Maatstaf. Jaargang 27(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Eva Gerlach Gedichten De wasvrouw droeg een vilehoed onder het strijken, stoffen freesia's staken uit aan weerszij. ‘Een koutje is zo gevat, eer je het weet ben je erbij.’ Aan het mangelbord zat ik naar haar te kijken. Zij vulde het ijzer met gloeiende kooltjes, wijdbeens stond zij voor het vochtig goed. ‘O onzer zielen Heere,’ zong zij, ‘Verlos Gij Uw kinderen.’ - Het werd benauwd, heen en weer ging haar hoofd, stoom bleef hangen boven de kleren. [pagina 42] [p. 42] [Vrijdags moest ik haar helpen met de kreeften] Vrijdags moest ik haar helpen met de kreeften. Ik kreeg de sleutel van de voorraadschuur, zij dorst niet. - Kokend water stond op het vuur. Ik schopte tegen de stapel; die nog leefden gooide ik in de koperen pan. Ze gingen hoe hard je ook stookte, niet gauw dood wist ik. Van het fornuis klonk het hoog, doordringend zingen waar ik wel van droomde. Lena hoorde niks. [pagina 43] [p. 43] [Soms neemt hij je voor je gezondheid mee] Soms neemt hij je voor je gezondheid mee naar het strand. Als de vloed opkomt, graaft hij een gat; daar metselt hij je in vast, je rug naar zee. Hij voert je mosselen en neuriet wat. Op de terugweg zoekt hij een coupé waar niemand zit. Hij zwijgt en wil niet dat je iets aanwijst. Door het raampje zie je het vee grazen aan de andere kant van het gangpad. [pagina 44] [p. 44] [Je liep in het donker langs de sloot, een dreg] Je liep in het donker langs de sloot, een dreg trok je door het water. Ik zag je het touw inpalmen, het anker kwam boven met drie lege armen. Ik vroeg wat je kwijt was, je stuurde me weg. Tot de ochtend bleef ik voor het venster staan. Ik zag je in de nevel kleine stappen maken, je lichtte jezelf bij met een lantaarn. Wier en vreemd goed schudde je van de haken. [pagina 45] [p. 45] [Hij zit in groot tenue op het bankstel] Hij zit in groot tenue op het bankstel achter de glasgordijnen uit te drogen. Hij eet niet meer. ‘Ik heb het zat.’ Wij mogen geen dokter bellen. ‘Ik geloof het wel.’ Naar Hoorn reed hij met ons in de stoomtram, van suiker leerde hij ons borstplaat koken. Zijn huid is zwart geworden over hem en zijn gebeente is van dorheid ontstoken. Vorige Volgende