| |
| |
| |
[Nummer 2]
Paul van 't Veer De liefdesbrieven van Multatuli en wat Mimi ermee deed
Multatuli heeft aan zgn. ‘scheppend werk’ een stuk of tien boeken, enkele toneelstukken, wat verspreide artikelen en zeven bundels Ideeën nagelaten. In het Volledig Werk dat onder redactie van prof. Stuiveling bezig is te verschijnen, vullen ze zeven delen dundruk van tezamen zo'n vijfduizend pagina's. Daarnaast echter schreef hij een enorme hoeveelheid brieven. Wat ervan bewaard is beslaat zeker nog eens 2500 pagina's. Ze zijn, net als zijn boeken, uniek in de Nederlandse letterkunde. Sommige brieven hebben de omvang van een niet al te klein boek, vele die van een flink artikel. Aan zulke brieven werkte hij weken of maanden. Ze waren de grondslag van latere boeken. De brief die hij in 1851 uit Menado aan zijn Haarlemse vriend Kruseman schreef, lijkt in allerlei opzichten verrassend veel op de Max Havelaar van acht jaar later. Zijn tweede boek, de Minnebrieven uit 1861 dat als het hoogtepunt van Nederlandse prozakunst in de 19e eeuw beschouwd zou worden als er toevallig geen Havelaar of Ideeën voorhanden waren, bestaat zoals de titel al aangeeft, voor een groot deel uit brieven. Sommige daarvan zijn gewoon de brieven die hij aan zijn vrouw Everdine schreef of aan zijn vriendin Sietske. Trouwens, ook in de Ideeën zijn al dan niet omgewerkte brieven aan vrienden en bekenden opgenomen. Voordat de Havelaar verscheen had Dekker al honderden brieven geschreven die even verrassend van vorm en inhoud waren als dat boek en na 1874, toen hij volgens de legende uit weerzin tegen de kleingeestige aanvallen op zijn persoon ‘de pen had neergelegd’, bleef hij haast dagelijks brieven schrijven, zonder daarbij voor enige tientallen pagina's opzij te gaan.
Multatuli is onze Nederlandse briefschrijver bij uitnemendheid. Zijn talent was er precies geschikt voor, zijn temperament niet minder. Hij schreef bij korte en hevige uitbarstingen, even driftig als zijn gevoelsleven. Van zijn publiek moest hij een concreet idee hebben, dan deed het er niet toe of het ging om één man of vrouw of om velen. In het laatste geval richtte hij zich toch bij voorkeur tot een bij name aangesproken persoon die tot het publiek behoorde of het personifieerde. Hij schreef net zo lief een brief van twintig kantjes alleen voor zijn verloofde of van honderd pagina's voor zijn vriend de uitgever Kruseman (die zijn soort van boeken niet wilde uitgeven), als een boek of een toneelstuk voor ‘het’ publiek. Wat heet net zo lief? Hij deed het liever, in elk geval gemakkelijker en vaak ook beter - wat misschien driemaal hetzelfde is. Hoe meer hij zich bij zijn publiek betrokken voelde, des te meer moeite gaf hij zich om het te beïnvloeden en voor zich te winnen. ‘Publiek, ik veracht u met grote innigheid’ is de veel geciteerde regel uit de Minnebrieven, maar daarbij moet meer aandacht worden geschonken aan de innigheid dan aan het verachten. Hij verachtte het publiek als het hem niet wilde begrijpen of hem alleen maar ‘mooi’ vond. Er was in dit verachten niets van weerzin tegen de domme massa of zoiets. Hij schreef juist omdat hij bij de lezer iets wilde bereiken. Hij wilde gewaardeerd, geloofd en bemind wor- | |
| |
den. Nooit was hij dan ook welsprekender en meeslepender dan wanneer hij zich richtte tot een beminde die hij voor zich wilde winnen. Dit zal iedereen beamen die de liefdesbrieven aan Everdine en Mimi in de uitgave van zijn weduwe uit 1912 of in het Volledig Werk gelezen heeft. Deze twee series liefdesbrieven vertonen intussen even grote verschillen als de twee ontvangsters.
Everdine of Eefje, de gelukkige ontvangster van de brieven uit 1845 en 1846 was Everdina Huberta, barones van Wijnbergen met wie Dekker zich op 18 augustus 1845 verloofde en op 10 april 1846 trouwde. Later noemde hij haar meestal Tine. Onder die naam komt zij voor in de Max Havelaar. Hij had haar in Nederlands-Indië leren kennen toen hij na een moeilijke periode als bestuursambtenaar op West-Sumatra in Batavia en Buitenzorg wachtte op herplaatsing. Zij was een arme wees, met haar twee zusjes naar Java gekomen onder leiding van een voogd, die zich als theeplanter op Parakan Salak in de buurt van Buitenzorg ging vestigen.
Eefje was weliswaar al bijna 26 jaar (een half jaar ouder dan Dekker) toen ze zich verloofden, maar in zeker opzicht nog zo groen als gras. De brieven van Dekker aan zijn verloofde uit de diverse plaatsen waar hij tijdelijk als bestuursambtenaar werkzaam was in een lagere rang dan hij op West-Sumatra had gehad, hadden een dubbele ‘bedoeling’. Na de slechts korte verlovingstijd die ze samen op Parakan Salak hadden doorgebracht, moest Dekker zich aan haar bekend maken. We danken aan deze brieven een openhartig zelfportret, een reeks portretten van zijn familie in Nederland en enige levendige indrukken van het Indië uit zijn tijd. In zijn zelfanalyse stond Dekker onder invloed van een van zijn favoriete schrijvers uit die tijd: La Rochefoucauld. Diens Maximes en Bespiegelingen behoorden tot zijn dagelijkse lectuur. Behalve zichzelf presenteren wilde Dekker in deze brieven ook Everdine beïnvloeden en in zekere zin opvoeden. Hoewel ze naar een climax gaan in de laatste tijd voor het huwelijk, zijn de brieven van Dekker toch over het geheel heel ingetogen.
Dit is anders met de reeks liefdesbrieven, die hij achttien jaar later schreef aan de vrouw die door elke rechtgeaarde Multatuliaan altijd en alleen als ‘Mimi’ wordt aangeduid: Maria Frederika Cornelia Hamminck Schepel. Zij was bijna twintig jaar jonger dan hij en een van de niet zo weinige meisjes die na de verschijning van de Max Havelaar in 1860 en de Minnebrieven in 1861 persoonlijk contact zochten met de beroemde schrijver. Dit overkomt vele schrijvers van meeslepende romans of gedichten, maar Dekker was niet als die anderen. Hij bracht zijn bewonderaarsters met elkaar in kennis en lijfde ze in bij wat hij zijn ‘Legioen voor Insulinde’ noemde - een soort vrouwenhulpkorps dat hem moest helpen bij zijn hervormingsplannen voor Nederlands-Indië en om te beginnen hem persoonlijk geheel toegedaan moest zijn.
Mimi liet zich echter niet zo gemakkelijk als legionnaire inlijven als sommige anderen. Veelmeer dan indertijd bij Everdine moest Dekker zich in zijn brieven aan Mimi moeite geven haar te veroveren. Ze behield altijd een zekere mate van onafhankelijkheid en wist, jong als ze was maar natuurlijk juist mede dankzij haar jeugd (Everdine was twintig jaar ouder) het initiatief goeddeels in handen te houden. In januari 1866 trokken Dekker en Mimi naar Duitsland, waarmee zij na enkele jaren van hangen en wurgen hun toekomst forceerden. Mimi had wat geld uit de nalatenschap van haar moeder. Aan de speelbank van Homburg beproefden zij hun geluk, dat financieel gesproken niet lang stand hield maar verder levenslang duurde. Tine, die eerst in Brussel en later in Amsterdam door schuldeisers was achtervolgd, vluchtte in april van hetzelfde jaar naar een vriendin in Italië. Een paar jaar later probeerden ze in Den Haag (weer met geld van Mimi) met z'n allen een soort commune op te zetten. Dekker werd, als tevoren, heen en weer geslingerd tussen zijn hartstochtelijke liefde voor Mimi en de verzorgende liefde van
| |
| |
en voor Tine en zijn kinderen. Dit verschil blijkt overduidelijk uit de zo verschillende soorten van liefdesbrieven, betogend en vertellend aan Everdine, meeslepend en hartstochtelijk aan Mimi. Het Haagse experiment was tot mislukking gedoemd. Na korte tijd keerden Mimi en Dekker naar Duitsland terug en Tine met de kinderen naar Italië. Na Tine's dood in 1874 hertrouwde Dekker met Mimi op 1 april 1875.
De ‘echte’ liefdesbrieven aan Mimi zijn geschreven voor eind augustus 1863, dat wil zeggen: vóór een ontmoeting met Mimi in Amsterdam die voorafging aan haar vertrek naar het buitenland. Na haar terugkeer krijgen Dekkers brieven aan Mimi een heel andere toon. Hun verhouding had kennelijk een evenwichtiger en definitiever karakter gekregen. Over deze periode tussen augustus 1863 en mei 1864 zijn geen brieven bewaard. De vraag is niet ongerechtvaardigd of dit toeval is. Uit de brieven van Multatuli die wel zijn bewaard, valt af te leiden dat er in die tussentijd belangrijke brieven of misschien persoonlijke ontmoetingen zijn geweest waardoor hun verhouding op nieuwe leest werd geschoeid. In haar uitgaven van de brieven, die doorspekt zijn met aantekeningen over haar en Dekkers leven, deelt Mimi hier echter niets over mee.
Hoe zit 't eigenlijk met de brievenuitgave van 1912, die voor een groot deel is overgenomen in het Volledig Werk - moest worden overgenomen omdat veel van de originelen intussen verloren zijn gegaan?
Eduard Douwes Dekker overleed in 1887. Mimi had meer dan twintig jaar lief en leed met hem gedeeld, overleefde hem 43 jaar en stelde ook na zijn dood haar leven in dienst van Multatuli. In 1890 begon zij met de uitgave van zijn brieven als ‘Bijdragen tot de Kennis van zijn Leven’, een reeks van tien deeltjes die met enkele wijzigingen is herdrukt in 1912. In de inleiding schreef zij dat zij bij het uitgeven van zulke particuliere brieven een aarzeling had overwonnen. ‘Want groter dan mijn huivering voor wat de menschen zeggen zullen, is myn begeerte om multatuli hoog te houden om zyn zelfs wil. (...) Myn doel is door het rangschikken van de brieven en papieren die my ten dienste staan, en die ik daartoe geschikt acht, multatuli's leven te beschryven.’
Niemand zal betwisten dat Mimi is geslaagd in haar opzet Multatuli hoog te houden en met de kritiek is het ook meegevallen. Tijdens de verschijning van de brieven is er door enkele critici wel bezwaar gemaakt. Ze vonden het een smakeloze onderneming brieven van zo'n particulier en soms delicaat karakter uit te geven, vooral omdat sommige met name genoemde of ondanks halve anonimiteit van initialen toch herkenbare personen nog leefden. De twee kinderen van Douwes Dekker, die weinig reden hadden Mimi's rol in hun vaders leven met waardering te gedenken (iets waarvoor de meest fanatieke Multatuli-fans van toen en later op hun beurt nooit enig begrip hebben getoond), betwistten haar het recht de brieven aan hun moeder Everdine zonder hun toestemming uit te geven. Een zaak hebben ze er echter nooit van gemaakt.
Het is bij dit al echter noodzakelijk te letten op een kleine tussenzin in Mimi's mededeling die ik hier citeerde. Ze wilde Multatuli's nagedachtenis hooghouden en zijn leven beschrijven door rangschikking van brieven en papieren die haar ten dienste stonden ‘en die ik daartoe geschikt acht.’ Ze stelde zich zelf dus de dubbele taak van hooghouden en beschrijven en ze wilde de brieven dan ook alleen uitgeven voorzover ze voor die dubbele taak bevorderlijk zouden zijn.
Sinds de vier delen brieven en documenten in de reeks met het Volledig Werk onder redactie van Stuiveling en zijn medewerkers zijn verschenen (dus deel 8, 9, 10 en 11) is het door vergelijking van de twee brievenuitgaven mogelijk vast te stellen dat Mimi terwille van haar bedoelingen met de brieven inderdaad zéér vreemd heeft gemanoeuvreerd. Voor een groot deel zijn de brieven die Mimi voor haar uit- | |
| |
gaven heeft gebruikt nog in bezit van het Multatuli Museum te Amsterdam. Stuiveling kon voor zijn uitgaven van deze originelen gebruikmaken. Leg je de beide uitgaven naast elkaar, dan blijken er verbluffende verschillen. Er zijn bovendien gapingen die mijns inziens niet aan toevallig zoekraken van brieven of op lange perioden van stilzwijgen kunnen worden toegeschreven. Ze wijzen, in het licht van de vele weglatingen die Mimi zich veroorloofde, op opzettelijke verdwijning.
Nu zou Mimi de enige schrijversweduwe niet niet zijn die een beetje gemanipuleerd heeft met de schriftelijke nalatenschap van haar vereerde echtgenoot. Sterker nog, had ze het niet gedaan, dan zou ze misschien de enige schrijversweduwe met zoveel zelfbeheersing en wetenschappelijke integriteit zijn geweest. Wat Mimi echter ook en vooral deed, was manipuleren met naar eigen positie tegenover Multatuli. Door menige weglating in - en hoogstwaarschijnlijk ook van brieven in de in dit brievenboek behandelde periode van hun omgang, heeft zij geprobeerd haar eigen actieve rol in het gebeuren wat meer naar de achtergrond te dringen. Bovendien heeft zij de rol van andere vrouwen in het leven van Multatuli in die tijd door stelselmatige schrappingen verdoezeld, de rol van Tine uitgezonderd, maar die was voor haar dan ook volkomen onschadelijk.
Het is hier niet de plaats om het psychologisch warnet van Multatuli's verhouding tot de vele vrouwen rond hem in de periode 1860-1866 te ontrafelen. Het merkwaardig effect van Mimi's kuising der brieven op dit punt is echter dat, geheel tegen haar bedoeling, Multatuli als een groter hypocriet in zijn liefdesaffaires uit haar uitgave tevoorschijn is gekomen dan hij in werkelijkheid was. Immers, wie die hartstochtelijke liefdesbrieven aan Mimi leest en weet dat Multatuli tezelfdertijd innige betrekkingen onderhield met Charlotte de Graaff en met Franciska Post, terwijl hij in meerdere of mindere mate ook Marie Anderson, Sietske Abrahamsz, een zekere Mathilde, Mina Deiss, misschien Mimi's zuster Annette en mogelijk nog wel een paar andere meisjes tot zijn ‘Legioen voor Insulinde’ mocht rekenen, hoeft nog geen fatsoensrakker te zijn om op zijn minst één wenkbrauw een beetje op te trekken. In werkelijkheid was Multatuli in zijn brieven aan Mimi openhartig genoeg over al die andere meisjes met wie hij wandelt in de maneschijn, die hij tegenover Mimi verdedigt, van wie hij bekent heel veel te houden en met wie hij alles bespreekt. De passages waaruit dit blijkt heeft Mimi echter bijna allemaal geschrapt. Soms was daarvoor één woord genoeg, soms verviel een halve pagina of meer. Ik beweer niet dat Mimi dit alleen heeft gedaan om haar eigen liefde des te unieker te maken of om haar eigen rol bij de werving om Dekkers liefde wat meer in overeenstemming te brengen met de passiviteit die van een fatsoenlijk meisje verwacht werd. Ze kan zich verbeeld hebben dat door hier en daar een paar schrappinkjes haar ‘begeerte om Multatuli hoog te houden om zyn zelfs wil’ zou worden gediend. Hij ging immers toch al voor een vrouwengek en vrouwenmisleider door. Waarom aan die misselijke verdenking nog meer voedsel te geven door passages te laten staan die kwaaddenkenden niet zouden kunnen begrijpen?
Ze had gelijk dat er veel platvloers onbegrip over Multatuli bestond en juist op dit punt. Ze heeft niet begrepen dat ze door het weglaten van zijn openhartige opmerkingen de beschuldiging van schijnheiligheid juist diende. Wat Mimi's overwegingen ook waren, ik geloof dat hier het harde woord van ‘briefvervalsing’ wel op zijn plaats is. Gelukkig kunnen we dankzij het Volledig Werk bij die brieven waarvan de originele tekst bewaard is de voornaamste weglatingen signaleren. Alleen, en met alle respect voor de voortreffelijke verzorging van de 800 pagina's dikke documentendelen van het Volledig Werk: wie duikelt er tussen al die honderden pagina's uitgeversbrieven, notulen van Dageraadsvergaderingen, krantenartikelen, proces-verbalen en wat er allemaal meer wordt afgedrukt de tientallen pagina's
| |
| |
schitterende liefdesbrieven aan Mimi op? Mimi, met al haar weglatingen en fouten, bereikte in de tiendelige brievenuitgave dat de ‘gewone’ lezer achter elkaar geboeid bleef door de onovertroffen prozastijl en altijd meeslepende inhoud van Multatuli's brieven. In het Volledig Werk zijn ze ondergesneeuwd onder het grauwe materiaal dat alleen de grootste doordouwers onder de Multatulilezers (van wie ik er overigens een ben) aangenaam bezig kan houden.
Daarom verschijnen in de reeks Privé Domein van de Arbeiderspers binnenkort de brieven aan Tine en Mimi zoals ze zijn opgenomen in de delen I, II en IV van de brievenuitgave uit 1912. (Het was een uitgave van de Maatschappij voor goede en goedkope lectuur, anders gezegd: de Wereldbibliotheek.) Echter mét de nodige aanwijzingen waar en wat Mimi in deze uitgave had geschrapt.
Nu, dat was niet zo weinig. Alleen in deze brieven heeft zij meer dan honderd schrappingen aangebracht, het meest in de brieven die Dekker aan haar had geschreven. Dat mag tenminste worden vermoed, helemaal zeker is het niet. Van de brieven die Dekker in 1845 uit Poerwakarta schreef aan Everdine zijn tot en met de brief van 17 december de originelen niet bewaard. Het zijn allemaal brieven uit het eerste deel van Mimi's brievenuitgave, die nadat ze in druk waren verschenen, zijn zoekgeraakt. Dit is zo'n complete en integrale verdwijning dat de veronderstelling is geopperd dat ze bij de drukker zijn verdwenen. Deze zou van Mimi de originele brieven hebben gekregen en nadat ze waren gezet, gewoon hebben weggegooid. Bij de volgende delen zou Mimi meer op haar tellen, of brieven, hebben gepast. Het is niet erg waarschijnlijk dat Mimi zo'n grote serie brieven aan Everdine zelf zou hebben verdonkeremaand, gezien de relatief geringe ingrepen die ze in de latere, wel controleerbare brieven aan Everdine heeft gedaan. De controle in de vorm van vergelijking tussen de w.b.-uitgave en die van Stuiveling in het
| |
| |
Volledig Werk is mogelijk met de reeks brieven die begint op 17 januari 1846 en die eindigt met een brief aan Everdine van 1 april 1846. Wat Mimi hieruit schrapte blijft beperkt tot enkele regels van mindere betekenis, meestal in de vorm van een P.S. door Dekker aan een brief toegevoegd, of van in Mimi's ogen blijkbaar iets te krasse opmerkingen van Dekker over Eefjes neef en voogd Van der Hucht. Wat verder ging Mimi in een brief van 10 maart 1846. Daaruit schrapte ze in vijf passages in totaal ruim vijftig regels, een ingreep die het beeld van grote tegenstand bij Everdine's familie tegen haar huwelijk met de mislukte bestuursambtenaar Eduard Douwes Dekker kennelijk wat moest afzwakken. Er blijft trouwens genoeg over om die weerstand toch wel over te brengen.
Een tweede ingreep van betekenis veroorloofde Mimi zich in een brief van 26 maart 1846. Het was een van de laatste brieven vóór het huwelijk (Dekker en Everdine trouwden op 10 april 1846 in Tjiandoer - niemand van haar familie, die in de buurt op enkele theeondernemingen woonde, was erbij tegenwoordig) en een van de ‘intiemste’. In een aantal andere brieven had Dekker zijn aanstaande al voorbereid op wat komen ging. Op delicate manier durfde hij in de brief van 26 maart zelfs in te gaan op de eerste huwelijksnacht, wat voor die tijd wel uiterst riskant, zo niet risqué, mag heten. ‘Eene koele vrouw zoude mij slecht passen’ schrijft Dekker dan, ‘want ik ben niet koel.’
Toen vond Mimi het blijkbaar mooi genoeg. Ze schrapte tenminste de volgende regels: ‘Hoe hoog ik U acht, droom ik toch dikwijls van U alsof ik U niet achtte. Wij zijn menschen, Eefje!’ En nog enkele regels van die aard. Daardoor onderging deze brief een zekere kuising, overigens zonder dat de openhartigheid van het geheel er door werd aangetast. Ingrepen van veel drastischer karakter pleegde Mimi in de brieven die zijzelf zestien jaar later van Dekker ontving. In het algemeen kan worden gesteld dat Mimi uit de reeks liefdesbrieven
| |
| |
aan haarzelf van april 1862 tot augustus 1863 stelselmatig twee soorten van schrappingen aanbracht. De eerste soort betreft passages waarin Dekker naar haar oordeel teveel schrijft over andere meisjes. Vooral haar vriendin, de later als feministe bekende Marie Anderson moet het ontgelden. Het is waar dat Dekker ook wel wat veel over haar schrijft, alhoewel meestal met de vermelding dat ze in allerlei opzichten verre de mindere is van Mimi. Maar niet zelden schrijft hij toch dat Marie een ‘edel, ja eenvoudig edel’ meisje ïs (16 maart 1862), of ‘trouw en edel’ (9 maart), of gewoon niet zelden schrijft hij toch dat Marie een goede Marie' (27 maart), of ‘zij is innig, innig goed’ (17 juli 1863) enzovoorts. Of liever: niet enzovoort, want al deze en nog tientallen andere uitlatingen van gelijke strekking zijn door Mimi geschrapt. (Voor de volledige lijst moet ik naar het komende boek Multatuli Liefdesbrieven verwijzen.) Zelfs zulke mededelingen over Marie Anderson als deze konden niet door de beugel: ‘Ik heb mijzelf vaak verweten dat ik haar niet liefhad als u’ (...) ‘dat zeide ik eergister aan M.A.’
't Is waar dat Mimi in alle brieven aan haar vaak regels schrapte waarin Dekker naar haar mening teveel over andere meisjes schreef. Ook talrijke vermeldingen van Charlotte de Graaff, Truida Hotz, Franciska, Mina, Charlotte en andere vriendinnen, benevens die van Mimi's eigen zuster Annette werden geschrapt. Er blijven er nóg genoeg over (ze kon natuurlijk niet alles schrappen wat er over anderen werd gezegd) om de indruk te laten bestaan dat Dekker steeds druk in de weer bleef met de groep hem toegedane meisjes en jonge vrouwen die hij in zijn Legioen voor Insulinde wilde inlijven. Maar ten opzichte van Marie Anderson speelde misschien nog iets anders mee dan de wens het lezend publiek geen ‘verkeerde’ indruk van Dekker te geven. Marie Anderson en Mimi waren als Haagse meisjes, beiden officiersdochters, hartsvriendinnen geweest. De eerste ontmoeting tussen Dekker en Mimi tijdens een wandeling vond plaats in Marie's aanwezigheid, zo al niet volgens haar arrangement. Later bekoelde de verhouding. Wel bleven zij altijd in contact en bezocht Marie, die net als Dekker en Mimi lange tijd in Wiesbaden woonde, haar vroegere hartsvriendin en vriend herhaaldelijk.
In haar boekje Uit Multatuli's Leven van 1901 schrijft Marie Anderson dat zij nooit jaloers op Mimi is geweest, ‘maar hij liet me ook waarlijk niet te kort komen. Er was “zon” genoeg op het “Plein”.’ Aan Marie schreef Dekker in de loop der jaren een paar honderd brie- 7 ven, die zij in 1865 of 1866 vernietigd heeft. Of Mimi ook nooit jaloers is geweest op Marie is een andere zaak. (Trouwens, uit Marie's eigen mededeling af te leiden dat er bij haar geen sprake was van jaloezie, is misschien ook een beetje voorbarig.) Mimi was echter voorzichtiger dan Tine vroeger was geweest. Dekker bleef een man met een ruim hart, ook toen hij de zestig al was gepasseerd. Marie beschrijft in haar boekje hoe Mimi zich er tegenover haar wel eens over beklaagd had, maar zij paste op want zij ‘wilde geen verlaten meisje zijn.’ Nee, de rol van altijd begrijpende en vergevende echtgenote lag Mimi beslist niet.
Ze wilde ook geen verlaten of tweede-keusmeisje lijken. In een van Dekkers eerste brieven aan haar (2 mei 1862) schrapte ze al een kenmerkende passage over een ander. Dekker schreef: ‘Ik krijg veel brieven, o veel! Maar 't is zeer opvallend dat er speciaal van één meisje bij zijn, die zóó op Uw brieven gelijken dat gij één ziel schijnt te hebben. Ook zij is een engel van hooge liefde. Toen ze zich 't eerst aan mij openbaarde dacht ik dat gij 't waart. Eenmaal zult ge haar kennen. Dat wil ik.’ Werd geschrapt, want zou de indruk kunnen wekken dat zij en die andere engel van hoge liefde gelijkwaardigen waren. Het ging om Charlotte de Graaff, een domineesdochter die zich iets makkelijker in het Legioen voor Insulinde liet inlijven dan Mimi.
De tweede soort schrappingen die Mimi zich in Dekkers brieven veroorloofde had betrekking op haar eigen rol. Méér dan schrapping,
| |
| |
totale verdwijning, moet ook het lot zijn geweest van ettelijke brieven in de periode na augustus 1863 toen Mimi na een ontmoeting met Dekker in een Amsterdams hotel naar het buitenland vertrok. Ook in de voorafgaande tijd waren er perioden waaruit geen brieven zijn bewaard, of indien wel bewaard (bv. briefjes van 21 en 22 april 1863) niet door haar gepubliceerd. Zo maskeerde zij dat zij minstens evenveel contact met Dekker zocht als hij met haar. Vrijwel alles wat hij over haar jongere zuster schreef, werd eveneens geschrapt, vooral passages (bv. in een brief van 5 augustus 1863) die erop duiden dat Mimi jaloers was op Dekkers relatie met haar zuster Annette. Over zichzelf wil Mimi niet gezegd hebben dat ze hem al meteen ‘Max’ of ‘Ed’ noemt en dat ze hem haar portret aanbiedt. Soms ging het bij dit alles om woorden, soms om halve brieven (in een brief van 16 maart 1863 zitten bv. achttien bekortingen), soms om hele.
Wat Mimi voor publikatie ‘geschikt achtte’ heeft, naast zijn eigen werk, sinds het begin van de eeuw voor een belangrijk deel het portret van Multatuli helpen tekenen. Sinds de verschijning van het Volledig Werk weten we dat Mimi's bijdrage eraan een poging was tot opzettelijke verfraaiing, een vertekening. Gek genoeg is het hier haast net zo als met de Max Havelaar. Eigenlijk is de ‘echte’ Eduard Douwes Dekker in het Lebak van 1856 sympathieker, want menselijker dan de deugdheld Max Havelaar uit het boek van 1860. Zo is de werkelijke Eduard Douwes Dekker van na 1860 menselijker en dus sympathieker dan de wat opgepoetste figuur die Mimi zo hoog wilde houden.
|
|