| |
| |
| |
Alfred Kossmann Gedichten
Orakel
1
Ik zeg je dit: verwoest het,
na weinig jaren roest het.
Ik zeg je: breek je dagen,
hun vreugden en hun klagen.
Ik zeg je: breek je nachten,
hun liefde en hun smachten.
Breek je af van top tot teen,
misschien groei je ergens heen.
2
wat door langjarig zwijgen
al knoppen kreeg en twijgen
Ik moet om uit te spreken
wat slechts in heldere stilte
de gloed krijgt van mijn kilte
wat voor mijn blinde ogen
de weg langs is ontvlogen
| |
| |
| |
Rotterdam 1952
Door deze stad van noodwinkels en betonnen paleizen,
door deze zondag van meisjes die gom kauwen,
van kinderen met paarse benen en versierde ouders,
van kleine café's met scabreuze neon-lichten,
van jonge bakvissen, schraal en opwindend
door hun kale lichamen en hun gezichtjes
overtrokken met een glans van hardheid,
door deze koude van regen en nevelige trams,
en van wrevelige echtelieden, geeuwend van verveling,
En terwijl mijn geslacht smacht naar ontlading
denk ik eraan dat ik je achterliet
huilend in een stoel, verdrietig
van ongenoegen en vrouwepijn,
en vraag ik me af of je huilen zult of slapen,
boos zult zijn of gelukkig,
of je me zult haten of liefhebben
wanneer ik de deur dichtsla en mijn jas uitdoe
en een walm van wijn uitwasem
Is het lust die ik bij je zoek of onlust,
is het wrevel om je zwakheid die ik zoek,
is het je ziekzijn dat ik zoek,
is het de trage kiespijn van je leven?
De kachel is bijna uit, je slaapt, je hoest,
mijn boze tederheid brengt mij tot schaamte.
En terwijl de straat naast mij, met trams en meisjes,
met al de murwe verleiding van lichamen en kroegen
beroep doet op mijn vliegende verlangens,
die mij liefhebt en niet liefhebt,
die mij kent en nooit zal kennen,
die mij wiegt - in modder? in aarde? -
die mij zo vreemd en lief bent dat ik vaak
met het medelijden van de verveling denk:
Hoe in godsnaam kon ik dit beginnen,
dat zo gelukkig is en zo mislukt?,
denk ik aan jou die aan mijn zwakte steun zoekt.
Zouden wij dan niet, als dronkelieden,
zwakte leunend op zwakte, verder zwaaien,
| |
| |
| |
De oude man
Ik oude man die alles heeft beleefd,
ik speelde op het dorpsplein met wie nu doden zijn,
en elke dag meer de jongetjes van toen.
Ik beminde een meisje in het koren bij de vliet
tot onze drift de fanfare overstemde,
en dat haar oud lelijk lichaam nu wordt uitgewist
in vochtige aarde deert haar liefelijkheid niet.
Maar de vijanden die ik doodde in de oorlog
voordat ik wist dat zij mijn vijanden nooit zijn geweest,
zij liggen nog steeds verminkt in modder en bloed
ik oude man die alles heeft beleefd,
maak dat de mensen die ik heb vermoord mijn vijanden waren.
Ik trouwde een meisje met vlechten. Zij werd een vrouw
die kleine blote kinderen liefhad, zij werd oud,
mompelde, stierf. Ik zie nog vaak des nachts
haar opgetogen en verschrikte blik toen ik haar zei:
- 't was in de boomgaard van haar vader -
Ik was toen jong en dom, de oorlog was voorbij.
Er kwam een nieuwe oorlog en mijn zoon
sneuvelde. Sneuvelde? Werd vermoord.
Mijn drie dochters trouwden met soldaten.
Zij keerden terug, verwekten kinderen, vergaten.
Ik drink soms koffie bij mijn dochters als hun mannen werken.
Zij hebben de handen van mijn moeder, haastig, geërgerd, lief,
heel brede handen. Ik voel mij overbodig
als toen zij brood bakte in de verschrikkelijke oven,
zich het zweet van het voorhoofd wiste, werkte, zweeg
en ik verlegen op mijn stoeltje wipte.
Ik zal spoedig sterven, morgen, over een jaar,
ik oude man die alles heeft beleefd,
en ik betreur het niet, het was genoeg,
maar dat mijn leven voorgoed verloren gaat
geeft mij dan toch het grootst denkbare verdriet.
Zal ik beseffen in mijn laatste ogenblik
dat dood een schepping is, dat dankzij mijn dood
blozende gelieven paren in het koren bij de vliet?
Als ik niet doodga wordt nooit meer iemand geboren.
| |
| |
| |
I Remember Louis
Hij was een intelligente man met een katerkop,
hij schilderde goed en de vrouw
die een tijdje bij hem woonde
in zijn boerderij aan de Smeetslandsedijk
zei dat ze nog nooit zo'n interessant mens had ontmoet
en dat hij terecht een grote reputatie had als minnaar.
Ik was jaren geleden bevriend met hem.
Hij woonde toen aan de Hertekade
in een rauw huis dat jammer genoeg is afgebroken.
Het stonk er. Lotte, zijn vrouw,
verzamelde katten en mislukkelingen,
er bleef altijd wel iemand logeren,
en dat was juist gezellig.
Als hij slaap kreeg geeuwde hij luid, deed zijn hemd open
en begon te woelen in zijn machtige borsthaar.
We hebben uren met elkaar gepraat
en ik begrijp eigenlijk niet waarom we ermee zijn opgehouden.
Hij kon goed praten en goed luisteren, dat kon ik ook,
maar blijkbaar praatten en luisterden we toch langs elkaar heen,
ik heb een herinnering aan falen.
Ik ontmoette hem vele jaren later, in 1962,
toen ik uit de schouwburg kwam.
Hij zat achterover op een terras, een ronde man,
hij zei: Ik heb er geen zin meer in, ik wil dood.
Eind 1963 ging hij naar het Deltaziekenhuis
voor een nieuwe Amerikaanse kuur.
Een week nadat hij thuis was gekomen pleegde hij weer eens zelfmoord,
door middel van gas, in de provisiekast,
maar dit keer zonder wijn en gramofoonmuziek en laatste brieven.
| |
| |
| |
Twee vertalingen
Shakespeare: sonnet 66
Moe van dit alles smacht ik naar de dood,
Zie ik het naakte beedlaarskind versmaad
En schaamle ijdelheid in pronkgewaad
En zuivre trouw meinedig in de nood,
En gouden eer aan schooiersvolk vergooid
En deugd door dronken razernij verkracht,
En eerlijkheid verbannen en veracht
En kracht door manke willekeur gekooid,
En kunst voor blind gezag verlamd en stom,
En geest door dwaze wetenschap berecht,
En simple waarheid uitgemaakt voor dom,
En dienaar goed in dienst van koning slecht,
Dan ging ik gaarne, moe van alles, heen,
Liet ik niet haar van wie ik houd alleen.
Conrad Ferdinand Meyer: Ontmoeting bij de hemel
Ik droomde dat ik aan de rand
Je zat er aan de waterkant
en waste je witte voeten.
Je waste je zo droef en moe
bij 't spelende geklater,
ik zag je voeten af en toe
schitteren door het water.
Ik vroeg: wat leg je voor berouw
zo blind en klaaglijk open?
Je zei: ik heb door 't stof met jou,
zo diep door 't stof gelopen.
|
|