| |
| |
| |
Koen Koch De parlementaire democratie en de Europese verkiezingen
Zonder zelf aan het maatschappelijk productieproces deel te nemen, slagen politici er toch in om zich een deel van het maatschappelijk product toe te eigenen. Politici houden zich immers onder andere bezig met de verdeling van goederen en diensten onder de producenten van die begerenswaardige zaken en in ruil daarvoor eisen en ontvangen zij een deel van die goederen en diensten, zodat zij toch in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Tegen een dergelijke regeling heb ik weinig bezwaar, wanneer de vergoeding niet al te hoog en de verdeling in overeenstemming met de wensen van de producenten is, wanneer kortom de politici van hun positie in het centrum van de verdeling van het maatschappelijk product geen misbruik maken. Naarmate het maatschappelijk productieproces omvangrijker en ingewikkelder wordt, nemen verdelingsproblemen toe en het is uit oogpunt van efficiënte arbeidsverdeling verstandig om degenen, die minder geschikt zijn om aan het directe productieproces deel te nemen, juist die verdelingstaak op te dragen.
Gezien het delicate en verleidelijke karakter van hun verdelingsarbeid is controle op de werkzaamheden van politici zeker gewenst en zelfs als andere politici zich opwerpen om deze controlerende taak tegen een redelijke vergoeding te vervullen, dan heb ik daar al weer geen bezwaar tegen. Integendeel, zou ik menen: met dieven vangt men dieven, zoals het spreekwoord luidt.
Wat ik echter volstrekt afwijs, is het aanbod van een aantal politici om een controlerende taak op zich te nemen, zonder dat zij ook maar enigszins over de politieke macht en de bevoegdheden beschikken om die taak naar behoren te vervullen. Vooral de schaamteloze brutaliteit van het aanbod stuit me tegen de borst: deze politici geven immers ook zelf - ruiterlijk of meer schoorvoetend - toe niet te beschikken over de machtsmiddelen om effectieve controle uit te oefenen. Wat dan overblijft is het aanmatigende verzoek om een royale vergoeding, in ruil waarvoor slechts een schamele schijnprestatie wordt geleverd, en het is nu zo langzamerhand duidelijk, dat het hier gaat om de directe verkiezingen voor het Europese parlement.
Voor deze verkiezingen bestaat bij de kiezers terecht zeer weinig belangstelling: waarom zou men tijd verdoen aan de samenstelling van een groepje voetballers, dat in beginsel geen echte tegenstander (een regering, die ter verantwoording geroepen kan worden) heeft en bij gevolg slechts punten in het eigen doel kan scoren? Omgekeerd is de interesse bij de belanghebbende, voornamelijk uitgerangeerde of werkeloze politici, die wel iets zien in dit toppunt van parlementaristische zelfbevrediging, natuurlijk zeer groot. Omdat een minimale opkomst bij de verkiezingen hen ongetwijfeld een slecht geweten zal bezorgen, bestoken zij het electoraat met allerhande propaganda.
Vooral de advertentiecampagne van een Nationaal Comité Rechtstreekse Verkiezingen Europees Parlement (bijvoorbeeld dagbladadver-tenties op 9 en 16 januari) is van uiterst dubieuze kwaliteit en soms zelfs ronduit misleidend - een
| |
| |
interessant geval voor de Reclameraad. Deelname aan de Europese verkiezingen wordt aangeprezen als een teken van vredelievendheid, van waardering en dankbaarheid voor de economische successen tot stand gebracht door de Europese gemeenschappen, van inzicht in de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een voortgaand proces van Europese integratie, van liefde voor Europa en tenslotte als klap op de vuurpijl, van democratische gezindheid en aanhankelijkheid jegens het parlementaire stelsel. De tegenstander van Europese verkiezingen wordt bij implicatie afgeschilderd als een oorlogszuchtig, ondankbaar, nationalistisch, bekrompen en ondemocratisch figuur, die voor het parlementaire stelsel nog geen stuiver over heeft. Op elk van deze thema's zal ik in het navolgende ingaan.
Allereerst is daar het thema van vredelievendheid: ‘Eenheid in Europa betekent vrede in Europa’. Nu is het zeker waar, dat idealistische voorvechters van een verenigd Europa, in de periode tussen de wereldoorlogen in dat verenigde Europa de voorwaarde voor een Europese vrede zagen. Maar Hitier voerde anderzijds onder een vergelijkbare leuze zijn oorlog (‘Duitschland wint voor Europa op alle fronten’, ‘Met Duitschland voor een nieuw Europa’). En wanneer men wat verder in de geschiedenis terug gaat, dan blijkt telkens, dat pogingen om een grotere staatkundige eenheid in Europa tot stand te brengen juist uitgelopen zijn op Europese oorlogen. Het gaat er maar om, wat voor soort eenheid, wat voor soort vrede en wat voor soort Europa bedoeld wordt. Het Nationale Comité laat dit geheel in het midden. Duidelijk is wel, dat met wat nu als ‘Europa’ aangeduid wordt, nimmer het Europa van idealistische pacifisten bedoeld kan zijn. ‘Europa’ is hier niet meer dan dat groepje Europese landen, dat ontredderd uit de tweede wereldoorlog te voorschijn kwam en dat van de Verenigde Staten slechts economische hulp en militaire bescherming tegen de vermeende Russische dreiging tegemoet kon zien, op voorwaarde, dat bepaalde samenwerkingsverbanden tot stand gebracht zouden worden. Het was dan ook niet verbazingwekkend, dat deze samenwerking ging stagneren, zodra de belangrijkste betrokken landen economisch weer wat op de been waren gekrabbeld en mogelijkheden zagen om weer voor eigen rekening te gaan opereren en zodra de Russische militaire macht als minder dreigend werd ervaren. Daarmee kwam een einde aan deze wel zeer specifieke, ‘idealistische’ fase van het Europese integratieproces, aan deze deels vrijwillige, deels afgedwongen samenwerking, gericht op een gemeenschappelijk doel (economisch herstel en militaire bescherming)
tussen gelijkwaardige, immers alle evenzeer door de oorlog verzwakte partners. Belangentegenstellingen overvleugelden vervolgens de gemeenschappelijke doelstellingen, verschillen in politieke en economische macht gingen het verloop en karakter van het integratieproces steeds sterker bepalen.
Zonder het standpunt aan te hangen, dat integratie slechts door militaire en economische dreiging van buitenaf tot stand kan komen, moet de suggestie van het Nationale Comité, dat het bij Europese integratie gaat om een bij uitstek vreedzaam en vredelievend proces, waarbij van militaire en economische dreiging geen sprake is, van de hand worden gewezen. Dat deze suggestie op het eerste gezicht plausibel lijkt, is terug te voeren op de lange tijd gehandhaafde, strikte scheiding tussen economische en sociale aspecten enerzijds en militaire aspecten van het Europese integratieproces anderzijds, welke laatste zoals bekend in de navo hun weerslag hebben gevonden.
Deze scheiding tussen het ‘civiele’ en ‘militaire’ Europa is echter niet te handhaven, naarmate het integratieproces in de richting van een poli-tieke unie voortschrijdt: ‘Europa’ zal dan zowel een militair probleem als een militaire macht als een militair gevaar gaan vormen. Maar ook nu al zijn er ontwikkelingen in de richting van een militair Europa. In het bekende Tindemans rapport (1976) wordt de tot standkoming van een Europese wapenindustrie, de basis van elke militaire macht, met kracht bepleit. En dan ga ik
| |
| |
nog maar voorbij aan het feit, dat voortgaande integratie van West Europa neerkomt op voortgaande consolidering van de deling van Europa in twee tegenover elkaar staande blokken - één van de belangrijkste bronnen van spanning en oorlogsgevaar in Europa en de wereld.
Het is een illusie te menen, dat het Europese parlement tegen een en ander een tegenwicht zal vormen. Enerzijds zijn ook vanuit het Europese parlement nadrukkelijk initiatieven à la Tindemans voort gekomen, anderzijds - en dit is belangrijker - beschikt ook het direct gekozen Europese parlement niet over de machtsmiddelen om de instanties, die een dergelijk militariserend beleid zouden voorstaan, de Raad van Ministers en de Commissie, tot de orde te roepen, als men dat al zou willen - hetgeen gezien de te verwachten samenstelling niet aannemelijk is.
‘Eenheid in Europa betekent vrede in Europa’ is, kortom, een misleidende slogan en er is geen sprake van dat deelnemen aan de verkiezingen voor het Europese parlement op zich als een vredesbevorderende daad beschouwd kan worden, zoals gesuggereerd wordt door het Nationale Comité.
Nu schijnt ook het Nationale Comité niet alles te verwachten van dit weinig steekhoudende beroep op het vredesverlangen van het Nederlandse electoraat en er wordt dan ook geprobeerd een gevoeliger snaar in het Nederlandse gemoed te raken. Nadrukkelijk wordt gewezen op de materiële voordelen, die samenhangen met Europese integratie. In de winkels is er meer keuze, voor wijn en kaas (uit Frankrijk, ja zeker) en voor Italiaanse schoenen hoeft men soms minder te betalen. Door het verdwijnen van de tolmuren kan er meer en goedkoper geproduceerd worden. Er wordt met andere woorden gespeculeerd op een gevoel van dankbaarheid en sportiviteit: jullie goedkope knoflookworst, wij een stem voor het Europese parlement. Van een dergelijke redenering begrijp ik werkelijk niets. Het is alsof de volksvertegenwoordiger, die het voor elkaar krijgt, dat niet langer een man met een rode vlag elke automobiel vooraf hoort te gaan, ook de eer opeist van de uitvinding van dit voertuig - waarbij dan nog komt, dat het verdwijnen van tolmuren niet toegeschreven kan worden aan de inspanningen van het krachteloze Europese parlement.
Dat er meer en goedkoper geproduceerd kan worden is voor alles en in de eerste plaats een gevolg van de technologische ontwikkeling. Een bijkomend gevolg van de technologische ontwikkeling kan zijn, dat tolmuren als een belemmering ervaren gaan worden. Het slechten er van kan echter op verschillende manieren gebeuren en het is op voorhand niet zeker of de weg via de Europese Gemeenschappen de meest effectieve en veilige is (geweest).
Opvallend is natuurlijk, dat het Nationale Comité slechts spreekt over de materiële voordelen. Nadelen, die ieder voor zich van tijd tot tijd ervaart, bestaan er niet in het rooskleurige perspectief van het Nationale Comité. Nochtans lijkt het waarschijnlijk, dat de Europese samenwerking ons in de nabije toekomst steeds minder voordelen zal bieden. Enerzijds werden de materiële voordelen behaald op betrekkelijk overzichtelijke en minder essentiële terreinen van het economisch leven. Vooruitgang kan nu nog slechts geboekt worden op ingewikkelder en belangrijker gebieden. Maar daar zijn oplossingen veel moeilijker tot stand te brengen, omdat de voor- en nadelen van iedere oplossing voor elke betrokkene moeilijker af te wegen zijn en als gevolg daarvan overeenstemming na een redelijk onderhandelingsproces, waarin ieder wat geeft en neemt, nauwelijks te verwachten is. Juist in het aanvankelijke succes liggen belemmeringen voor een voortgaand integratieproces besloten. Naarmate dit proces voortschrijdt, wordt de kans op stagnatie in de besluitvorming, op terugval zelfs dan ook groter. De moeilijkheden rond het Europese geldstelsel illustreren dit: niet alleen is over de zaak zelf nauwelijks overeenstemming te bereiken, maar het uitblijven van een oplossing brengt ook resultaten, die op andere gebieden zijn behaald, in
| |
| |
gevaar: een geïntegreerd landbouwbeleid is op den duur niet levensvatbaar zonder een geïnte-greerd economisch en monetair beleid. Anderzijds is daar dat merkwaardige Europese expansionisme, dat streven om de Europese Gemeenschap uit te breiden met landen, die door hun zwakke economische structuur de reeds bestaande economische moeilijkheden in de Europese Gemeenschap slechts zullen vergroten. De recente toetreding van Engeland en de te ver-wachten aansluiting van Spanje, Portugal en Griekenland zullen zeker op korte termijn meer nadelen dan voordelen opleveren.
Hier raakt het Europese pragmatisme van het Nationale Comité hardhandig in botsing met militair-strategische overwegingen en vooral met de Europees nationalistische gevoelens van het Nationale Comité, die even weinig met economische rationaliteit als met Europese vredelievendheid te maken hebben. Want het bloed kruipt ook hier waar het niet gaan kan: juist op dat Europese nationalisme doet het Nationale Comité een nog krachtiger beroep om kiezers voor de Europese verkiezingen te winnen dan op onze portemonnee. ‘Kom op voor Europa’. Nu maakt de vaderlandse driekleur bij mij dezelfde gevoelens los als de vlag van Europa of die van Luilekkerland: ik word er warm noch koud van. Dit quasi-verlichte Europese nationalisme lijkt me in werkelijkheid slechts in pretentie en omvang (‘In Europa wonen bij elkaar 260 miljoen mensen. Méér dan in Amerika. Méér dan in de Sowjet-Unie.’ ‘De sterkste handelseenheid ter wereld’) te verschillen van elk ander nationalisme en wekt bij mij slechts verbazing en meewarig onbegrip op. Ik begrijp volstrekt niet waarom het prijzenswaardig of aanbevelingswaardig zou zijn, om zich terstond, nadat men zich heeft bevrijd van de ene afgoderij, in de armen van een afgoderij van nog veel omvangrijker en gevaarlijker soort te werpen. Bovendien vraag ik me af, hoe dit brallerig nationalisme te verzoenen is met het vredelievende karakter, dat ook aan Europa wordt toegeschreven. Zeer consequent en kieskeurig in zijn argumenten om de kiezers maar in het Europese stemhokje te krijgen is het Nationale Comité in ieder geval niet.
Overigens moet betwijfeld worden, of een direct gekozen Europees Parlement wel het meest geschikte forum zal blijken om ‘op te komen voor Europa’, om het Europese idealisme uit te dragen - zo men dat al wil. Zoals alle andere politici kunnen ook de leden van het Europese Parlement het zich niet veroorloven zich te vervreemden van de kiezers, die hen in het zadel hebben geholpen. Dit betekent, dat de parlementariërs juist de directe belangen van hun kiezers zullen gaan behartigen. En aangezien het Europese bewustzijn nog niet zeer ontwikkeld is, zullen de parlementsleden op dienen te komen voor allerlei nationale en regionale deelbelangen. In tegenstelling tot het oude Europese Parlement, gevormd als het was door politici met een min of meer Europees gerichte belangstelling, zo niet voorzien van een flinke dosis Europees idealisme, zal het direct gekozen Europese Parlement bestaan uit een weinig samenhangend geheel van politici, die nolens volens allerlei particularistische belangen zullen nastreven en die zich het vuur uit de sloffen zullen lopen om juist voor hun kiezers enige extra miljoenen uit Brussel los te peuteren. Daarbij zal het Europese perspectief al ras achter de horizon verdwijnen. Het parlementaire draakje van het Europese idealisme zou wel eens in zijn eigen staart kunnen bijten.
Mijn scepsis ten opzichte van het Europese nationalisme betekent overigens niet, dat ik tegen Europa, of nauwkeuriger, tegen het Europese integratieproces zou zijn. Ik ben er trouwens ook niet voor, evenmin als ik tot de voor- of tegenstanders van de getijdenbeweging van eb en vloed gerekend kan worden. Uit de technologische en industriële ontwikkeling vloeien onvermijdelijk problemen voort, die niet langer op nationaal niveau opgelost kunnen worden. Met deze vaststelling is echter nog niets gezegd over de wijze, waarop deze problemen opgelost worden en daar gaat het natuurlijk om.
| |
| |
Het Nationale Comité geeft van dat laatste wel een zeer naieve en rooskleurige voorstelling: ‘Samen de problemen te lijf’. Daarbij wordt ge-suggereerd, dat iedere deelnemer aan het integratieproces ook gelijkelijk in de resultaten van die eensgezinde samenwerking zal delen. In de illustratie van F. Behrendt, die het geheel moet verduidelijken, wordt dan ook heel karakteristiek ieder van de Europese landen voorgesteld door één onschuldig nationaal stereotiep: één Marianne, één Dikke Bertha, en één Volendamse: de machtsverhoudingen worden volstrekt verwaarloosd. Maar ook het Europese integratieproces is een politiek proces als elk ander. Daarin botsen tegenstrijdige belangen op elkaar, het verloop en de uitkomst er van worden bepaald door de heersende machtsverhoudingen. Het gaat er niet om vast te stellen, dat problemen als werkeloosheid en milieuvervuiling niet langer op nationaal niveau opgelost kunnen worden. Dat is het rameien van een open deur. Het gaat er om, welke oplossing van de vele mogelijke wordt gekozen en ten voordele en ten koste van wie. En dat wordt bepaald door de heersende machtsverhoudingen.
Naarmate het belangrijker zaken betreft, zullen de machtiger deelnemers niet schromen hun gewicht ten volle in de schaal te werpen. Het Europese integratieproces is, kortom, het tegendeel van het idyllisch onderonsje van het Nationale Comité. Hoe kan het ook anders: dit proces vloeit immers uit dezelfde oorzaken voort als de laatste twee Europese oorlogen, uit de noodzaak namelijk de Europese politieke constellatie aan te passen aan de gewijzigde krachtsen afhankelijkheidsverhoudingen. Deze laatste twee militaire confrontaties werden uiteindelijk beslist door massale buiten-Europese interventie ten gunste van één van de partijen. Door een reeks van omstandigheden is het onwaarschijnlijk geworden, dat wederom van de inzet van militaire middelen en van buiten-Europese interventie op dezelfde directe wijze als vroeger bij dit aanpassingsproces sprake zal zijn. Dit betekent, dat dit proces beheerst zal worden door en uitdrukking zal geven aan de bestaande inter-Europese machtsverhoudingen. Zonder in détails te treden zal het duidelijk zijn, dat een ieder slechts met uiterst gemengde gevoelens de resultaten van een en ander tegemoet kan zien. De propaganda van het Nationale Comité tracht deze grimmige werkelijkheid met zijn idyllische beeld van eensgezinde samenwerking tussen gelijkwaardige partners, waarvan ieder gelijkelijk profiteert, aan het zicht te onttrekken en is daarom ronduit misleidend.
Juist omdat ik het onvermijdelijke en fundamentele karakter van het Europese integratieproces erken, acht ik het van het grootste belang, dat er op dit proces een zo effectief mogelijke controle wordt uitgeoefend. En hiermee zijn we dan eindelijk aangeland bij de kern van waarom het gaat bij de directe verkiezingen voor het Europese parlement: ‘Eindelijk krijgt U een stem in Europa’.
Naar mijn mening wordt de discussie over de wijze van democratische controle op het Europese integratieproces vertroebeld door wat ik de kortzichtigheid van de parlementaristische dogmatiek zal noemen. Uitgangspunt is, dat ik het parlementaire stelsel, zoals dat in verschillende Westeuropese landen gegroeid is, beschouw als het meest verkieslijke politieke systeem, dat ik me denken kan en dat ik dan ook met hand en tand wil verdedigen. Geen ander stelsel is er in geslaagd om gedurende zo lange tijd de politieke problemen van een steeds ingewikkelder wordende maatschappij met zo weinig geweld tot aanvaardbare oplossingen te brengen. Zo voortreffelijk is het parlementaire stelsel, dat helaas echter gemakkelijk de neiging ontstaat het stelsel te verabsoluteren en het als norm en ideaal voor elk politiek systeem af te kondigen.
Deze dogmatisering nu werkt zendingsijver, opportunisme en tenslotte cynisme in de hand - zaken, die op de lange duur schadelijk zijn voor het functioneren van de parlementaire democratie, zaken ook die enerzijds hebben geleid tot het klakkeloos toepassen van de uiterlijkheden van de parlementaire democratie op het proces van Europese integratie en die ander- | |
| |
zijds het ongelukkige resultaat ervan zullen zijn. Daar is allereerst de zendingsijver, de neiging om het parlementaire stelsel te beschouwen als iets, dat altijd en overal, ongeacht het specifieke karakter van het politieke systeem of het politieke proces, met vrucht toegepast kan worden. Dit leidt tot het exporteren van het stelsel, compleet met alle institutionele kenmerken (politieke partijen, directe verkiezingen, een vrije pers) naar bij voorbeeld ontwikkelingslanden of tot het projecteren van opvattingen van parlementaire democratie op internationale politieke processen. Omdat hierbij verontacht- zaamd wordt, dat het functioneren van het parlementaire systeem afhankelijk is van allerhande historische, sociale en economische omstandigheden en dat het parlementaire stelsel slechts toepasbaar is op zeer specifieke politieke processen, kan deze zendingsijver slechts averechtse gevolgen hebben. Zo leidde het exporteren van democratie naar ontwikkelingslanden tot groteske fiasco's en zo veroorzaakten de experimenten met een wereldparlement, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, slechts gevoelens van machteloosheid en onverschilligheid ten opzichte van de doelstellingen van de Verenigde Naties. Dat deze ongunstige ervaringen niet hebben geleid tot de ondermijning van het vertrouwen in het politieke systeem, zoals dat in West Europa functioneerde, heeft te maken met het feit, dat het falen toegeschreven kon worden aan de ‘politieke onrijpheid’ van de inheemse bevolking of aan het recalcitrante
optreden van grootmachten als de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Maar deze argumenten gaan niet meer op, zodra het gaat om Westeuropeanen, die voor het grootste deel deze politieke rijpheid al generaties lang aan de dag legden, en om politieke processen, waarin die vermaladijde grootmachten geen doorslaggevende rol spelen. Het falen van het direct gekozen Europese Parlement als effectief controleorgaan zal dan ook niet nalaten het vertrouwen in het parlementaire stelsel, zoals dat op het ogenblik functioneert, te ondermijnen en democratische procedures, zoals het houden van verkiezingen
| |
| |
en het nemen van beslissingen via stemmingen in diskrediet te brengen. Niet-vervulde, hooggestemde en vooral door allerlei propaganda hoogopgevoerde verwachtingen kunnen slechts leiden tot teleurstelling over en afwijzen van het object, waarop die verwachtingen gericht zijn. Het najagen van democratie heeft de uitholling er van tot gevolg.
Dat het Europese Parlement als effectief controle orgaan gedoemd is te falen, vloeit uit tenminste twee omstandigheden voort.
In de eerste plaats is de parlementaire democratie een stelsel, dat tot stand gekomen is in en bij uitstek geschikt is voor nationale politieke systemen en dat veel minder toepasbaar is op politieke processen met een geheel ander, bij voorbeeld internationaal karakter. Het proces van Europese integratie, toch voor alles een zaak van internationaal overleg tussen souvereine staten, is niet te vergelijken met een nationaal politiek systeem, evenmin is het te beschouwen als een nationaal politiek systeem ‘in wording’. Wanneer men nu de uiterlijkheden van een parlementaire democratie transplanteert op een dergelijk internationaal proces, dan degenereert dit instituut tot een karikatuur van zich zelf, tot een kunstmatig en krachteloos aanhangsel, tot een politieke blindedarm. Het treurige is, dat de te verwachten ontsteking - de teleurstelling over het gebrekkig functioneren van het Europese Parlement - ook het vertrouwen in de nog goed functionerende nationale parlementen zal aantasten.
In de tweede plaats is daar het al eerder genoemde gebrek aan bevoegdheden en politieke macht, waardoor het uitgesloten is dat het Europese Parlement effectief kan opereren. Ook hier walst het Nationale Comité met kenmerkende voortvarendheid over heen. Het manco aan machtsmiddelen wordt niet ontkend, maar anderzijds wordt zonder blikken of blozen toch gesteld, dat de Raad van Ministers wel naar een rechtstreeks gekozen parlement zal moeten luisteren. Voor deze vooronderstelling, of beter, voor deze leerstellige uitspraak biedt het Nationale Comité geen enkel argument. Ik denk ook
| |
| |
niet, dat er ook maar één enkel argument voor te bedenken is: in de politiek geven machtsmiddelen de doorslag en niet datgene, waarvan mijn buurman en ik op een achternamiddag besluiten, dat het zo zou moeten. Het Nationale Comité maakt gebruik van een valse analogie met rechtstreeks gekozen nationale parlementen, die wel over reële macht beschikken. Niet het feit, dat parlementen rechtstreeks gekozen zijn, maar de wijze, waarop die parlementen tot stand zijn gekomen, bepaalt of zij ook een reële macht vertegenwoordigen. Slechts wanneer een parlement en de wijze van samenstelling er van afgedwongen zijn door een politieke machtsontplooiing van de bevolking en een erkenning van die macht inhouden - zoals bij de nationale parlementen het geval was -, bezit een parlement een machtsbasis en dient er naar geluisterd te worden.
Maar hiervan is bij het Europese Parlement geen sprake geweest. Van het begin af en tot de huidige carnavalsvertoning van de rechtstreekse verkiezingen toe is het gegaan om een gratuite, voor de werkelijke besluitvorming betekenisloze tegemoetkoming aan de zendingsijver van parlementaristische dogmatici. Het Europese Parlement is een misleidend, wat machteloos ornament, waarmee de respectabiliteit van het Europese integratieproces wordt onderstreept. In dit opzicht is de overeenkomst met de eerste de beste dictatuur, die zich ook voorziet van de uiterlijkheden van een parlementair systeem - er is, naar ik meen, geen land ter wereld, dat niet in naam over een parlement beschikt -, tegelijk frappant en beschamend. Doorgaans zijn het juist onze politici, die ons ten overvloede wijzen op de voosheid van dergelijke instituten. Verkiezingen voor de Opperste Sovjet of de Cortes van Franco werden en worden als dictatoriale manipulatie en volksverlakkerij aan de kaak gesteld. Het stemt bitter, dat nu een aantal van deze politici ons in naam van de parlementaire democratie oproept aan iets dergelijks deel te nemen. Ons parlementaire stelsel verdient betere vertegenwoordigers dan deze cynici. Uit respect voor de parlementaire democratie dient men zich van deelname aan de verkiezingen voor het Europese Parlement te onthouden.
Het tot nu toe gestelde kan als volgt worden samengevat: de hooggestemde en hoogopgevoerde verwachtingen omtrent het Europese Parlement als effectief controle orgaan zullen niet in vervulling gaan, waardoor het stelsel van de parlementaire democratie als zodanig in diskrediet gebracht zal worden. Daaraan moet nog worden toegevoegd dat juist door de rechtstreekse verkiezingen - het Europese Parlement wordt bij gevolg niet langer samengesteld uit leden van de nationale parlementen - aan de verschillende regeringen en aan de Raad van Ministers, het beleidsbepalende orgaan in de Europese Gemeenschap, de mogelijkheid wordt geboden om de nationale parlementen en het Europese parlement tegen elkaar uit te spelen, zodat de bestaande parlementaire controle nog verminderd wordt.
De slogan van het Nationale Comité ‘Eindelijk krijgt U een stem in de toekomst van Europa’ is dan ook misleidend en onjuist: niet alleen moet uit het bovenstaande geconcludeerd worden, dat die stem van het Nationale Comité een onhoorbare zal zijn, maar ook moet benadrukt worden, dat ieder via zijn nationale parlement al een stem in Europa had en gelukkig nog heeft. De ministers, die tezamen de Raad van Ministers vormen, zijn immers daar en nergens anders ter verantwoording te roepen. De sleutel tot een effectieve controle op het Europese integratie proces ligt dan ook enerzijds in een krachtiger optreden van de nationale parlementen en anderzijds in een uitbouw en versterking van de bevoegdheden van het Europese Hof van Justitie ter toetsing van de genomen besluiten en uitvoeringsmaatregelen en ter bescherming van onze individuele rechten en belangen.
|
|