Maatstaf. Jaargang 25
(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Charles B. Timmer Een dichter tussen theekist en tuinstoelHad de Russische dichter Sergej Jesenin op 2 mei 1922, op de lichtzinnige leeftijd van 27 jaar, niet de dwaasheid begaan in Moskou in het huwelijk te treden met de Amerikaanse danseres Isidora Duncan (toen 44 jaar oud) en had zij hem toen niet op een in letterlijke en figuurlijke zin stormachtige reis door Westeuropa en de Verenigde Staten meegetroond, dan zou de naam van deze dichter waarschijnlijk in het westen totaal onbekend zijn gebleven en zou een uitvoerige biografie als die van Gordon McVay Esenin. A LifeGa naar eind1 bij het westerse publiek nauwelijks weerklank hebben kunnen vinden. Immers, Jesenin (de Engelse spelling Yesenin geeft de naam fonetisch beter weer dan het door de biograaf gebruikte Esenin) kan bij het niet Russisch lezend publiek in veel grotere mate de belangstelling trekken als persoon dan als dichter. Twee faktoren zijn daar debet aan: ten eerste de omstandigheid dat Jesenin tot die categorie Russische dichters behoort, als Poesjkin, Alexander Blok, die in vertaling niet overkomen: zelfs de beste Duitse vertalingen van meesters op dat gebied als Paul Celan en Karl Dedecius slaan niet aan. Ten tweede is Sergej Jesenin geen ‘groot dichter’ in de zin, waarin een Osip Mandelsjtam, Boris Pasternak, Anna Achmatova, Marina Tsvetajeva groot waren - Jesenin was een dichter die een aantal ‘grote’ gedichten heeft nagelaten. Wanneer deze voorbeelden van werkelijk grote lyriek dan aan de greep van iedere vertaler ontglippen, hun muziek, hun smaak, hun betovering verliezen, wordt het duidelijk, waarom Jesenin als dichter niet veel meer dan een naam is gebleven. Een Majakovski is in vertaling voor een groot deel te redden, tengevolge van zijn vrije versvorm, zijn vertaalbare welsprekendheid, zijn brutale luidruchtigheid; ook Pasternak is door zijn bizarre, maar altijd exacte beeldspraak een gemakkelijker prooi. Bij Jesenin komt behalve de muzikale onvertaalbaarheid nog een diep geworteld Russisch-folkloristisch element dat in de vertaling inhoudelijk noch stylistisch zo is weer te geven dat de oorspronkelijkheid van dat element bewaard blijft. Voor de Russische lezer werkt Jesenin als sterke drank, als vodka, als marihuana, het vers brengt je in een roes, bedwelmt, breekt poorten open naar een in nuchterheid ongrijpbare wereld. Met verzen van Jesenin kan men dwepen, men kan erin wegzwijmelen, zichzelf verliezen. Vandaar zijn populariteit in Rusland, in de jaren twintig en ook nu, vooral bij jonge mensen, een populariteit die niets te maken heeft met de zinloze bewering van Simon Karlinsky in een artikel over Jesenin in The New York Times Book ReviewGa naar eind2: ‘Today there is an officially-fostered Esenin cult in the Soviet Union and publications about him have become an industry.’ Voor een biograaf is Sergej Jesenin een ware vondst: geen dichter of schrijver zou in de loop van zijn leven méér schokkend materiaal hebben kunnen aandragen - voor een biograaf om van te smullen - dan deze Rus in zijn kortstondige aardse bestaan heeft gedaan. Want Jesenin is door eigen toedoen maar dertig jaar oud geworden. Een simpele boeren- | |
[pagina 38]
| |
jongen, geboren op het dorp Konstantinovo in 185; een nogal gebrekkige opvoeding een wonderkind dat op achtjarige leeftijd verzen begon te schrijven; een vlucht van het platteland naar Moskou in 1912 zonder een cent op zak, maar in die zak wel een pak gedichten; een baantje in een boekwinkel en op een drukkerij; een conflict met de vader; onder controle van de Ochrana (de geheime politie onder tsaar Nikolaas ii); een ‘burgerlijk’ huwelijk met een correctrice van de drukkerij in Moskou; dan de negentienjarige vader van een zoon; kort daarna afscheid voor goed van vrouw en zoon - (à propos, deze Joeri werd in december 1914 geboren, in dezelfde maand als waarin de vader in een tijdschrift zijn gedicht Het weesje publiceerde) - dan begin 1915 vertrek naar de culturele hoofdstad van Rusland, Petrograd; van het station linea recta naar de dichter Alexander Blok om diens mening over zijn verzen te vragen; voordrachten in de literaire salons; op slag beroemd en gefêteerd, tot in de boudoirs van de tsarina; kennismaking met en beïnvloeding door de homofiele boerendichter Nikolaj Kljoejev; ontmoeting met Ilja Ehrenburg in september 1917 die in zijn memoires Jesenin als volgt beschrijft: ‘...aan tafel zat A.N. Kljoejev in een boerenkiel luid slurpend uit het schoteltje thee te drinken... Toen kwam er een nieuwe bezoeker binnen, een jonge, zeer knappe man, hij leek op een operaheld, stelde zich glimlachend voor: “Jesenin, Sergej, Serjozja...” Hij had heldere en naieve ogen [hij droeg enkele van zijn gedichten voor] en ik begreep dat ik een groot dichter voor mij had...’ Dan op 4 augustus 1917 een huwelijk met de toneelspeelster Zinaida Rajch, dan een dochter (de schrijfster Tatjana Jesenina), dan een zoon, echtscheiding, wéér een huwelijk, met de reeds genoemde Isidora Duncan, de dronken wereldreis, echtscheiding in 1923, een zwerftocht langs de kroegen van Moskou in steeds tomelozer dronkenschap en angstwekkender roem, een liefdesverhouding met Nadezjda Volpina, een zoon (de schrijver-dichter en mathematicus Alexander Jesenin-Volpin), in september 1925 een huwelijk, ditmaal met een kleindochter van L. Tolstoj, drie maanden later zelfmoord: Jesenin heeft zich in een kamer van hotel Angleterre in Leningrad opgehangen; verslagenheid in heel Rusland, kort daarop een posthuum publikatieverbod onder Stalin... Rehabilitatie en hernieuwde roem pas onder Chroesjtsjov in de jaren zestig... Wie uit zulke sensationele gegevens geen mooi verhaal weet te maken is geen biograaf. Gordon McVay heeft een boek van ruim 350 bladzijden geschreven, waarin hij alle fasen van dit bonte leven stap voor stap volgt; hij maakt grondig gebruik van de langzamerhand in het oeverloze stijgende ‘memoiren’-literatuur over Jesenin, verlucht zijn boek met een groot aantal foto's en voegt er ten slotte een onmogelijk te hanteren, want in willekeurige perioden stukgehakte bibliografie plus nog een onbetrouwbaar register aan toe. Afgezien van dit zogenaamde ‘wetenschappelijke apparaat’ is het boek goed geschreven. Het is niet de schuld van de biograaf dat uit zijn levensverhaal als totaalindruk blijft hangen het beeld van een Russische ‘hooligan’, een herrieschopper en ‘schandalist’, en minder dat van een dichter. Toch heeft Jesenin tegen het eind van zijn leven herhaaldelijk en nadrukkelijk verklaard dat alles wat hij deed, de schandalen, dronkemansgelagen, vechtpartijen, zijn liefdesperikelen met man, vrouw, danseres of gravin, met wie of wat ook, - dat dit alles uitsluitend gericht was op zijn werk, zijn gedichten - deze waren zijn enige liefde en enige hartstocht. Op dit vlak, van de poëzie, kon de biograaf niet verder, gehandicapped als hij was door de reeds genoemde onvertaalbaarheid van het dichtwerk zelf. Op het stofomslag van Gordon McVay's boek staat een foto van Jesenin, gezeten op een soort theekist, hand in hand met een in bont en huwelijksgeluk gehulde Isidora Duncan. De eerste indruk is die van moeder en zoon. Zij kijkt smachtend, hij listig - je hoort hem denken: ik heb je alleen getrouwd om een bui- | |
[pagina 39]
| |
tenlandse reis te kunnen maken. Er is een andere foto van Jesenin bekend, niet in deze biografie opgenomen, maar hij is niet minder curieus. Het is een drie jaar eerder genomen kiekje van Jesenin, ditmaal op een wankele tuinstoel gezeten met op zijn schoot de dichter Alexander Koesikov, beiden met de armen om elkaar heen. De ene dichter op de ander, kan men zeggen.Ga naar eind3 De reeds genoemde specialist in de Russische literatuur, Simon Karlinsky, zal, toen hij deze foto zag, hebben uitgeroepen: ‘Aha!’ Immers, professor Karlinsky, zelf homofiel, staat bekend als een verwoed jager naar homoërotische verschijnselen in de Russische literatuur.Ga naar eind4 ‘Aha!’ riep Karlinsky, greep naar de pen en schreef het bovenvermelde artikel in de New York Times Book Review. Gezien de niet te ontkennen verhoudingen van Jesenin met diverse vrouwen en het talrijke kroost dat hij in zijn dertigjarige leven het daglicht heeft geschonkenis het evident dat de professor moestspreken over Jesenins bisexualiteit, of wel over zijn ‘sexual ambivalence’; hij prijst GordonMcVay dat deze als eerste aan dit aspect aandacht heeft besteed, maar betreurt het dat debiograaf weliswaar op het rechte pad was, maar dat hij ‘does not begin to cover the subject’.Karlinsky begrijpt heel goed dat het vraagstuk van nul en gener waarde is tenzijhet een bijdrage levert tot verklaring van het werk van de dichter. Zijn boek over N. GogolGa naar eind5 is op dit punt mijns inziens inderdaadgeslaagd, maar bij Jesenin is de betekenis van zo'n ontdekking voor het lyrische oeuvrehoogst twijfelachtig, ook al houdt de professor vol: ‘McVay fails to notice that this entirecomplex [de bisexualiteit van de dichter] is a key to understanding a number of Esenin'smore significant poems’. Ten bewijze noemt Karlinsky o.a. het laatste gedicht van Jesenin,door deze met zijn eigen bloed geschreven (er was geen inktpot op zijn hotelkamer in Leningrad),op 27 december 1925, een ‘Afscheidsgedicht’ dat hij diezelfde dag aan zijnvriend, de dichter Volf Ehrlich, gaf met de wenk om het later thuis te lezen. Ehrlich stakhet papiertje in zijn zak, vergat het en - las het eerst, toen Jesenins zelfmoord een feit wasgeworden. Een nader onderzoek van dit korte gedicht (overigens bij lange na niet één van de‘more significant poems’) is uit tweeërlei oogpunt interessant: als vertaalopgave - er bestaandiverse vertalingen van - en als ‘bewijsstuk’ voor de stelling van Karlinsky. De Russische tekst van de acht regels luidt als volgt:
Do svidan'ja, droeg moj, do svidan'ja,
milyj moj, ty oe menja v groedi.
Prednaznatsjennoje rasstavan'e
obesjtsjajet vstretsjoe vperedi.
Do svidan'ja, droeg moj, bez roeki i slova,
nje groesti i nje petsjal' brovej, -
V etoj zjizni oemirat' nje novo,
no i zjit', konetsjno, nje novej.
| |
[pagina 40]
| |
Gordon MacVay geeft in zijn biografie van Jesenin een de tekst dicht benaderende woordvoor-woord vertaling zonder poëtische pretentie:
Goodbye, my friend, goodbye.
My dear, you are in my heart.
Predestined separation
Promises a future meeting.
Goodbye, my friend, without handshake and words,
do not grieve and sadden your brow, -
In this life there's nothing new in dying,
but nor, of course, is living any newer.Ga naar eind6
Wanneer wij de twee pogingen tot poëtische herschepping in het Duits vergelijken, dan krijgen we bij de bekende dichter en vertaler Paul Celan:
Freund, leb wohl. Mein Freund, auf Wiedersehen.
Unverlorner, ich vergesse nichts.
Vorbestimmt, so wars, du weisst, dies Gehen.
Da's so war: ein Wiedersehn versprichts.
Hand und Wort? Nein, lass - wozu noch reden?
Gräm dich nicht und werd mir nicht so fahl.
Sterben -, nun, ich weiss, das hat es schon gegeben;
doch: auch Leben gabs ja schon einmal.Ga naar eind7
Karl Dedicius geeft in een nawoord bij zijn Duitse Jesenin-vertalingen zelf het criterium daarvoor aan: ‘... Bilder, Stimmungen und Farben sollten zum Greifen nah lebendig werden. - Weich und hart zugleich, stets musikalisch, alt und modern in einem Satz: wenn dieser Eindruck ersteht, dann kann der Übersetzer sich zufrieden geben’ - en het resultaat is als volgt:
Lebe wohl, mein Lieber, lass mich gehen,
Freund, den ich ins Herz geschlossen hab.
Es verspricht uns ja ein Wiedersehen
dieses lange vorbestimmte Grab.
Lebe wohl, mein Freund, kein Seufzen, keineReue,
Gräm dich nicht und halte mir die Treu -
Sterben ist auf dieser Welt nichts Neues,
doch auch Leben, sicher, ist nicht neu.Ga naar eind8
Goed bekeken zijn beide vertalingen van deze twee Duitse beroemdheden slecht. De enige passage, waar hun tekst letterlijk samenvalt - het begin van de zesde regel - ‘Gräm dich nicht’ lijkt aan de lezer te zijn gericht: erger je alsjeblieft niet over mijn onhandigheden als: ‘so wars - da's so war - versprichts’ (Celan) of over mijn rijmdwang-capriolen als: ‘hab - Grab’, ‘Treu - neu’ (Dedecius). Inhoudelijk het belangrijkste in het gedicht zijn de twee laatste regels: zij zijn in de Russische literatuur ‘klassiek’ geworden, mede | |
[pagina 41]
| |
door toedoen van Vladimir Majakovski die vijf jaar na zijn collega-dichter zelfmoord zou plegen, maar in 1926, onder de indruk van Jesenins dood, een gedicht tegen diens zelfmoord had geschreven: Aan Sergej Jesenin, waarin de slotregels als een echo op Jesenins afscheidsvers naklinken: ‘In dit leven / is 't geen kunst / te sterven. / 't Leven boúwen / is zo makkelijk niet.’ Dit gedicht verscheen in een sublieme herschepping in het Nederlands door Marko Fondse in Tirade.Ga naar eind9 Marko Fondse gaf daarbij ook zijn bewerking van het Afscheidsgedicht van Jesenin:
Tot weerziens, vriend, mijn vriend, tot beter tijden.
Mijn innigste, dit hart bewaart je beeld.
Was bet beschikt dat wij nu moeten scheiden -
Ook een weerzien is ons toebedeeld.
Dit scheiden, vriend, moet woord en handdruk derven.
Kreuk je voorhoofd niet in het verdriet.
In dit leven is 't niet nieuw te sterven,
maar ook leven, uiteraard, is zoveel nieuwer niet.Ga naar eind10
In de bewerking van Marko Fondse springen direkt enkele voordelen in het oog boven de geciteerde Duitse vertalingen: de tekst sluit direkter en adequater aan bij het origineel en het vers beantwoordt beter aan de door Karl Dedecius genoemde criteria dan waarvan deze in zijn vertaling ooit heeft kunnen dromen. Het origineel is geschreven in vijfvoetige versregels van trochaeën, behalve de vijfde regel die zes voeten heeft, maar het effekt dat Fondse bereikt door afwisselende jamben en trochaeën (vooral in regel 4) lijkt mij een gelukkige vondst die het geheel verlevendigt, alleen regel 6 is zwak en in de laatste regel zou ik het woord ‘uiteraard’ hebben weggewerkt: typisch een woord voor een kandidaats-scriptie. Simon Karlinsky voert, zoals gezegd, Jesenins afscheidsgedicht als bewijsstuk aan voor diens homosexuele gerichtheid en schrijft in zijn artikel: ‘... and, finally, Esenin's famous suicide poem which is also a love letter to the young man who spent the night with him a few days earlier [Volf Ehrlich]’ en dan valt hij de biograaf Gordon McVay direkt aan: ‘McVay's discussion of this poem is handicapped by his failure to convey the grammatical gender of the addressee, unequivocally stated in the second line of the Russian original...’ Deze tweede regel heeft in het origineel ‘milyj moj’, hetgeen zoveel betekent als ‘mijn waarde’, ‘mijn beste’, McVay geeft het even neutrale ‘my dear’, Celan geeft niets, tenzij hij het zonderlinge woord ‘Unverlorner’ als zodanig bedoelt; Dedecius zegt ‘Freund’ en Marko Fondse gaat naar mijn smaak te ver en is te tendentieus door zijn vertaling met ‘mijn innigste’. In de Russische versregels is het ‘milyj moj’ een terloops gebruikt, neutraal en direkt vervolg op het in de eerste regel staande ‘droeg moj’ (mijn vriend). Zeker, dit is mannelijk, maar de term wordt in het spraakgebruik ook wel voor vrouwen gebruikt (eigenlijk: ‘podroega’). Reeds in één van Jesenins vroegste (niet gepubliceerde) gedichten uit 1910, toen hij pas vijftien jaar oud was, staat: ‘Milyj droeg, nje rydaj...’ (Beste vriend, huil niet). Maar om uit deze terminologie een ‘love letter to a young man’ te distilleren, zoals Karlinsky doet, gaat te ver en wijst in de richting van het gevaarlijkste wat een literatuuronderzoeker kan doen: het door elkaar halen van biografie en literatuur en het overplanten van een vooropgestelde theorie óf uit het leven naar de literaire tekst, óf omgekeerd uit deze op het leven. Volgens deze methode kan men zonder moeite ook aantonen dat Dostojevski homofiel georiënteerd was, door te verwijzen naar diens jeugdnovelle Een schuchter hartGa naar eind11 dat druipt van de homoërotiek: twee jonge mannen, Vasja en Arkasja wonen samen op één kamer; in het begin van het verhaal stoeien ze samen in bed; Vasja wil trouwen - de vlucht in het huwelijk - maar alle plannen mislukken, Vasja | |
[pagina 42]
| |
verliest zijn verstand en roept tegen het eind van het verhaal zijn vriend toe: ‘Arkasja... zeg het tegen niemand! Hoor je, het is mijn ongeluk... Waarom moet ook zij te gronde gaan? Wat kan zij eraan doen?... Het is mijn zonde, mijn zonde!’ Meer heeft een Karlinsky zeker niet nodig om zijn conclusies over Dostojevski's sexuele gerichtheid te trekken. Men kan uit de door McVay zijdelings, door Karlinsky direkt opgeworpen problematiek van Jesenins sexuele geaardheid maar tot één slotsom komen: dat deze er met betrekking tot zijn werk niets toe doet, dat er voor Jesenin maar één ding belangrijk is geweest: het gedicht als einddoel, waarvoor elke levenservaring alleen maar middel is. Het is voor een gedicht als het hier besprokene dwaasheid te beweren, zoals Karlinsky doet, dat de interpretatie van het woord ‘droeg’ (vriend) of van ‘milyj moj’ (mijn beste) een ‘key to the understanding’ van het vers zou zijn. Anderzijds kan en zal het sexuele leven van een dichter voor zijn biograaf natuurlijk van betekenis zijn. In een in 1975 in Moskou verschenen memoirenbundel Jesenin vandaag wijst zijn dochter, de schrijfster Tatjana Jesenina, erop dat de breuk tussen haar vader en haar moeder, Zinaida Rajch, is ontstaan, doordat Jesenin het naar Zinaida's smaak te dik aanlegde met Anatoli Mariengof, een dichter en leider van de groep der ‘Imaginisten’, waartoe ook Jesenin behoorde. Tot deze, uit het leven geputte ‘bewijsstukken’ mag ook het incident dienen in het nachtrestaurant ‘Praag’ dat Jesenin in 1923 bezocht en waar hij een schandaal ontketende door in plaats van de dame haar mannelijke escorte ten dans te vragen en met hem op de dansvloer een hartstochtelijke tango ten beste te geven.Ga naar eind12 En een onderzoek naar de vraag, in hoeverre Jesenins emotionele ambivalentie mede een oorzaak is geweest voor zijn zelfmoord is vanzelfsprekend gerechtvaardigd, ja noodzakelijk. Zoals hierboven aangestipt, had Sergej Jesenin bij zijn eerste wettige vrouw, de toneelspeelster Zinaida Rajch, twee kinderen, Tatjana en | |
[pagina 43]
| |
Kostja (Konstantin).Ga naar eind13 Na Jesenins zelfmoord vertelt een vriend van de dichter, Georgi Oestinov, in een bericht aan de politie over zijn laatste gesprek met hem op 27 december: ‘Jesenin beschouwde één van Zinaida Rajchs kinderen als niet het zijne en hij sprak vol verontwaardiging over haar ontrouw en verraad.’ Het heet dat Kostja de vrucht was van Zinaida's verhouding met de Russische regisseur V. Meyerhold. Het enige wat aan deze ‘zoon’ een zekere historische betekenis geeft is dat hij naderhand op zijn beurt de vader werd van een dichteres: Marina Jesenina, die, net als haar grootvader, op veertienjarige leeftijd begon te publiceren.Ga naar eind14 Wat wel vermelding verdient, maar door de biograaf McVay in zijn boek niet aan de orde wordt gesteld is het verschijnsel dat er ook onder Jesenins geesteskinderen ‘ondergeschoven zoons’ zijn, althans zulken, van wie het vaderschap van de dichter in twijfel wordt getrokken. Toen ik in 1934 in de Russische havenstad Cherson, aan de monding van de Dnepr, werkte, werden mij op een dag door een arbeider twee dichtgevouwen velletjes papier, kennelijk uit een schoolschrift gescheurd, in de hand gestopt met het knipogende advies ze thuis te lezen. De beide bladen stonden in de bekende blauwpaarse sovjetinkt uit die tijd volgeschreven met een gedicht, in een onberispelijk schoolhandschrift en ondertekend met het ene woord jesenin. De plechtige titel van het gedicht van zeventig regels luidde: ‘Zendbrief aan de Evangelist Demjan Bjednyj’. Het gedicht begint met het volgende couplet:
Ik denk heel vaak, waarom werd Hij gekruisigd,
waarvoor trok Hij het aan, het boetekleed?
Was het als vijand van de Sabbath, de verguizers,
dat Hij zijn stem zo moedig klinken deed?
Daarop volgen welsprekende en tegelijk honende passages, waarin de dichter bekent dat hij wel tegen de kerk en het popendom gekant is, dat Christus, Boeddha en Confucius voor zijn part een ‘mythe’ mogen zijn, maar dat hij zich fel verzet tegen godslasterlijke domheid en hij eindigt met:
Weet dat jij dubbelop in zonden zwemt
met jouw goedkope kermiscontrabande:
Aanfluiting voor de vrije dichtersbent
en voor jouw klein talent een grote schande.
Maar elke boer en Rus die met jouw ‘Armoe’ spot,
met jouw doubletjes en je rijmgeschuifel,
reikhalst vertwijfelder dan ooit naar God
en jaagt jouw communisme naar de duivel.
Zonder het toen, in 1934, te hebben vermoed, is dit mijn eerste kennismaking geweest met een van Jesenins misschien ondergeschoven geesteskinderen, maar tegelijk met het bij de gewone man in Rusland populairste gedicht, dat aan Jesenin wordt toegeschreven, maar in geen van zijn Verzamelde werken voorkomt. Demjan Bjednyj (‘Bjednyj’ betekent ‘arm’, ‘armoedig’, het pseudoniem van Jefim Pridvórov, 1883-1945) was een vooral in de revolutietijd en in de jaren twintig zeer veel gelezen ‘agitprop’-dichter, die o.a. in de toen in golven over het ‘heilige Rusland’ spoelende anti-religieuze propaganda zijn atheïstische steentjes bijdroeg. Hij maakte het met zijn historische vulgarisatie evenwel zo bont dat hij in 1938 uit de communistische partij werd gestoten. Maar in 1925 had hij op het hoogtepunt van zijn roem een boek in verzen geschreven onder de berijmde titel: Het Nieuwe Testament zonder tam-tam - door de evangelist Demján. Welnu, de aan Jesenin toegeschreven en mij in 1934 toegestopte Zendbrief was een meeslepende en vernietigende poëtische aanval op deze Demjan Bjednyj en zijn platvoerse atheisme. Een aantal jaren later kocht ik antiquarisch een Bloemlezing uit de gedichten van Sergej | |
[pagina 44]
| |
Jesenin. Het boek was in 1927 te Parijs bij de uitgeverij ‘Kolosja’ in het Russisch verschenen.Ga naar eind15 Het laatste in deze bundel opgenomen gedicht was de genoemde Zendbrief. Wel was er een voetnoot van de uitgever aan toegevoegd: ‘Dit gedicht dat een antwoord is op het “Evangelie” van Demjan Bjednyj - in handschrift ondertekend met S. Jesenin - is in Rusland van hand tot hand gegaan. Er bestaat aanleiding te veronderstellen dat het inderdaad door hem is geschreven. Het is de uitgeverij overigens niet gelukt dit feit te verifiëren en zij maakt derhalve, hoewel zij het gedicht hier opneemt, het voorbehoud dat zij niet voor het auteurschap kan instaan.’ Zoals gezegd komt de Zendbrief in geen van de diverse sovjetrussische edities van Jesenins verzen voor, noch wordt er ooit bibliografisch naar verwezen; het gedicht wordt in het officiële Rusland dus niet als echt erkend. Op 19 november 1972 verscheen in de New York verschijnende Russische krant Novoje Roesskoje Slovo (Het Nieuwe Russische Woord) een door l.k. ondertekend artikel onder de titel ‘Uit de vroege Samizdat’. En wederom werd hier de Zendbrief afgedrukt, ditmaal als het werk van een onbekende auteur. In een korte inleiding staat dat het gedicht (in 1972!) in Rusland in handgeschreven kopieën circuleert, dus als een vroeg voorbeeld van ‘samizdat’ kan worden beschouwd, iets wat ik al in 1934 had kunnen constateren. Wel is het gevolg van deze zich over vele jaren uitstrekkende vervaardiging van afschriften, dat het gedicht in bijna iedere regel kleine varianten is gaan vertonen. Ook komen er in sommige kopieën regels voor die uit stippeltjes bestaan: zelfcensuur op grond van volgens de kopiïst ontoelaatbare grofheden of blasfemie, coupures die in afschriften van andere, minder preutse kopiïsten dan weer zijn ingevuld. Tenslotte bezit ik nog een kopie van de Zendbrief, gepubliceerd in het in Brussel verschijnende weekblad Zaroebjezjnyj Vestnik (De Buitenlandse Bode); het is daar zonder meer ondertekend met: Jesenin. Toen André Gide in 1936 van zijn reis door Rusland terugkeerde, schreef hij zijn bekende boek Retour de l'U.R.S.S. dat na verschijning felle discussies in de pers ontketende. Ter aanvulling op zijn impressies publiceerde Gide toen in 1937 zijn Retouches à mon Retour de l'U.R.S.S. en vertelt daarin over een curieus voorval in Sotsji, in Zuid-Rusland. Na een avondeten, waarop de vodka rijkelijk vloeide, was een der aanwezige Russen, door Gide aangeduid met X.., verzen van Jesenin gaan reciteren. X.. was al behoorlijk dronken, anders zou hij dit niet gedurfd hebben, immers, zoals Gide vermeldt: ‘Certains noms et en particulier celui d'Essenine, ne sont plus prononcés qu'à voix basse.’ Wat deze door de drank vermetel geworden Rus X.. daar aan tafel toen voordroeg was ‘un extraordinaire poème qui se transmettait de bouche en bouche depuis que I'Imprimatur lui avait été refusé. Ce poème, Essenine l'avait écrit en réponse à un article blasphématoire.’ In een voetnoot voegt André Gide aan de beschrijving van dit voorval toe: ‘J'ai demandé à quelques amis qui lisent le russe de rechercher pour moi ces vers d'Essenine. [...] Ils n'ont pu les retrouver; ce qui me laisse douter si peut-être on ne les a pas supprimés dans les dernières éditions officielles. [...] On me dit, au surplus, qu'il circule un grand nombre de poèmes apocryphes, attribués à Essenine.’Ga naar eind16 Toen de Zendbrief in 1972 voor de zoveelste keer weer eens (met coupures) in de Novoje Roesskoje Slovo in New York werd opgerakeld, ontbrandde er inderdaad een hevige discussie van welles-nietes over de echtheid. De letterkundige Joeri Stoekalitsj schreef het gedicht toe aan een boekhoudertje in Moskou, een zekere Gorbatsjov, die als beloning voor zijn religieuze inspanning vijf jaar dwangarbeid en levenslange verbanning kreeg. Maar reeds in 1926 had de zuster van Jesenin, Jekaterina Aleksandrovna, in diverse Russische kranten een artikel geschreven met de mededeling dat de Zendbrief een apocrief werkstuk was. Helaas is in de literatuur het | |
[pagina 45]
| |
woord van een zuster te dikwijls onbetrouwbaar gebleken, bovendien heeft deze Jekaterina in 1962 blijk van haar suspecte Stalinistische gezindheid gegeven door het publiceren in de Pravda van een giftig artikeltje gericht tegen haar neef, Jesenins zoon Alexander Jesenin-Volpin.Ga naar eind17 De in Amerika wonende kenner van de Russische literatuur Vjatsjeslav Zavalysjin merkt in zijn boek Early Soviet Writers in 1958 op: ‘Georgi Ivanov [een Russische dichter in emigratie] has credited Yesenin with authorship of the letter, although in the Soviet Union many thought that Andrei Platonov had written it.’Ga naar eind18 De Zendbrief mag zich derhalve verheugen in een ruime keuze van vermeende vaders. Het blijft daarbij opvallend dat een gedicht dat nu al langer dan een halve eeuw in Rusland in afschriften van hand tot hand gaat, niet de officiële literaire aandacht in de Sovjetunie zelf heeft kunnen trekken. De verklaring ligt overigens voor de hand: men hoeft daarvoor de door mij geciteerde laatste regel van het gedicht maar te lezen. Net als bij Majakovski kan men bij Jesenin gaan speculeren over de motieven die hem in 1925 de dood in dreven. En evenals bij Majakovski's zelfmoord in april 1930 kan men een lange lijst met ‘aanleidingen’ maken: doodsverlangen dat zo dikwijls als motief in Jesenins gedichten klinkt; teleurstelling over de resultaten van de revolutie; de onstuitbare technische ontwikkeling die het aartsvaderlijke dorpsbestaan ontluisterde (Jesenins wellicht voornaamste inspiratiebron: er is een beroemd gedicht, waarin hij een jong veulen een vergeefse wedloop met een lokomotief laat aangaan); groeiende vereenzaming temidden van zijn trouweloze vrienden van het ‘Imaginisme’; het conflict in zijn sexuele ambivalentie en dronkenschap tot aan de rand van delirium tremens en dan - wellicht ook een voorgevoel van wat hem te wachten stond, zo hij zou zijn blijven leven. Zijn grootste vriend, de dichter Nikolaj Kljoejev, werd in 1937 tijdens de terreur van Stalin gearresteerd en gefusilleerd. En Jesenin had in de jaren twintig vrij nauwe contacten met Trotsky onderhouden, op zichzelf een voldoende aanbeveling om tien jaar later terechtgesteld te worden. De naam Trotsky kwam in enkele gedichten van Jesenin voor, ook in een van zijn ‘autobiografieën’, maar zoals het ook Isaak Babel in diens verhalen verging is deze naam uit alle edities in de Stalintijd minutieus geschrapt en zo is het gebleven. Welke motieven voor zelfmoord er bij Jesenin op 30 december 1925 ook hebben overheerst, één ding is wel zeker - en dit kan men ook putten uit de boeiende biografie van Gordon McVay - dat de Russische dichter in zijn maximalisme aan zijn roem te gronde is gegaan, dat hij in het turbulente Rusland van de jaren twintig het slachtoffer is geworden van een tomeloze politieke ontwikkeling die hij niet volgen kon en dat hij psychisch tussen twee stoelen is gevallen, tussen de theekist van het huwelijk en de tuinstoel van afwijkende geneugten. | |
[pagina 46]
| |
|