eens iets aan mijn stijl moeten doen. Vorige keer kreeg ik de opmerking: Stijl erbarmelijk. Ik maak me daar zorgen over maar ik kan er niets aan doen. Ik houd van de herfst. Het wordt frisser in de lucht, de dingen op aarde zien er opeens heel anders uit, de ochtenden zijn glinsterend en prachtig en de nachten zijn zo lekker fris. Toch wandelen we tot zo laat mogelijk. De berg boven de stad laat mooie kleuren zien en men wordt treurig als men bedenkt dat die kleuren het teken tot een algemene kleurloosheid geven. Nog even en de sneeuw vliegt in het rond. Ik houd ook van sneeuw, al is het dan verre van prettig om er met koude natte voeten lang doorheen te waden. Maar waar zijn daarna anders warme pantoffels en verwarmde kamers voor? Ik heb alleen wel te doen met de arme kinderen, van wie ik weet dat ze thuis geen warme kamer hebben. Wat verschrikkelijk moet het zijn om rillend te moeten blijven rondlopen. Ik zou geen huiswerk maken, ik zou sterven, ja, koppig sterven, als ik arm zou zijn. Moet je nu de bomen zien! Hun takken steken als fijne scherpgeslepen degens in de grijze lucht, je ziet raven, die je anders nooit ziet. Je hoort geen vogels meer zingen. De natuur is schitterend hoor. Zoals hij de kleuren verandert, een ander gewaad aantrekt, maskers opzet en weer afneemt. Het is buitengewoon. Als ik een schilder zou zijn, en het is niet uitgesloten dat ik er een word, aangezien immers de mens zijn bestemming niet kent, dan zou ik het allerliefst een herfstschilder worden. Ik vrees alleen wel dat mijn kleuren dan niet toereikend zouden zijn. Misschien heb ik daar nog te weinig kijk op. En waarom zou ik me trouwens zorgen maken over iets dat nog komen moet? Ik dien me louter en alleen met het ogenblik bezig te houden. Waar heb ik deze woorden gehoord? Ergens moet ik het gehoord hebben,
misschien van mijn oudere broer, die student is. Het zal nu spoedig winter zijn, de sneeuw zal ronddwarrelen, ach, wat verheug ik me daarop! Als alles zo wit is, weet je in de les alles veel beter. Kleuren proppen je geheugen vol met allerlei warrige flauwekul. Kleuren zijn niets anders dan een wirwar van zoetelijkheid. Ik houd van het eenkleurige, eentonige. Sneeuw is nu zo'n echt eentonig lied. Waarom zou een kleur niet de indruk van zingen kunnen maken! Wit is als mompelen, fluisteren, bidden. Vurige, bijvoorbeeld herfstkleuren, zijn als geschreeuw. Het groen in volle zomer is een veelstemmig zingen in de hoogste tonen. Is dat waar? Ik weet niet of het klopt. Nu, de meester zal wel zo vriendelijk zijn om het te corrigeren. - Alles in de wereld gaat maar door! Nu is het bijna kerstmis, tot nieuwjaar is het maar een stapje, tot de lente ook maar een paar, en zo gaat alles stapje na stapje altijd maar door. Je zou wel gek zijn om ze te tellen. Ik houd niet van rekenen. In rekenen ben ik slecht, al heb ik er tamelijk goede punten voor. Kruidenier zal ik nooit worden, dat voel ik. Als mijn ouders me nu maar niet bij een kruidenier doen! Ik zou maken dat ik weg kwam en wat zouden ze daarmee opschieten? Maar heb ik nu genoeg over herfst gepraat? Ik heb veel over sneeuw zitten zeuren. Hier krijg ik een goed rapportcijfer voor, dit kwartaal. Cijfers vind ik zoiets stoms. Voorzingen heb ik een tien en toch kan ik geen wijs houden. Hoe komt dat? Men zou ons beter appels geven in plaats van cijfers. Maar dan zouden er ten slotte wel erg veel appels verdeeld moeten worden. Jammer!
| |
| |
| |
Vriendschap
Welk een kostbare bloem is vriendschap. Zonder haar kan zelfs een sterk iemand niet lang leven. Het hart heeft behoefte aan een gelijkgestemd vertrouwd hart, zo'n plekje in het bos, waar je kunt rusten en liggen en babbelen. Je kan je vriend niet genoeg waarderen als hij een ware vriend is, en niet snel genoeg de rug toekeren als hij ons als vriend bedriegt. O er zijn valse vrienden, wier enige streven er uit bestaat te verwonden, te kwetsen, te vernielen. Er zijn mensen die zich uitsluitend inspannen om te doen of ze onze vrienden zijn, om ons des te zorgelozer en dieper te kunnen krenken en nadeel te berokkenen. Zo'n vriend ken ik niet, maar ik ken ze uit boeken waarin ongetwijfeld ware taal wordt gesproken, aangezien ze recht uit het hart en begrijpelijk zijn geschreven. Ik heb een vriend, ik zal zijn naam niet noemen. Het is voldoende dat ik weet dat hij de mijne is, absoluut de mijne. Waar vind je een geluk, een rust, een genieten, dat hiermee te vergelijken is? Ik weet er volstrekt geen. Geen zo'n rust bedoel ik. Mijn vriend denkt zeker op dit ogenblik aan mij, zo zeker als ik aan hem denk en de aandacht op hem vestig. In zijn opstel speel ik evengoed de hoofdrol als hij, die prachtkerel, hier in het mijne. O dat met elkaar omgaan, die band, die verstandhouding, dat begrip! Ik begrijp het niet, maar des te kalmer laat ik het over me komen, als het goed is en fijn. Hoe goed en fijn, kan mijn ongeoefende pen niet uitdrukken. Dat zou een echte schrijver moeten schrijven, die zou er wel raad mee weten. Er zijn verschillende soorten vriendschappen, zoals er verschillende soorten trouweloosheid zijn. Men moet het een niet met het ander verwarren. Men moet zijn hersens gebruiken. De enen willen ons bedriegen en misleiden, maar kunnen het niet, anderen willen ons eeuwig trouw zijn en moeten ons verraden, half opzettelijk, half zonder dat ze het willen. Weer anderen verraden ons om ons te laten zien dat we ons hebben vergist toen we
dachten dat zij onze vrienden waren. Ik houd van zulke vijanden. Ze leren ons iets en ze laten geen ander verdriet in ons achter dan de desillusie. Een verdriet dat er evengoed niet om liegt! Wie zou niet graag een vriend willen hebben die hij gelijkertijd graag mag en kan waarderen! Beide, graag mogen en waarderen, zijn voor de ware vriendschap onontbeerlijke gevoelens. Je houdt van een stuk speelgoed, je hoeft het niet naar waarde te schatten. Ja, men houdt van dingen die men veracht. Van een vriend kan men niet houden en hem tegelijk geringschatten. Dat gaat niet, ten minste niet volgens mijn gevoelens. Wederzijds respect is de aarde waarin een zo tere plant alleen kan groeien. Ik ben liever gehaat dan veracht, liever niet populair, dan zo populair als men is als men gelijkertijd wordt geminacht. Een edelmoedig mens heeft alleen edelmoedige mensen tot vriend, en edelmoedige vrienden zeggen het tegen iemand als ze ons niet meer kunnen waarderen. Ware vriendschap is bijgevolg een leerschool voor een mooi en voornaam karakter. En de beoefening van zoiets is een genoegen dat tien, ja honderd andere genoegens overstijgt. O ik ben vol van het besef van de zoetheid van edelmoedige vriendschap. Nog eens: hansworsten en belachelijke personen hebben moeite om vrienden te krijgen. Men vertrouwt ze niet en als ze er alleen maar de draak mee kunnen steken zijn ze ook geen vertrouwen waard.
| |
Armoede
Men is arm als men met een gescheurd jasje op school komt. Wie wou dit ontkennen? We hebben in onze klas verschillende arme jongens. Ze hebben rafelige kleren aan, hun handen beven van kou, hebben lelijke, ongewassen gezichten en onnette manieren. De meester pakt ze harder aan dan ons en hij heeft gelijk. Een meester weet, wat hij doet. Ik zou niet arm willen zijn, ik zou me doodschamen. Waarom is armoede zo'n schande? Ik weet het niet. Mijn ouders zijn welgesteld. Papa heeft een rijtuig en paarden. Als hij arm zou zijn, zou hij die er niet op na kunnen houden. Ik zie vaak op straat arme in
| |
| |
lompen gehulde vrouwen, en ik heb met ze te doen. Arme mannen roepen daarentegen een zekere verontwaardiging in mij op. Armoede en vervuiling passen niet bij mannen en ik heb geen medelijden met een arme man. Voor arme vrouwen heb ik een soort voorliefde. Ze kunnen zo mooi om een aalmoes smeken. Bedelende mannen zijn lelijk en onderdanig en daardoor afschuwwekkend. Er is niets lelijkers dan bedelen. Alles dat met bedelen te maken heeft getuigt van een ondegelijk slap, ja zelfs oneerlijk karakter. Liever zou ik ter plaatse sterven dan dat ik mijn mond zou open doen om iets onbehoorlijks te vragen. Er is een soort vragen dat boven alles mooi en verheven is: iemand van wie je houdt en die je hebt beledigd om vergiffenis vragen. Bijvoorbeeld: moeder. Zijn fouten bekennen en ze door een deemoedige houding goedmaken, is niets minder dan verachtelijk, maar noodzakelijk. Om brood of hulp bedelen is slecht. Waar is het goed voor dat er arme mensen zijn die niets te eten hebben? Ik vind, het is mensonwaardig om zijn medemensen om voedsel of kleding lastig te vallen. Behoeftig zijn is even verschrikkelijk als verachtelijk. De meester glimlacht om mijn opstellen, en als hij dit leest zal hij dubbel glimlachen. Kan mij het schelen! Arm zijn? Betekent dat, geen geld hebben? Ja, en geld is even noodzakelijk om te leven als ademen om te rennen. Wie buiten adem raakt, valt tegen de vlakte en moet worden bijgespijkerd. Ik hoop dat ik nooit hoef te worden bijgespijkerd. Er is iets goeds aan armoede, heb ik in boeken gelezen, het vervult de rijken met milddadige gevoelens. Maar ik zeg, omdat ik toch ook mijn eigen stem heb: ze worden er alleen maar hard en wreed van. Want het besef in de harten van de rijke lui, andere mensen te zien lijden en weten dat hij in staat is om hun toestand te verbeteren, maakt ze hoogmoedig. Mijn vader is mild en hartelijk, rechtvaardig en opgeruimd, maar tegen arme mensen is hij hard en bars en alles behalve mild.
Hij schreeuwt tegen ze en je merkt dat ze hem ergeren en hinderen. Hij spreekt met afkeer en met een bijmengsel van haat over ze. Neen, armoede daar gaat niets goeds van uit. Armoede maakt de meeste mensen somber en onvriendelijk. Ik moet niets hebben van de arme jongens in onze klas omdat ik voel dat ze met afgunst naar mijn nette kleren kijken en met leedvermaak naar mijn stommiteiten in de les. Ze kunnen nooit mijn vrienden worden. Ik voel niets voor ze, omdat ik ze beklaag. Ik heb geen achting voor ze, omdat ze mij zonder reden vijandig gezind zijn. En hebben ze redenen - ja, nu is helaas het uur al voorbij.
| |
De school
‘Over het nut en de noodzaak van de school’ zo luidt het thema op het bord. Naar mijn mening is de school nuttig. Hij houdt mij zes tot acht uur per dag tussen zijn ijzeren en houten klauwen (schoolbanken) vast en behoedt mijn geest voor ontaarding in losbandigheden. Ik moet leren, dat is uitstekend. Hij bereidt mij voor op het openbare leven dat voor de deur staat: dat is nog beter. Hij is er en ik houd van en respecteer feiten. Ik ga graag naar school en kom er graag uit. Dat is de mooiste afwisseling, die een nutteloze snotaap kan verlangen. Op school wordt een maatstaf aan ieders kennis gelegd. Nu gelden geen verschillen meer. De armste lummel heeft het recht om blijk te geven van de rijkste kennis en begaafdheid. Niemand, zelfs de meester niet, belet hem om uit te blinken. Ieder heeft respect voor hem als hij schittert; ieder schaamt zich voor hem als hij iets niet weet. Ik vind dat een goede instelling, zo de eerzucht te prikkelen en iemand in staat te stellen om de bewondering van zijn kameraden te kittelen. Ik ben ontzettend eerzuchtig. Niets maakt mij van binnen zo gelukkig dan het gevoel, de meester met een intelligent antwoord te hebben verrast. Ik weet dat ik een van de beste leerlingen ben, maar ik beef voortdurend bij de gedachte dat iemand die nog knapper is mij zou kunnen overvleugelen. Deze gedachte is heet en opzwepend als de hel. Dat is het schoonste nut van de school, hij vergt inspanning, hij stimuleert, hij brengt op
| |
| |
gang, hij streelt de verbeeldingskracht, hij is het voorportaal, als het ware de wachtkamer van het leven. Niets dat bestaat is nutteloos. De school nog het minst. Alleen luie en dus vaak gestrafte leerlingen kunnen op dit idee komen. Mij verbaast het ten minste dat men ons zo'n vraag voorlegt. Schooljongens kunnen eigenlijk niet over het nut en de noodzaak van de school, waar ze zelf nog op zitten, spreken. Over zoiets zouden oudere personen moeten schrijven. Bij voorbeeld de meester zelf, of mijn vader, die ik voor een wijs man houd. Iets waar je op dit ogenblik midden in zit, dat zingend en rumoerend om je heen is, is in geen enkele bevredigende vorm in geschrifte te vatten. Je kan een eind weg kletsen, natuurlijk; maar of het zootje (men vergeve mij de niet zo nette uitdrukking waarmee ik mijn werk tituleer) dat je schrijft, iets zegt en betekent, is een vraag. Ik houd van de school. Ik doe mijn best om goedschiks van datgene te houden dat me eens is opgedrongen en omtrent de noodzaak waarvan men mij van alle kanten stilzwijgend heeft overtuigd. De school is de onontbeerlijke halsband van de jeugd en ik geef toe, het sieraad is van kostbare aard. Wat zou je je ouders, ambachtslieden, voorbijgangers op straat, winkeliers tot last zijn als je niet naar school zou moeten! Waarmee zou je anders de tijd willen verdoen dan met huiswerk! Kattekwaad uithalen. Ja, echt, de school is een prachtinstelling. Ik beklaag het absoluut niet dat ik er op zit, maar ik wens mezelf van harte geluk. Alle verstandige en waarheidslievende leerlingen moeten er in deze of soortgelijke trant over denken. Het te willen hebben over het nut van iets dat noodzakelijk is, is overbodig, aangezien alles wat noodzakelijk is zonder meer nuttig is.
| |
Het beroep
Om in de wereld een rechtschapen bestaan te kunnen leiden, moet je een beroep hebben. Je kan niet de dag maar zo'n beetje met geklungel doorbrengen. Wat je doet moet zijn bepaalde
karakter en een doel hebben, waar het heen moet leiden. Om dat te bereiken, kies je een beroep. Dat gebeurt, als je de school verlaat, en als dat gebeurt ben je een volwassen mens, dat wil zeggen, nu heb je een andere school voor je: het leven. Het leven is een strenge schoolmeester, zeggen ze altijd, dat zal wel waar zijn, want het is een algemene mening. Wij mogen het beroep kiezen waar we zelf zin in hebben, en als we dat niet mogen, doet men ons onrecht aan. Ik heb in alle mogelijke beroepen zin. Kiezen is dus een moeilijke zaak. Ik geloof, dat ik er het beste aan doe, als ik er zomaar een, misschien het eerste het beste neem, het probeer, en, als ik er tabak van heb, laat varen. Hoe kan iemand nu weten hoe het er in een beroep aan toe gaat. Ik denk dat je dat eerst toch moet meemaken. Onervaren geesten zoals wij zijn niet in staat om zich een oordeel te vormen zonder zich verschrikkelijk te blameren. Het is absoluut een voorkeur-zaak van onze ouders om een beroep voor ons uit te zoeken. Zij weten het beste waar wij ge- | |
| |
schikt voor zijn. Zijn we geschikt voor iets beters dan waartoe zij ons voor het leven hebben bestemd, dan is er later altijd nog tijd om te zadelen. Daarmee verlaag je je nog niet tot zadelmaker. Neen, onrecht wordt ons in dat geval zelden aangedaan. - Nu, mijn voorkeur gaat uit naar scheepskapitein. Maar ik vraag me af, of mijn ouders het met deze wens eens zijn. Ze houden veel van mij en ze zouden bezorgd voor me zijn als ze wisten dat ik aan de stormen der zee ben bloot gesteld. Het beste zou trouwens zijn om er stiekem vandoor te gaan. Bijvoorbeeld 's nachts, door het raam, aan een touw naar beneden en - ajuus. Ach neen! Ik heb de moed niet om mijn ouders te bedriegen, en wie weet of ik eigenlijk wel voor scheepskapitein in de wieg ben gelegd. Slotenmaker, meubelmaker of draaier wil ik niet worden. Voor een opstellenschrijver van mijn kwaliteit is zulk handwerk niet geschikt. Boekbinder zou aardiger zijn,
maar dat zullen mijn ouders niet willen toegeven, omdat ze me, dat weet ik, daar veel te goed voor vinden. Ze moeten me alleen niet laten studeren, ik zou eraan kapot gaan. In dokter heb ik geen zin, voor dominee geen talent, voor jurist geen zitvlees en onderwijzer worden... ik val nog liever dood. Onze onderwijzers tenminste hebben het geen van alle naar hun zin, dat zie je aan ze. Houtvester zou ik willen worden. Ik zou een klein met klimop omrankt huis aan de bosrand bouwen en de hele dag tot diep in de nacht door het bos zwerven. Misschien zou ik dat op den duur ook vervelend gaan vinden en naar grote elegante steden gaan verlangen. Als dichter zou ik in Parijs, als musicus in Berlijn, als kantoorbediende nergens willen wonen. Doe mij gerust op een kantoor en zie dan maar wat er gebeurt. Nu heb ik nog een ding op mijn hart: goochelaar dat lijkt me mooi om te zijn. Een beroemd koorddanser, vuurwerk achter op mijn rag, sterren boven mij, een afgrond naast, en zo'n fijne smalle weg om over te lopen voor me. - Clown? Ja, ik voel dat ik talent heb voor gekheid. Maar het zou mijn ouders verdriet doen als ze wisten dat ik op het toneel stond met een roodgekleurde lange neus en meelbestrooide wangen en met een wijd belachelijk pak aan. - Wat dan? Thuis blijven zitten mokken? Dat nooit. Een ding is zeker, ik ben niet bang voor beroepen. Er zijn er zoveel.
| |
Kerstmis
Kerstmis? O! Dit wordt mijn slechtste opstel; want over zoiets moois kan je alleen maar slecht schrijven. - In de straten, in de gangen van de huizen, op de trappen, in de kamers rook het naar sinaasappels. Buiten lag een dik pak sneeuw. Kerstmis zonder sneeuw zou onverdraaglijk zijn. 's Middags waren er twee erbarmelijk dunne stemmetjes voor onze voordeur te horen. Ik deed open. Ik wist dat het arme kinderen waren. Ik keek ze tamelijk lang en harteloos aan. ‘Wat moeten jullie?’ vroeg ik. Toen begon het kleine meisje te huilen. Ik had er spijt van, dat ik zo bars was geweest. Moeder kwam erbij, stuurde mij weg en gaf de kinderen een paar kleinigheden. Toen het avond was geworden, riep moeder me de mooie kamer in. Ik deed het met tegenzin. Ik beken dat ik een zekere onverklaarbare angst van dit cadeautjeskrijgen had. In mijn hart geef ik niets om cadeautjes. Ik ging naar binnen, mijn ogen deden pijn toen ik de zee van licht en geflonker betrad. Ik had daarvoor lang in het donker gezeten. Daar zat vader in de Ieren leunstoel te roken. Hij stond op en leidde me vriendelijk naar de cadeautjes. Ik voelde me niet bepaald op mijn gemak. Het waren de prachtigste dingen, een lust voor het oog en het hart. Ik stond maar wat te lachen en probeerde iets te zeggen. Ik stak mijn hand naar vader uit en keek hem dankbaar aan. Hij begon te lachen en met mij te babbelen, over de cadeaus, de betekenis ervan, de waarde ervan en over de toekomst. Ik liet niet merken hoe fijn ik dat vond. Moeder kwam bij ons zitten. Ik voelde de behoefte om haar iets liefs te zeggen, maar kreeg het niet over mijn lippen. Ze merkte wat er in mij omging, en nam me dicht tegen zich aan en gaf me een kus. Ik was onuitsprekelijk gelukkig en blij dat ze me had begrepen. Ik
| |
| |
vlijde me dicht tegen haar aan en keek in haar ogen, die vol tranen stonden. Ik zei iets, maar het was onverstaanbaar. Ik was zo gelukkig dat ik op deze mooie manier met mijn moeder kon praten. Later op de avond waren we erg vrolijk. Er werd wijn uit sierlijk geslepen glazen gedronken. Dat gaf vaart en vrolijkheid aan het gesprek. Ik vertelde over de school en over de onderwijzers, terwijl ik in het bijzonder hun komische kanten benadrukte. Deze uitgelatenheid moet men mij maar vergeven. Moeder ging aan de piano zitten en speelde een eenvoudig lied. Ze speelt heel erg zacht. Ik droeg een gedicht voor. Ik draag heel erg slecht voor. Het dienstmeisje kwam binnen en bracht koek en overheerlijk gebak (recept van moeder). Ze zette grote ogen op, toen ze een cadeautje kreeg. Maar ze kuste mijn moeder beleefd de hand. Mijn broer had niet kunnen komen, dat vond ik erg jammer. Onze huisknecht, de oude Fehlmann, kreeg een groot dicht pak; hij liep de kamer uit om het open te maken. Wij konden ons lachen niet houden. Zo ging kerstavond zachtjesaan voorbij. Wij zaten ten slotte helemaal alleen met een glas wijn en zeiden erg weinig. Daarna verstreek de tijd snel. Het was twaalf uur toen we opstonden om naar bed te gaan. De volgende morgen zagen we er allemaal nogal moe uit. De kerstboom eveneens. Dit alles is slecht geschreven, nietwaar? Maar ik heb het ten minste van tevoren gezegd, en zo zal het me niet verbazen als ik er iets over te horen krijg.
| |
Ter vervanging van een opstel
Brief van mijn broer aan mij: beste broer! Ik heb je brief ontvangen, gelezen en met verwondering, ja bijna met bewondering voor de tweede keer gelezen. Je bent een bollebof in stijl. Je schrijft als twee professors bij elkaar. Een echte schrijver zou zich niet beter kunnen uitdrukken. Waar haal je het vandaan. - Vooral wat je schreef over kunst was mij uit het hart gegrepen. Ja, broer, kunst is een verheven en mooi iets, maar verduiveld moeilijk. Als de voorstellingen die de mensen er van hebben zouden kloppen, dan zou je op je dooie gemakje en gezellig kunst kunnen fabriceren. Maar er is nog zoiets als handvaardigheid, het handwerk, dat de belemmering vormt tussen kunst en het ontstaan ervan. Ik heb er al zware verzuchtingen om geslaakt als een kloosterbroeder in gebed. Broer, ik zal het je maar verklappen, ik schrijf sedert enige tijd verzen. Ik zit 's avonds bij het lamplicht urenlang aan mijn schrijftafel en probeer aan mijn gevoelens op klankvolle wijze uitdrukking te geven. Het is moeilijk, en anderen, die het gemakkelijk schijnt af te gaan, krijgen het voor elkaar dat je er paf van staat. Er is er een, die is juist beroemd geworden. Hij is niet ouder dan ik en heeft nu al een bundel gedichten voor mekaar. Ik ben niet j aloers op hem, maar het steekt me, te zien, hoe ver ik met al mijn smachtend geprobeer nog achter lig. Als de muze mij niet heel gauw toelacht, geef ik aan alles de brui en word huurling. Die filosofiestudie vind ik belachelijk, en voor een beroep deug ik niet. Ik zal als soldaat in een of ander vreemd land meer lauweren verwerven dan ik hier zou oogsten, ook als ik me aan een of ander beroep zou aanpassen. Ik zal juist een wild avontuurlijk leven leiden, zoals zovelen, die het in het eigen land te benepen vonden. Je mag best weten dat ik er niet gerust op ben, jou dit allemaal te hebben meegedeeld. Het was misschien verstandiger geweest erover te zwijgen. Maar ik heb vertrouwen in je sterkte en zwijgzaamheid.
De ouwelui zullen het uit jouw mond niet te horen krijgen, dat weet ik. Beste broer, hoe gaat het met je? Voordat ik er van door ga, moeten we samen nog een nachtje flink de bloemetjes buiten zetten. Misschien heb ik met mijn gedichten geluk en hoef dan niet te verdwijnen. Je schrijft me, dat je je verveelt. Daar is het nog te vroeg voor, beste kerel. Naar mijn idee kun je dat alleen al zien aan je levendige geest en je behoefte om je fijntjes en elegant uit te drukken. Wat ik zeggen wilde, ik mocht jou wel en mag je nog altijd. Je bent een geestige snuiter en er valt met jou te praten. Als jij het niet heel ver zal brengen in het leven, ben ik een ezel. Ja, de
| |
| |
kunst die wil wat. Het zou zonde zijn als ik mij genoodzaakt zou voelen om er helemaal mee op te houden. Maar ofwel breng ik iets voortreffelijks voort, ofwel helemaal niets. Niets is zo slap als dilettantisme. Maak je de wandelingen nog wel eens, die wij afgelopen zomer samen hebben gemaakt? Eenzame wandelingen kunnen je heel goed doen. Heb geduld op school. Je mag dan dubbel zo intelligent zijn als je meester, toch is het goed dat je volhoudt. Het ga je goed, jongen, het beste kerel. Wij hebben het in ieder geval binnenkort in een nacht vol sterren bij een biertje over de dingen die in de wereld zo mooi en zo afgrijselijk kunnen zijn. Adelaarsvleugels zouden we moeten hebben, maar ajuus hoor! - Deze brief van mijn broer gebruik ik als opstel omdat ik vandaag absoluut geen zin heb om na te denken. Ik verzoek de meester, voor zover men hem als een man van eer om een gunst mag vragen, er niets van verder te vertellen, maar een welwillend zwijgen in acht te nemen. Overigens, de gedichten van broerlief hebben al lang succes en hijzelf roem verworven.
| |
Het schoolopstel
Een opstel moet netjes en met leesbare letters worden geschreven. Alleen de slechte opstelschrijver vergeet, om zich op de duidelijkheid zowel van gedachten als van letters toe te leggen. Men denke eerst, voordat men schrijft. Met onvoldragen gedachten een zin beginnen, is een achteloosheid, die nooit te vergeven is. Toch gelooft de scholier, traag als hij is, dat woorden voortkomen uit woorden. Dat is echter niets dan een ijdel en gevaarlijk idee. Je wordt van lopen over de weg veel gauwer moe, als je niet van tevoren een doel hebt vastgesteld. - Punten, komma's en dat soort tekens te verwaarlozen, is een fout, die een volgende tot gevolg moet hebben, de wanordelijkheid van stijl. Stijl is gevoel voor orde. Wie een warrige, wanordelijke, misvormde geest heeft, zal net zo'n stijl schrijven. Aan zijn stijl, zo luidt een oud, kletserig, maar daarom niet minder waar spreekwoord, herkent men de mens. - Bij het schrijven van het opstel bewege men niet al te ontstuimig zijn elleboog heen en weer. Daarmee valt men zijn buurman lastig, die bepaald niet ongevoelig voor storingen is, aangezien hij zit te denken en te schrijven. Schrijven is een zaak van stille inspanning. Wie nooit rustig kan blijven zitten, maar altijd druk en gewichtig over een werkstuk moet doen, om dit te maken, zal nooit mooi en levendig kunnen schrijven. - Op schoon glad papier is het veel prettiger, en daardoor veel vloeiender, en daardoor veel gevoeliger en sierlijker schrijven; men zie er dus op toe, dat men behoorlijk schrijfpapier bij de hand heeft. Waarom zijn er zoveel schrijfbenodigdheden winkels? Gedachtenrijk schrijven is mooi, maar zijn werk met te veel gedachten te willen volproppen, daarvoor hoede men zich. Een opstel, zoals trouwens elk werk, moet aangenaam om te lezen en in het gebruik zijn. Te veel gedachten en meningen hebben tot gevolg dat de lichte steiger, dat wil zeggen, de vorm, waarin ieder opstel moet zijn gekleed, in elkaar stort.
Wat blijft er dan van een opstel over? Een steengroeve, een bergstorting, een woedende brand, die misschien heel prachtig, maar ook heel treurig is om te zien. Iemand zonder gedachtenleven hoef ik deze woorden niet onder zijn neus te houden; want die zal zijn bouwsel toch al niet rijk ornamenteren. - Er mag in opstellen iets geestigs voorkomen, maar alleen als een lichte, fijne sieraad. Iemand die van nature geestig is moet bijzonder oppassen. Geestigheden, die aardig klinken als ze uit iemands mond komen, zijn het slechts zelden ook op papier. Bovendien is het niet voornaam, om van een gave, waarmee men rijkelijk is bedoeld, een niet uiterst kieskeurig gebruik te maken. - Woorden doorstrepen is een vies gezicht. Men probere, deze gewoonte na te laten. Ikzelf dien dit dringend in mijn oren te knopen. Beste ik, ik zal het nooit meer doen. In het schrift van zijn buurman loeren, om gedachten of invallen, die iemand zelf niet heeft, te stelen, is gemeen. Geen enkele leerling mag zo oneervol zijn, dat hij de
| |
| |
voorkeur geeft aan een dwaze diefstal boven de eerlijke bekentenis, dat men aan het eind van zijn latijn is. De meester valie men liever niet lastig met vragen en gezucht. Zoiets is niet flink en toont alleen maar aan, hoezeer men om kennis, die men zou moeten bezitten, verlegen zit. De meester veracht zulks.
Fragmenten uit de dit jaar verschijnende vertaling van Fritz Kochers Aufsätze van Robert Walser (1878-1956). Nederlands van Jeroen Brouwers.
Veldmaarschalk Lord Roberts: ‘Transvaal is ter ere van Uwe Majesteit feestelijk verlicht’.
|
|