Maatstaf. Jaargang 27(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Theodor Holman Gedichten Mijn neefje Ik heb een neef die reist de wereld rond In 'n zelfgefabriceerde vliegmachiene. (Twee houten vleugels wieken 'm van de grond. Verder verbruikt mijn neefje kerosine, Die hem door 'n buis anaal wordt toegediend. Tussen zijn tanden klemt hij een propeller. Het geval heeft nimmer een prijs verdiend: 't Miste een goede kilometerteller.) Laatst was er paniek; neef bleek onvindbaar. Men vermoedde dat hij was neergestort. Maar tussen kannibalen en halfgaar, Zag men hem engels walsen in een kort Maar ongemeen aantrekkelijk tutuutje, Ontworpen uit zijn tule parachuutje. [pagina 15] [p. 15] Broer Broer groef onder zijn huis zo'n diepe kuil Dat hij stootte op het eeuwige ijs. Hij hoorde het afgrijs'lijke gekrijs Van de dolle doden. Ook het gehuil Van vreemde wezens bestookte zijn brein. Broer zette door. Steeds dieper drong hij binnen. Plots zag hij draken die leken te spinnen. Broer schrok, en viel in een brandend ravijn. Hij viel en viel, maar hij viel niet te pletter. Hij belandde in 'n onrustige slaap, Waarin hij dromend dacht: ‘Ik ga omhoog’. Hij ontwaakte in de handen van 'n redder: Van deze meer dan reusachtige knaap Zag hij slechts één kolossaal en loerend oog. [pagina 16] [p. 16] Mijn oom Mijn oom Johan bezat een oud kasteel Waarin, zo sprak men heimelijk, het spookte; Men hoorde schril gegil, alsof een keel Werd dichtgeknepen. Als de schoorsteen rookte, Meenden de dorpsbewoners het geween Te beluisteren van een jonge maagd, Waarvan men aannam dat zij in het veen Verdronken was. Doch dat zij doorgezaagd En in mooie mootjes van een half ons Diende ter consumering van mijn oom Vermoedde men geenszins. Helaas kon soms Mijn oom zijn mond niet houden: ofschoon vroom Spuwde hij op 't kerkhof, geheel spontaan Een vrouw'lijk, maar nog maagdelijk orgaan. Vorige Volgende