| |
| |
| |
Henk Romijn Meijer Misverstane huurders
Een oud en vervallend flatgebouw in New York, stad vol ‘accidental revelation, half-heard cries for help’, zoals John Cheever schrijft in een van zijn verhalen, staat in het middelpunt van Bernard Malamuds laatst gepubliceerde roman The Tenants. Op één bewoner na is het verlaten. Harry Lesser, 36 jaar oud, schrijver uit roeping en van beroep, vrijgezel, jood, houdt hardnekkig vast aan de termen van zijn huurcontract en laat zich niet uitkopen door Levenspiel, de joodse eigenaar die het gebouw wil slopen. Een verhuizing zou fataal kunnen zijn voor Lessers boek waarvan hij het eind nog niet heeft gevonden, zijn derde roman die een revanche moet zijn op zijn vorige die slecht was, maar hem al bijna tien jaar in leven heeft gehouden, omdat hij de filmrechten had kunnen verkopen.
Wanneer Lesser op een ochtend thuiskomt van boodschappen doen, zit een neger in de flat naast de zijne die aan een zekere Holzheimer heeft behoord op een antieke schrijfmachine te typen. De neger, Willie Spearmint, geen echte huurder maar een kraker, heeft het gebouw ontdekt op zijn speurtocht naar een schuilhoek om zijn eerste boek te voltooien. Tussen de schrijvers ontstaat geleidelijk zo'n marge van vertrouwen dat de neger Lesser zijn manuscript laat lezen. Lesser wordt geboeid door het werk, maar wanneer hij voorzichtig de te verwachten aanmerkingen maakt over Willies nog onvoldoende vormbesef, wijst Willie zijn kritiek onmiddellijk af als ‘white shit’. Willies boek houdt Lesser pijnlijk zijn eigen probleem voor ogen: in zijn jarenlange isolatie, ‘the overdedicated, ultimately limited writer's life’, heeft hij contact met het leven verloren. ‘So much I no longer see or feel except in language,’ denkt hij met spijt. Zo heeft het lezen van Willies boek het gevreesde gevolg van verhuizen. De schrijvers raken niet alleen in elkaars werk, maar ook in elkaars leven verwikkeld. Als Lesser tijdens een feestje in Harlem voor het eerst van zijn leven met een negerin naar bed gaat, de vriendin van een vriend van Spearmint, vernederen Spearmints vrienden hem ‘to the soles of his shoes’. Lesser wordt verliefd op Willies ‘bitch’, de joodse actrice Irene Belinsky met wie Willie min of meer heeft gebroken, en wanneer Lesser hem tegen Irenes zin van hun verhouding vertelt, valt de neger hem aan, steelt Lessers manuscript en verdwijnt. Lesser gaat opnieuw aan het herschrijven van de eerste versie die hij in een kluis bewaarde en Irene, opnieuw verwaarloosd ter wille van het geschreven woord, verlaat hem. Gekweld door angsten werkt hij verder tot een van zijn obsessies werkelijkheid wordt: Willie komt terug in het gebouw en bij hun ontmoeting vermoorden de schrijvers elkaar, waarna het boek eindigt met een
smeekbede van Levenspiel om genade.
Zo ongeveer is het verhaal en zo ongeveer is het in een groot deel van de kritiek terecht gekomen. The New York Review of Books (october 21, 1971, vol. xviii) biedt een typisch voorbeeld. In zijn bespreking schrijft Roger Sale dat Willie en zijn vrienden terugkomen en ‘smash Lesser's apartment and destroy his novel, the two meet with ax and razor and kill each other’. Zonder acht te slaan op de waarschuwing vervat in Lessers gedachte die aan de scène voorafgaat, dat ‘some endings are more elusive thans others’, moet Sale zijn feiten hebben ontleend aan de volgende passage in het één na laatste hoofdstuk waarin Willie en Lesser op elkaar stuiten:
Thier metal glinted in hidden light, perhaps starlight filtering greenly through dense trees. Willie's eyeglass frames momentarily gleamed.
| |
| |
They aimed at each other accurate blows. Lesser felt his jagged ax sink through bone and brain as the groaning black's razor-sharp saber in a single boiling stabbing slash, cut the white's balls from the rest of him.
Each, thought the writer, feels the anguish of the other.
Zelfs een slordige blik op deze regels onthult dat Spearmint Lesser niet vermoordt, maar hoogstens castreert en zo een symbolische wraak neemt op de traditionele wraak op negers. En in de laatste regel denkt Lesser nog. Hij denkt zelfs voor twee en in zijn gedachte breekt eindelijk het medegevoel door dat een heel boek op zich heeft laten wachten. Is de serene gedachte de oogst van lichamelijk geweld? Erg voor de hand ligt het niet. Het zou van Lesser een heilige maken, of een bovenmenselijke opportunist die uit het ergste nog iets moois weet te slaan, en Lesser is geen van beide. En hoe vast is de grond onder de voeten van de vechters? De taal waarin de ontmoeting is opgetekend geeft te denken. Het metaal flitst ‘in hidden light, perhaps starlight filtering greenly through dense trees’. Waarom perhaps en welke bomen groeien er in het gebouw? Het hoofdstuk geeft een duidelijk antwoord: het zijn de bomen die in Holzheimers slaapkamer ‘had moved off the walls onto the dark floors in the flat’:
Taking root, they thickened there and spread into the hall and down the stairs, growing profusely amid huge ferns, saw-toothed cactus taller than men, putrefying omnivorous plants.
De schrijvers ontmoeten elkaar ‘in a grassy clearing in the bush’ waar geen van beiden de ander kan zien, ‘but sensed where he stood’. De bomen, hier uitgegroeid tot een verstikkend oerwoud, heeft Malamud al geplant aan het begin van het boek, in het vijfde hoofdstukje. In Holzheimers flat zijn ‘the bedroom walls defaced, torn by graffiti...’ en in een tweede slaapkamer
a jungle sprouted - huge mysterious trees, white-trunked rising from thick folds, crowding four walls and into the third bedroom, dense ferny underbrush, grasses sharp as razor blades, giant hairy thistles, dwarf palms with saw-toothed rotting leaves, dry thick-corded vines entangling thorny gigantic cactus exuding pus; eye-blinding orchidaceous flowers - plum, red, gold - eating alive a bewildered goat as a gorilla with handheld penis erectus, and two interested snakes, look on. Deadly jungle.
Kennelijk zijn deze voor Lesser zo onheilspellende groeisels fantasieplanten die muurkalkers op de muren hebben getekend van de voormalige Herr Holzheimer, ‘so gentle, clean, orderly a man.’ Vandaar dat Lesser denkt: ‘I hope he comes back to haunt the bastards...’ Hier, aan het begin van het boek, is de waarneming al vastgelegd in de beelden van een over-gestimuleerde verbeelding, doortrokken met gevoelens van haat en wraak, en in een moorddadige scène tegen het eind heeft de jungle de aard van een koortsdroom, een visioen ontsproten aan Lessers brein, ‘the useless side of his imagination’ die alles doet behalve het werk voeden waaraan hij bezig is. In de obsessie van de vereenzaamde Lesser is de zogenaamde moord zijn schrikbeeld, zijn mogelijke eind en het mogelijke eind van het boek dat gaat over liefde en waarvoor hij de liefde op het spel heeft gezet.
Wat zoveel kritici voor een werkelijke afrekening hebben gehouden wordt voorafgegaan door scènes waarin Lessers gevoel van bedreigd zijn en zijn angsten, angst voor de brand die aan het begin van The Tenants het eerste End of the Novel teweeg brengt, angst voor de ontmoeting, vernietiging, het gezicht van de werkelijkheid bepalen.
Willie is teruggekomen. Lesser komt tot die overtuiging in een hoofdstuk waarin hij in een overspannen toestand, de bijl in de hand, ‘more as a warning than a weapon’, het gebouw af- | |
| |
zoekt. De dagen gaan steeds onduidelijker in elkaar over en Irenes dokter geeft hem vit. B injecties zodat hij sneller schrijft, of meent te schrijven. In de vuilnisbak voor het gebouw ontdekt hij ‘crumpled typewritten yellow balls of paper’: ‘Willie's back, I knew it in my bones.’ Wanneer hij later de vuilnisbak grondiger onderzoekt vindt hij ‘notes for stories, outlines short and long, pages of fiction barely begun, letters of exhortation to the self, pages from his old novel, pages from a new one about a sadistic pimp and his whore’, een productie waaruit Lesser afleidt dat Willie al een week of twee in het gebouw moet zijn geweest. Op zoek naar de bevestiging van de kennis ‘in his bones’ hoort Lesser het geluid van typen ‘in a rhythm he recognized’. De ontdekking komt nadat Willie de moed tot schrijven heeft opgegeven en op grond van Lessers kritiek op een slecht, genant ‘literair’ stuk monologue interieur zijn besluit aan Lesser heeft verteld:
‘I have decided it's no gig for a man and rots your body bones. It eats my heart. I know what I got to do so why don't I do it? I got to move my broke ass to get to the true action. I got to help my sufferin black brothers.’
Te zien krijgt Lesser hem niet meer en de lezer evenmin. Wel ontstaat, doordat Lesser leest wat Willie aan de vuilnisbak toevertrouwt, een vreemde, eenzijdige verstandhouding tot de neger. Willie is levensgroot aanwezig in de mislukte brokken proza en poëzie waarin Lesser zijn eigen verwoede pogingen om zijn boek te voltooien ziet weerspiegeld, maar niets bewijst dat deze fragmenten ook buiten Lessers fantasie bestaan en meer zijn dan het doordreunen van zijn verbeelding in de trant van wat hij van Spearmint heeft gelezen, Lessers treurende zelf dat zich kwelt en wanhopig vasthoudt aan een restant van een contact dat onverbiddelijk is verbroken. Lesser ontmoet Willie:
One night Lesser, hearing footsteps as he trod down the stairs, glanced into the stairwell. In the dim light he caught sight of a black man with a thick full beard, wearing a spiky Afro like a dangerous plant on his head. Or helmet of Achilles. He looked for a moment like an iron statue moving down the stairs. Lesser's heart misgave him and he stopped in his tracks. When he gazed with eyes carefully focused the man was gone. Frightened imagination? Optical illusion? Could it have been Willie? Lesser hadn't got a good view of his face but was certain the black had held in his hand a glittering instrument. Razor? Knife? Civil War saber? Against what atavistic foe?’
De voetstappen kunnen even goed van Lesser zijn, of de echo van de zijne. Wanneer Lesser goed kijkt is de neger die hij zag verdwenen. Hij weet niet meer of hij hem werkelijk heeft gezien. Hij staat op de trap met een hoofd vol vraagtekens die de zekerheid waarmee hij een ‘glittering instrument’ had herkend van een ironisch commentaar voorzien. De ware aard van het instrument waarvan Sale zo voor de vuist aanneemt dat het een scheermes is, wordt nergens onthuld. Alles speelt zich af in een schemerachtig en onwezenlijk licht en scheldwoorden als ‘Bloodsuckin Jew Niggerhater’ en ‘Anti-Semitic Ape’ zijn een bestanddeel van de obsessie. Lesser, zich zelf schrijvend, hardop denkend of zonder geluid te geven - wie zal het zeggen? - luisterend naar tekens van buiten en binnen zichzelf, stemmen vol tegenspraak, ziet zijn werkelijkheid vergleden zodra hij nauwkeurig kijkt.
Bij een volgende ontmoeting ‘on the frigid stairs’ is de herkenning even dubieus als de vorige maal. ‘It's Willie all right, though he looks taller, thinner, his face knobby, his kinky hair standing on end. It's Lesser, growing a limp Leninesque goattee crawling with fright...’ Kan dit meer zijn dan Lesser die in zijn nijpend alleen zijn zichzelf tegenkomt in het beeld van de verzonnen ander, of zo'n ontmoeting verzint en in woorden verbeeldt? Hij begint een gesprek waarin hij vergiffenis biedt
| |
| |
aan de ander die dit gebaar niet aanvaardt. Wanneer het gevoel zo geblokkeerd is moet het schrijven wel weer mislukken. Het boek staat in het teken van een eeuwig te laat. The Tenants vloeit over van verwijzingen naar en zinspelingen op de droom en de verbeelding. Dadelijk na de eerste regel, waarin Lesser ontwaakt, weet Lesser dat zijn slaap boordevol dromen was. Hij herinnert er zich geen een, maar hij dagdroomt er een ‘touched with fear: Here's this stranger I meet on the stairs.’ Hij komt voort uit zijn ‘hyperactive imagination working against the grain’. Al gauw wordt gezinspeeld op Lessers neiging om de werkelijkheid in zijn verbeelding te doen ondergaan. Hij verzint dat zijn boek af is en bedenkt de opluchting die daarop volgt. En hij verzint de kou buiten liever dan dat hij zich eraan blootstelt:
‘Without looking up at the windows at his side the writer imagined the wintry day beyond, crystal bright, lit cold beauty; glad of its existence but without desire to be in or of it, breathe its stinging glow into his half-retired lungs, live it.
Het gebouw heeft hem gedurende de negen jaar dat hij aan zijn boek heeft gewerkt ‘lots of room for the imagination to run around’ geboden. Wanneer Lesser Willies manuscript leest hoort hij geluiden: ‘Nothing really happening but imagination working overtime...’ Een hoofdstuk dat ironisch begint met ‘Here's Lesser enjoying Harlem’ toont Lesser, nadat Willie heeft geweigerd om soul-food met hem te gaan eten, als de verzinner van zijn bezoek: ‘He sees himself walking on Eighth above 135th...’ Een vredige wandeling totdat Sam en Mary zich manifesteren en Sam ‘flips open his eight-inch mother-of-pearl switchblade’ - geen scheermes! - waarna Lesser, aan zijn schrijftafel, terugkeert ‘to moving along his lonely sentences’. Zelfs van zijn talent betwijfelt hij op momenten van terneergeslagenheid dat het werkelijk bestaat: ‘Was it really talent,
| |
| |
not an illusion he had dreamed up to keep himself writing?’
Gebeurt dan wel iets met zekerheid in deze fictie? Schept de schrijver een illusie van werkelijkheid of de werkelijkheid van een illusie? Beiden, lijkt me, en de twee zijn moeilijk uit elkaar te houden in een boek dat zo ver afstaat van de ‘realistische’ roman die alle mogelijkheden tot sensatie, verscheurde hartstocht en vlammend geweld die het precaire gegeven biedt, zou hebben uitgebuit. Hij schept een Lesser die zijn oog in het verloop van het boek steeds meer naar binnen richt en zich zonder er iets aan te kunnen veranderen bewust is van de vervorming die zijn geest aanbrengt. ‘He saw with a limp, nothing quite meets his gloomy gaze or fastens there.’ In zijn voortdurende, verhevigde bewustzijn van zichzelf, het tot een gewoonte geworden objectiveren waarin ‘I’ en ‘he’ verwisselbaar zijn, blijft hij zijn belevenissen vlijmscherp noteren. Wie kan van die notities bepalen wat werkelijkheid is en wat niet, als Lesser er zelf niet toe in staat is? Het ‘herkennen’ van realiteit is even hachelijk als het herkennen van het autobiografische element in een roman waarvan Lesser de problemen ondervindt wanneer hij in Willies werk voor autobiografisch houdt wat puur verzinsel is, en omgekeerd, althans volgens Willie die in Lessers misslag een dankbare aanleiding ziet om alles wat Lesser over vorm zegt te wantrouwen. Mij lijkt in ieder geval dat Willies terugkomst alleen kan bestaan als een obsessie van Lesser. Waarom zou Willie teruggaan naar het gebouw om te schrijven? Hij had zich voorgenomen om zich in daden te begeven, en hij heeft niet, zoals Lesser, een band met het gebouw en hij heeft zijn wraak genomen. Maar je kunt het zelf s wagen om veel verder te gaan en Willie en zijn entourage te zien als door Malamud bedacht als een verzinsel van Lesser die met deze pseudowerkelijkheid zijn eenzaamheid wil doorbreken om zich als mens op de proef te stellen nu het leven het niet meer doet. Omdat Lesser
een goede schrijver is wordt Willie ook voor
| |
| |
de lezer een karakter, een negatief van Lesser, schrijvend over haat, een misleide die denkt dat hij weet wie hij is en zwart en wit ziet als zwart en als wit, zodat hij niet leert inzien dat zijn ‘natural writin’ nog in het natuurlijke stadium van imitatie verkeert. Het doorbreken van het isolement ter wille van menselijkheid verbindt The Tenants met vroegere verhalen van Malamud, en met o.a. The Victim en Seize the Day van Saul Bellow. Alleen wordt Lesser niet bevrijd, en blijft de bevrijdende emotie uit tussen Lesser en Spearmint. Ze blijven onvolgroeid. Wanneer Lesser aan Willie vertelt dat hij van Irene houdt, die lang geleden voor Willie haar zwarte haar had laten blonderen, zegt hij: ‘What's wrong is I forgot to go on hating you, whiteshit.’ The Tenants is Malamuds meest pessimistische boek tot nu toe.
En het boek zonder eind waarover we zo veel en zo weinig horen? Pas tegen het eind van het boek worden we er in Lessers gesprek met Irene wat uitvoeriger over ingelicht. Het heet The Promised End en het gaat over een schrijver, Lazar Cohen, ‘stricken by anxiety because he finds it hard to give love.’ Om zich het liefhebben te leren, schrijft hij een roman over iemand ‘he conceives to be not he yet himself’. Dit bedachte karakter
will in a sense love for him; and in a sense love him; which is perhaps to say, since words rise and fall in all directions, that Lesser's writer in his book, in creating love as best he can, if he brings it off in imagination will extend self and spirit; and so with good fortune may love his real girl as he would like to love her, and whoever else in a mad world is human.
Hierin herkent de lezer gemakkelijk een licht ironische wat abstraherende samenvatting van The Tenants, zoals Lesser in het onafgemaakte vrouwenportret van zijn jong gestorven vriend, de schilder Kohn, zijn eigen verhaal had herkend: ze hangt in het Museum of Modern Art, onvoltooid en toch af, ‘simply the uncompleted woman of an incomplete man because it was that kind of world, life, art?’
Zo onvoltooid is ook The Tenants dat na het derde, laatste The End doorklinkt in een bladzij-vullende smeekbede om genade van Levenspiel die de oren van de schrijvers niet meer bereiken kan, een roep die de eerste regel van het boek in de herinnering terugbrengt: ‘Lesser catching sight of himself in his lonely glass wakes to finish his book.’ De eenzame spiegel is, metaforisch, blijven hangen. ‘The idea is to stay a writer,’ denkt Lesser niet lang na zijn ontwaken. ‘My deepest desire is to make my third my best. I want to be thought of as a going concern, not a freak who published a good first novel and shot his wad.’
Schrijven als evenwicht bewaren op een strak koord, een uiterst moeizaam en omslachtig zoeken naar zelfbevestiging en naar waarheid waarvan Van het Reve de ellende op zijn manier heeft bezongen. The Tenants geeft een zwartgallig commentaar op een citaat uit Keats, door Lesser opgetekend: ‘I am convinced more and more day by day that fine writing is next to fine doing the top thing in the world.’ Het voortdurende herschrijven wordt, ook metaforisch, het drama van de ‘incomplete man’ die radeloos zoekt naar een uitweg uit een steriel bestaan en in het zoeken zijn kansen verspeelt. Schrijven in de hoop dat de schriftuur de weg tot het gevoel zal bereiden is verkeerdom leven, het geraffineerdst mogelijke zelfbedrog dat tot niet meer kan leiden dan de schijn van een boek. En wie langs theoretische banen tot liefde denkt te kunnen geraken leeft niet meer dan de schijn van een leven. Hij blijft in een eenzame spiegel ontwaken. Het boek zelf eist Lessers liefde, het stelt ‘merciless demands’, en Irene verlangt een beantwoording van de belangeloze gevoelens die ze zelf heeft behouden: aangetrokken tot ‘guys with imagination’ betaalt ze haar tol, krijgt van haar analyst te horen dat ze eigenlijk ‘gewoon’ is en liever een gezin zou hebben dan een carrière, en keert de verbeelding als partner de rug toe.
| |
| |
In zijn verzet tegen het einde kent Lessers boek geen genade, voor Lesser niet en niet voor Levenspiel die er om roept. Hoe genadeloos de sjacheraar in onroerend goed ook kan optreden als de wet hem dit toestaat, in zijn pogingen om Lesser uit het gebouw weg te kopen vertegenwoordigt hij de wereld van buiten Lessers boek, een wereld die Lesser aanklaagt om zijn onmenselijkheid en hem wijst op het asociale van zijn hooggestemde arbeid. Levenspiel draait de duimschroeven aan, houdt Lesser zijn persoonlijke misère voor, zijn krankzinnige moeder, zieke vrouw, verkeerd gegane dochter en tot slot, wanneer hij zijn losprijs tot $ 10.000 heeft opgeschroefd (‘No other offer will be forthcoming... This is the end.’) zijn eigen zieke hart. Lesser blijft steen. Hij spreekt Lesser vaderlijk toe: ‘You need more action, more variety out of your poor life’ en hij vraagt hem: ‘What's a makebelieve novel, Lesser, against all my woes and miseries that I have explained to you?’ Evenmin als Irene heeft hij een subtiele redenering nodig om Lesser de waarheid te zeggen: ‘Art my ass, in this world it's heart that counts.’ En eenmaal treedt hij zelfs daadwerkelijk als redder op door zijn plotselinge verschijnen, wanneer Willie, na Lessers bekentenis, op het punt staat om Lesser het raam uit te duwen. Hij is verwant aan andere plotseling verschijnende redders in Malamuds werk, maar hij kan niet, zoals de huwelijksmakelaar in ‘The Magic Barrel’ het ondanks zichzelf nog wel kan bij de jonge rabbi, de kern van Lesser bereiken.
Al deze opmerkingen zijn nauwelijks bedoeld als een interpretatie en zeker niet als een afgeronde analyse. Als het mogelijk is om het boek zo te lezen zullen er ook wel andere mogelijkheden zijn. Wel zijn ze een pleidooi tegen het niet-lezen waar zoveel kritiek van getuigt. Malamud is een geduldige schrijver die af en toe wat geduld vergt en die, zoals hij bekent in een interview in The Paris Review (Vol. 16, No. 61, Spring 1975), van essentie houdt en van metafoor: ‘It provides two loaves where there seems to be one,’ zegt hij daar in de bijbelse beeldspraak die zo'n diepe invloed op zijn werk heeft gehad. Voor wie een van die broden op de plank wil laten liggen kan The Tenants het boek zijn van het vooroordeel en het wantrouwen dat gedijt in de grotestadssamenleving: het contact tussen de twee mannen die meer dan de meeste mensen gemeen hebben met elkaar verloopt als de ‘genezing’ van een psychotische patiënt die terugzakt in zijn psychose zodra een genezing dreigt. Lessers gewroet om een realiteit in focus te krijgen en Willies volharden in zwarte cliché's om leegte en onzekerheid te maskeren zijn even ‘genadeloos’ verwoord als de sfeer is opgeroepen van het gebouw dat door zijn alomtegenwoordigheid natuurlijk gaat werken als een symbool, ivoren toren van de Nieuwe Wereld, oase en rimboe beide, gevangenschap en bevrijding, een stervend verleden, ondergang van de beschaving, en verder van ongeveer alles waarvan een huis maar symbool wil zijn. Maar het blijft bovenal een gebouw dat, met zijn kou en zijn stank, spookachtige geluiden, slecht sanitair en even slecht licht, niet inspireert tot ‘fine doing’, een weergaloos beschreven, almachtige kolos die blijft staan waar hij staat, aan ‘Thirty-first Street and Third Avenue’. Want evenals imagist poëzie, heeft Malamuds roman hechte wortels in een tastbare werkelijkheid.
Wat het tweede brood aangaat zal de vraag worden gesteld of de neiging tot ‘diepte’ die de Amerikaanse roman kenmerkt Malamud geen parten gespeeld heeft. De ideëen die Lesser zo na aan het hart liggen zijn, losgemaakt uit het boek, natuurlijk verre van nieuw. Is in The Tenants virtuositeit niet aangewend om de schraalheid van het materiaal te verhullen? De vraag zelf is Lessers dilemma en onderwerp van het boek dat vanuit de eerste zin woekert als een tropische wildernis, Holzheimers planten. Bij zo'n onderwerp is virtuositeit een eenvoudige voorwaarde. ‘So we choose the literary forms which match our lives, or is it vice versa?’ peinst Alison
| |
| |
Lurie in haar roman die als een uitdaging heet Real People en waarin schrijvers over het schrijven filosoferen. En in The Tenants legt Lesser aan Irene uit: ‘Thus Lesser writes his book and his book writes Lesser.’ In zijn vermogen om op zo'n op het eerste gezicht weinig belovend, abstract gegeven zo'n geconcentreerde, doorvoelde roman te bouwen zonder het valse spel van een suggestie van diepte die het zicht op het nabije vertroebelt toont Malamud zich een meester. Hij heeft in The Tenants wat mij betreft het ‘minor masterpiece’ geschreven dat Lesser voor ogen staat. Malamud die het Lesser laat zeggen zou het hem na kunnen zeggen: ‘It exemplifies my best ideas as an artist as well as what life has gradually taught me.’ Lesser kan, na The Tenants, met een gerust hart ter ziele gaan in wie zijn beproevingen zo liefdevol heeft bedacht.
|
|