Zo gek ben ik niet, mijn fraaie aanklaagster was me iets te doorkneed in alle listen en lagen de vrouw ten dienste en er zijn geen wijze rechters op de maan.
Op het duelleren staat daar de doodstraf, en ze wordt er bijzonder weinig zachtzinnig voltrokken. Eerst de nagels er af, dan de tanden er uit en de rest wordt zachtjes geroosterd.
Ik kon dit poëtische hemellichaam beter verlaten, bedacht ik mij, hoezeer dat me ook speet. Op welke wijze echter? Geen meter touw stond me ter beschikking. De oude verhalen, de klassieken brachten me uitkomst, het is nuttig als men zijn literatuur kent. Daedalus, Icarus, zij gaven me de weg. Gelukkig hield mijn twij-felachtige minnares er een huisaltaartje op na, ze kwezelt in haar vrije tijd, bijenwas genoeg dus. Op de maan komen grote loopvogels voor, ze eten bijna uit de hand, ze stikken van het dons en zijn behept met een pracht aan staartveren. Ik draaide er een gros de nek om, trok ze de veren uit de kont en vervaardigde van was en genoemde veren twee fikse vleugels. Het dons van de beestjes gebruikte ik voor de pantoffel, een pantoffel van liefst 80 centimeter breed en 2 meter twintig lang, een echte schietschuit. Op de plaats waar zich normaal de hak zou moeten bevinden maakte ik een gat in de bodem van de schuit, men moet aan alles denken, de mechanica het is een gave.
Natuurlijk construeerde ik het zaakje op een heel afgelegen plekje, voorbereidingen tot een vlucht gebeuren altijd in het diepste geheim. Op de avond dat ik de dagvaarding thuis kreeg was ik juist gereed gekomen met mijn machine, gerust legde ik mij dus op één oor, als ontbijt had ik een grote pot kool, spek, spruit en uiensoep klaar gezet waar de honden geen brood van zouden hebben gelust.
Heel vroeg in de ochtend verstevigde ik daarmee de inwendige mens en sloop de deur uit. Iedereen was nog in diepe rust, geen kip op straat. Veilig bereikte ik mijn afgelegen plekje. Snel bevestigde ik de vleugels onder de oksels, nam plaats op de pantoffel, mijn achterste op het gat, klapperde als een waanzinnige met mijn vleugels, drukte krachtig af, het werd een koolwind die een pruisische onderofficier niet zou misstaan, en een congreve raket gelijk schoot ik omhoog.
Weldra buiten het bereik van de aantrekkingskracht van de maan gekomen fladderde ik regelrecht het licht van de zon tegemoet, een gouden engel, een onvergetelijke gebeurtenis.
De rest verliep geheel volgens berekening, in de buurt van de zon gekomen smolt de was van mijn vleugels en droop over mijn rug in de pantoffel, mijn vleugels vielen uiteen en sierlijk zeilde ik, zweefde ik langs de maan terug naar de aarde, gezeten in een donzen slof, hetgeen me zonder meer van een zachte landing verzekerde. Dat liep overigens nog op een verrassing uit. Ik kwam niet op de grond terecht, maar met pantoffel en al in het want van deze brik. Een geluk, al was mijn schuitje bedropen met bijenwas waterdicht, op zee zijn er haaien en zij houden van een vette altaarhap.
Zo zit ik dan nu op een kruitvaatje aan boord van de ‘Iris’, ontsnapt aan de maanjustitie en in een bijzonder vrolijk gezelschap van stevig drinkende zee-officieren.
Men luistert weer naar mijn anecdoten, liefje, koolsoep is er niet meer bij. Het zijn echter niet uitsluitend roodneuzige zee-officieren die met dito oren naar mij luisteren, engeltje van mijn hart, wat is de wereld toch klein, raad eens wie zich ook als passagier op de brik bevindt? Je zult het niet geloven: mijn uitgever!
Het kereltje is niet bij me weg te slaan. Eerlijk gezegd bevalt me dat niet geheel, ik ben hem nogal wat voorschot schuldig. Hij ruikt een editie nieuwe avonturen om de rekening te vereffenen. Voor men het weet zit men als een galeislaaf aan de riemen, in mijn geval met de veren pen in de hand. Als ik naar zijn hebberige oog-jes kijk, denk ik: O was ik maar op de maan.
In afwachting,
Uw Münchhausen
p.s. Mocht ik niet kunnen ontsnappen aan zijn zakelijke voorstellen, dan kom ik naar Rome naar je buitenverblijf te Norma, daar zal de lite-