| |
| |
| |
Joyce & Co. Rolfiana & Hadriana
De baron in de biografie
In zijn beroemde essay over winckelmann van 1867 schrijft walter pater dat diens invloed op goethe des te groter was (dan alleen boektheoretisch) omdat winckelmanns gepassioneerde karakter en levensloop zo voorbeeldig waren en meer tot het romantische temperament spraken dan zijn geschriften tot het verstand. In een essay over e.a. poe van 1958 verheft mario praz deze gedachte tot een aanvechtbaar principe als hij zegt dat in de gevallen van bijvoorbeeld byron, poe, wilde, d'annunzio - mensen met een tragische levensloop, ‘een levensloop die in zich al een kunstwerk is, een drama van de kunstenaar in de maatschappij’ - het curriculum vitae een zeer belangrijke, zo niet essentiële factor is in het bestendigen van hun roem.
Hoe verdacht men het werk van via dergelijke procedure tot toem gekomen schrijvers ook beschouwen moet (en laat niemand hieruit afleiden dat poe of d'annunzio geen topschrijvers zouden zijn), in het geval van frederick william serafino austin lewis mary rolfe, alias baron corvo, alias fr. austin, is het ontegenzeglijk waar dat de weinige roem die hem te beurt is gevallen bijna uitsluitend te danken is aan zijn kleurrijke, excentrieke en tragische levensloop. Maar net als bij robert burns bestonden zijn levensbeschrijvingen tot voor kort uit een massa ongegronde en meest kwaadaardige roddel, halve waarheden en verdraaingen van de waarheid, onjuiste beklemtoning en onverantwoorde mythevorming.
Dit begon al tijdens zijn leven in de zogenaamde ‘Aberdeen Attack’, een furieuze en eigenlijk door niets uitgelokte serie aanvallen op de persoon van frederick rolfe in de Evening Gazette van 1898 - de weerlegging waarvan in Hadrianus vii een van de hoofdthema's vormt. Deze ‘ontmaskering’ van de pseudobaron kwam juist op een tijd dat rolfe, na het mislukken van eerder heftig ingezette carrières als schoolmeester, katholiek, priesterstudent, schilder, uitvinder, kleuren- en onderwaterfotograaf, zijn leven voor de zoveelste maal opnieuw had ingericht als schrijver. Het is deze onbekommerde laster die zich het meest onwrikbaar heeft vastgezet in de waardering van het publiek, uiteenvallend in een kamp van loze bewonderaars en een van bittere tegenstanders. Zozeer verkeerde rolfe psychisch en sociaal aan de kant van de verliezers, dat hij virtueel niet in staat was direct op de serie smaadartikelen te reageren. Maar de kwestie bleef hem bezighouden, vormde het centrale punt waar zijn gedachten steeds omheen cirkelden en resulteerde in de publieke refutatie van Hadrianus vii (met name caput xxii), vormde eigenlijk de causa efficiens materialisque voor heel dat prachtige boek. Pas in 1923, tien jaar na de dood van de in 1860 te Cheapside, Londen, geboren schrijver, verscheen er een serie artikelen over rolfe's leven en werk van de hand van shane leslie, waarin veel van het Aberdeen-materiaal werd overgenomen en bevestigd. Toch was ‘Frederick Baron Corvo’ ( The London
| |
| |
Mercury, september 1923) in een toon van milde welwillendheid geschreven, met enig ontzag voor het werk van de bij zijn leven als persoon en als schrijver bijna uitsluitend verachte auteur, en het veroorzaakte, op bescheiden schaal en in beperkte kring, een rage van herinneringen en mystificaties rond de geheimzinnige baron, waarvan de belangrijkste exponent de dandy-après-la-lettre a.j.a. symons was.
In de eeuwigheid begon frederick rolfe zijn tweede leven pas goed met het verschijnen van diens ‘experiment in biography’: The Quest for Corvo (London, 1934), waarin symons, aangetrokken door de morbide kanten van rolfe's leven, ongeïnteresseerd in de grote kwaliteiten van zijn werk en weelderig comfortabel bij het contrast tussen zijn eigen en zijn subjects omstandigheden, tracht rolfe postuum nog de hel in te trappen. Een experimentele biografie inderdaad, waarvan symons eigenlijk het onderwerp is, en rolfe niet meer dan aanleiding: afgezien van het feit dat de Corvo niet meer dan een klein facet van rolfe's complexe persoonlijkheid was, gebruikte symons alleen die delen van de Corvo-story die hij kon aanwenden om een zich van het Victoriaans Tijdperk bevrijdend publiek geil te maken voor zijn eigen interessen. symons was geïnteresseerd in het fenomeen dat de Corvo aan het worden was, niet in rolfe, in de pittoreske kanten van Corvo's ongelukkige leven, nauwelijks in zijn werk. Bijgevolg is de persoon die in symons' boek op een schemerig toneel gevoerd wordt nietrolfe, en wordt met gebruik van sommige van rolfe's attributen en kenmerken een veel lager en onbeduidender figuur gecreëerd: wel leuk om over te lezen, nauwelijks de moeite waard om zelf te lezen, aardig om mee te spelen, te oninteressant om serieus over na te denken. In de biografie over zijn broer schreef julian symons: ‘... in its balance and fine sensitiveness, in its careful omission of material, however rich, which would have destroyed the Corvine figure in the carpet... it is a work of art.’ Al eerder had a.j.a. aangegeven dat een
biograaf niet volledigheid of waarheidsgetrouwheid diende na te streven, maar een a priori-beeld voor ogen moest hebben van het subject dat hij wilde onthullen. Vanaf zijn eerste schokkende ontmoeting met de schrijver rolfe in het lezen van diens Venice Letters, had symons zijn oordeel al klaar, en zijn kweeste moest de dubbele moraal van een openlijke afkeuring en heimelijke bewondering slechts bevestigen. De rage werd een cultus, er kwam een Corvine Society (die in 1929 o.l.v. symons en Mundy Gregory twee banketten hield) en shane leslie dacht dat niemand nog een tweede leven van Corvo zou hoeven schrijven: ‘his personality as revealed in The Quest has always proved more interesting than his books.’ rolfe leek zijn ravenjasje voorgoed aan te hebben, symons was over zijn rug beroemd geworden (niet geheel ten onrechte: The Quest krijgt mijn excuus voor stijlvolle laster) en alle katten die rolfe naderhand nog zijn toegevoegd (door benson, cowper powys, douglas, dawkins, walsh, lawrence, greene e.a.) inspireerden en bevestigden het drogbeeld dat symons geschapen had. Toch moet symons geprezen voor zijn bemoeienissen om Hubert's Arthur (London, 1935 - door rolfe in samenwerking met harry pirie-gordon geschreven) en The Desire and Pursuit of the Whole (London, 1934) te doen publiceren (ook al zal de hoop op materieel gewin daarbij zeker een rol gespeeld hebben), en voor zijn aandeel in het terugvinden van de zoekgeraakte proefexemplaren van Don Renato.
In 1957, vlak voor de honderdste verjaardag van rolfe, bleek hoeveel werk er van de bij zijn leven vergeten schrijver postuum boven water was gekomen en hoeveel vraag daarnaar was, toen cecil woolf een uitgebreide bibliografie van Frederick Rolfe Baron Corvo liet verschijnen, woolf kondigde in die tijd aan zelf met een nieuwe biografie bezig te zijn en zette een aantal andere projecten op touw: in 1958 liet hij het nog nooit eerder verschenen
| |
| |
Nicholas Crabbe (The One and the Many), een belangrijke autobiografische sleutelroman van rolfe, uitkomen; het jaar daarop verscheen onder zijn auspiciën bij Nicholas Vane het eerste deel van The Centenary Edition of the Letters of Frederick Rolfe met brieven aan Harrie Pirie-Gordon (in 1961 gevolgd door brieven aan Leonard Moore, 1962 brieven aan R.M. Dawkins, en brieven aan Grant Richards, John Lane e.a.), maar het mooiste cadeau dat rolfe op zijn honderdste verjaardag kreeg was de uitgave van het boekje Corvo 1860-1960 (St. Albert's Press, 1961), later als pocket verschenen onder de titel New Quests for Corvo (A collection of Essays by Various Hands), 1965, uitgegeven door woolf en brocard sewell. Afgezien van talloze dwaze en nietszeggende opstellen in de oude lijn (een godsgruwelijke introductie door pamela hansford johnson over ‘The Fascination of the Paranoid Personality’) (of ‘The Anatomy of Corvinism’ door rabbi bertram w. korn, wat nu precies aangeeft hoe de cultusvorming allerlei dwaze aanhangers met onzuivere motieven heeft meegesleept in een pseudobelangstelling), verschijnen daarin voor het eerst artikelen die iets dieper ingaan op enkele aspecten van rolfe's werk, en wordt vooral in het uitstekende essay van dom sylvester houdéard ‘A Request for Rolfe’ aangetoond hoe misleidend het schandalige document dat we in The Quest hebben eigenlijk is, en dat er nog heel wat meer over rolfe te weten en te onderzoeken is dat wel eens een totaal verschillend portret zou kunnen opleveren. Van woolfs aangekondigde biografie komt inmiddels niet veel terecht en zijn uitlatingen en opvattingen blijven gekleurd door de
oorspronkelijke mistekening en het volharden in een a priori-conceptie van een Corvijns tapijt. Het meest dankbaar blijven wij woolf voor zijn uitgave van Don Renato (An Ideal Content), London, 1963, onbetwistbaar rolfe's meesterwerk, en ook voor de uitgaven bij eigen uitgeverij van The Venice Letters (London, 1974) (brieven aan Masson Fox, de onbekendheid waarmee en geheimzinnigheid waarover zo heeft bijgedragen aan rolfe's slechte faam), Collected Poems (London, 1974) en The Armed Hands (London, 1974), een keuze korte stukken.
In Italië, waar blijkens de vertalingen Adrianovii (Roma, 1952), Il desiderio e la ricerca del tutto (Milano, 1963) en Don Tarquinio (Milano, 1963) de belangstelling voor de inglese italianizzato / diabole incarnato altijd warm was gebleven, verschijnt in 1969 in de Engelse afdeling van de serie Civiltà letteraria del novecento een ‘studie’ van de hand van carla marengo vaglio, Frederick Rolfe ‘Baron Corvo’, met register, uitgebreide bibliografie en een indeling in hoofdstukken die doet vermoeden dat er nu vol ernst op het werk van rolfe zal worden ingegaan. Na een korte levensbeschrijving (gebaseerd op symons' bevindingen), opent vaglio het boek met een verleidelijk hoofdstuk over de ‘Aspetti dell' avventura estetica Rolfiana’. Het esthetisch klimaat van 1890 in Engeland wordt breed uitgemeten, met nadruk op walter pater, oscar wilde (teveel eer), ronald firbank en william gaunt. Signorina vaglio vergelijkt de werkmethoden van pater en firbank (het werken met losse kaartjes) en noemt een dergelijke procedure impressionistisch in het psychologisch en sensorisch ervaren van de werkelijkheid: een mozaïekcompositie in het bijeenzetten van geprefabriceerde elementen, zonder aandacht te geven aan de topos die het literair werk altijd al vergeleken heeft met het aanleggen van een mozaïek, rolfe geeft deze topos ook in Nicholas Grabbe en zo worden zijn herhalingsritme en straight writing-methode genegeerd en wordt hem, op psychologisch niveau, het gebrek aan homogene gedachtenstructuur verweten. Daar zit voor mij het grootste bezwaar tegen deze ‘studie’: het
dooreenhusselen van psychologische, politieke, sociologische, schrijftechnische, biografische, historische en smaakhistorische opmerkingen en algemeenheden, zonder dat één enkele gedachte wordt
| |
| |
uitgewerkt. Aan de ene kant maakt Signorina vaglio degelijke analyses of aanzetten daartoe, aan de andere kant worden meteen depreciatieve conclusies getrokken uit ongelijksoortige en niet nevengeschikte premissen. (Vergelijk een volgende opmerking aan het slot van het hoofdstuk over de esthetica Rolfiana: ‘Het zeer persoonlijke gebruik van anachronismen (de latente rebellie tegen de eigen homosexualiteit) als zelfbestraffing, als middel om een eigenheid te forceren, maakt het rolfe onmogelijk zich rekenschap te geven van zijn absolute tekortschieten in historische rechtvaardiging van zijn bizarheid en opstandigheid, en vandaar ook van hun waardeloosheid als morele exempelen.’) Deze nonsens bereikt een hoogtepunt als ze, bij de bespreking van de afzonderlijke werken, duidelijk probeert te maken hoe fout rolfe's methode van het archaïserende taalgebruik is in Don Renato: meccanismo, ripetizione, nonsens, geestelijke luiheid en onmacht, zo schrijft ze, zijn evenzovele ondeugden voor een in dagboekvorm geschreven roman die alleen maar rhetorisch (in alle ongunstige betekenissen van dat woord) is. Don Renato illustreert het best haar theorie over de impressionistische methode, en tegelijk laat vaglio zien hoe onwerkzaam deze methode is. (Daarbij is Don Renato een subliem voorbeeld van een superplot, dat zich haast ongemerkt ontwikkelt, via schijnbaar losse voorvallen, in een noodlottige noodwendigheid). Aan al haar gedachten ligt een onoplosbare paradox ten grondslag: rolfe valt in leven, opinies en werken volledig buiten de decadentie, maar zijn boodschap zou decadent bij uitstek zijn. Signorina vaglio bekijkt alles vanuit groeperingen (de 1890-beweging, de maatschappij in het algemeen), maar nooit beschouwt ze rolfe als individu, zijn unieke eigenheid
als som van zijn ideosyncrasieën die die hem onderscheiden van andere schrijvers en waarvan de actualiteit nog niets heeft ingeboet - alleen de respons van een massa heeft voor haar beweringen geldigheid. En ondanks enige aardige woorden over het sadisme in Hubert's Arthur of het (alweer) psychologisch theater van Venetië in The Desire (‘... de incarnatie, de projectie van een psychologisch geheugentheater, waarin de elementen van het landschap morele begrippen vertegenwoordigen, het eindstation vanwaar alleen het uiteindelijke inventariseren en systematiseren van de voorbije ervaring, van een heel leven mogelijk is.’), wordt ze in haar ‘studie’ voortdurend gehandicapped door een negatief uitgangspunt wat betreft rolfe's karakter en sociabiliteit en tenslotte ook zijn politieke ideeën: onder de sluier van een studie van zijn werk, praat Signorina vaglio over de haar onsympathieke en ongrijpbare persoonlijkheid van rolfe, die nergens in te passen is, geen pose en geen spel is, geen decadent en geen Victoriaan, geen negentiende eeuwer en geen twintigste eeuwer, wiens methode niet de dingen verandert maar de namen van de dingen, aldus ritardante la rivoluzione vera!
Net als ondergetekenden, raakte ook donald weeks in de ban van de baron door het lezen van The Quest for Corvo (zulke invloed gaat ongetwijfeld van dat boek uit, het moet gezegd), veertig jaar na de dood van rolfe. Niemand die het zelf ervaren heeft zal het ontkennen: met rolfe bekend raken is als het opdoen van een besmettelijke ziekte; verwoed slaat men aan het verzamelen tot men al zijn boeken bezit (waarvan vele slechts antiquarisch te verkrijgen zijn), en het ideosyncratische karakter van de persoon van rolfe dringt steeds verder binnen in je eigen leven; als door een geheimzinnige, magische kracht verandert je handschrift tot het lijkt op dat van rolfe, zijn interessen ga je delen, je probeert zijn leven of delen daarvan na te leven, je verdedigt zijn belangen, je neemt zelfs zijn minder prettige eigenschappen over en je moet voortdurend op je hoede zijn om niet door een kleine onachtzaamheid zijn vriendschap te verliezen en caustische minachting op de hals te halen. donald weeks is een goed voorbeeld van deze volkomen bezetenheid: meer dan vijftien jaar lang speurde hij alle nog onontdekte details
| |
| |
van rolfe's leven na, corrigeerde de groteske vertekeningen in het reeds bestaande beeld en publiceerde in 1971 wat men wel als een definitieve biografie mag beschouwen: Corvo (London, Michael Joseph). Het is bijna ongelofelijk dat na zo lange tijd zoveel materiaal boven water kon komen. Soms diept weeks voor zijn verdediging van rolfe zelfs zoveel feiten op dat hij de aanklagers in de kaart speelt; met betrekking tot een van de pikantste perioden van rolfe's leven, de Venetiaanse episode, waarin rolfe altijd beschuldigd wordt van een bestaan waarbij ‘Nero's leven onschuldig, prijzenswaardig en saai was,’ laat weeks zien dat er geen enkele ‘proof’ is voor de veronderstelling dat de Venetiaanse brieven aan Masson Fox werkelijk beleefde gebeurtenissen bevatten, maar hij draagt toch wel erg veel nieuwe circumstantial evidence aan voor de veronderstelling dat rolfe, na het opzeggen van zijn vrijwillig veertig jaar volgehouden celibaat, van plan was de jaren die hem restten te genieten op een manier die de Victorianen schokte, maar die ons welverdiend lijkt.
Een van de aardigste aspecten van weeks'Corvo is dat hij bijna alle elementen van rolfe's eigen leven weet terug te vinden, in al of niet bewerkte of verdraaide vorm, in de boeken van rolfe: hij interesseert zich vooral voor de manier waarop rolfe gebruik maakte van alle hoofdlijnen en details van zijn leven voor zijn boeken, die daardoor bijna alle een merkwaardig en nadrukkelijk autobiografisch karakter krijgen. Dit was eerder ook wel opgemerkt, maar niet op zo'n diepgaande en subtiele wijze aangetoond.
Het genie van rolfe (en niet ‘half-genie’, waarvoor hij altijd is uitgescholden), krijgt hierdoor pas de eigenheid die het verdient. Deze manier van zien maakt het aandachtig lezen van bijvoorbeeld Hadrianus vii tot een onvergelijkbaar genoegen - een studie waarvoor de vergelijking met Corvo eigenlijk onontbeerlijk is. En steeds weer kunnen nieuwe dingen ontdekt worden: daarvan getuige het speciaal voor onze Nederlandse vertaling geschreven en geheel uit nieuw materiaal bestaande ‘Corvomorphology’ van weeks over de afsplitsingen en dubbelpersonages in Hadrianusvii: over de persoon die Hadrianusvii schreef en het beeld van die persoon dat er in oplicht, rolfe had veel aspecten, had een zeer gecompliceerd karakter dat niet in een enkele categorie kan worden gedefinieerd. Een van de constanten in hem was zijn speciale relatie met de wereld die hem omringde en de mensen waardoor hij zich omringd zag. Dood of levend, bleven ze hem altijd bij.
Daarom is een chronologie van zijn leven of een opsomming van zijn karaktertrekken onvoldoende voor het begrijpen van zijn psychologische en compositorische gesteldheid. Hadrianusvii is vooral zo'n eigen en uniek boek als men zich lezende op de paden waagt die rolfe bewandelde bij het schrijven: in het combineren van gebeurtenissen en mensen, als men de compositorische esthetiek van het boek bestudeert en geen genoegen neemt met een analyse van de feiten, rolfe's motivaties maken het boek zo intrigerend, en via deze kan men bijna de hele persoon terugvinden die zijn boeken was (zoals rolfe schrijft in een brief aan Dawkins).
Begin 1977 verscheen, tot verbazing van velen, een geheel nieuwe biografie van de hand van miriam j. benkovitz, Frederick Rolfe: Baron Corvo. Een aantal bezwaren tegen dit boek hebben wij in een afzonderlijk artikel (‘De nog lang niet afgelopen lastersage over Frederick William Rolfe’) uiteengezet: Miss benkovitz' boek is weinig meer dan een kasboek met veel debet en weinig credit voor rolfe. Hierin kan men nauwkeurig lezen wat voor geld er door zijn vingers is gegaan. Over rolfe's boeken heeft de biografie niets te vertellen en de negatieve traditie van neerbuigendheid wordt voortgezet, benkovitz' biografie is onnauwkeurig en berust voor een groot gedeelte op fantasie en abusievelijke overlevering: in de motieven van haar subject heeft ze geen belangstelling, uiterlijkheden en
| |
| |
extravaganza vormen de causa materiae van haar betoog, dat vooral saai is en onbeduidend. Behoudens enige nieuw opgedoken correspondentie uit de Christchurch- en de Holywellepisode, heeft ze niet veel nieuws te bieden; ze blijkt vaak uit tweede hand te citeren en neemt diverse foutieve beweringen van cecil woolf zonder correctie over.
Waarom Miss benkovitz na het publiceren van haar doctorale thesis over firbank zo nodig een boek over rolfe moest schrijven, blijft onduidelijk. Iedere Rolfiaan vindt het leuk om over zijn held te lezen, maar iedere rechtgeaarde Rolfiaan zal zich over dit boek ergeren omdat rolfe er zo afwezig in is; alleen in de langere citaten van niet gemakkelijk toegankelijk oorspronkelijk werk van de schrijver wordt men enigszins geprikkeld. Miss benkovitz schijnt ook niet veel gedachten over rolfe te hebben, het was haar voldoende een onnauwkeurige boekhouding van zijn leven aan te leggen, ‘met lacunes die zijn samengekalkt met specieloze fantasie’ (weeks). Zelfs de aantrekkelijke spanning die het volgen van bijna elke schrijver at work heeft, is niet te vinden in dit boek. Het is koel, neerbuigend en liefdeloos geschreven - zonder dat ze evenwel de koude abstractie van de ontleedtafel weet te bereiken. Het boek heeft ook geen literaire kwaliteiten, is sexloos en stijlloos geschreven. Een onnauwkeurig boek, zonder gedachten, zonder stijl - dat wordt alleen door de band bijeengehouden. Men kan over dit boek hetzelfde zeggen wat dom Sylvester houdéard in zijn ‘A Request for Rolfe’ opmerkt over The Quest van symons: ‘... we have in [the benkovitz book] a singularly fuzzy sketch, with little to guide us toward an appreciative understanding of the living environment and response which made possible and imperative so much brilliant mental overflow: nothing even that begins to give us an histoire d'une âme.’ Na het verschijnen van de weeks-biografie in 1971, is dit een stap terug in de Rolfologie, maar de zoveelste schuinsmarcheerderij in de lange reeks van valse
getuigenverklaringen die onbeschaamd en meinedig de verdiende roem en rust van een groot en tragisch man blijven verstoren en betwisten. Onze speurtocht naar rolfe's roman The Desire bracht ons eerst, via de uitgeverijen Cassell & Co en Chatto & Windus, bij julian symons, de niet minder beroemde broer van A.J., die een gedeelte van de literaire nalatenschap van rolfe beheert. Deze uiterst beminnelijke man bracht ons in contact met donald weeks, een in Londen residerende Amerikaan, weeks was onmiddellijk enthousiast voor al onze projecten en met name in de vertaling van Hadrianus vii heeft hij ons voortdurend terzijde gestaan met het verstrekken van informatie uit zijn schat aan Rolfiaanse kennis, met het maken van tekeningen van de auteur, foto's van het enige ms. fragment dat er van Hadrian the Seventh over is, met het schrijven van een nawoord. Dagen heeft hij voor ons in de bibliotheek doorgebracht om materiaal over de trade-unionisten van 1903 te pakken te krijgen, om verklarende fragmenten uit rolfe's aantekeningen op te diepen, en veel van onze interpretaties, zoals in het commentaar toegelicht, hebben wij aan hem te danken.
Nog steeds blijven afzonderlijke publicaties van en over rolfe verschijnen: de laatste brieven aan Grant Richards, de brieven aan Wilfred Meynell van Aberdeen, de brieven aan James Walsh, de correspondentie met het Foreign Office in Venetië, Different Aspects, waaruit blijkt hoe rolfe de consul Edward de Zuccato van de bedelstaf heeft gered, alle uitgegeven door weeks, en onlangs nog de brieven aan Harry Bainbridge, goed verzorgd door benkovitz.
Voor de volledige biografische gegevens over rolfe's leven verwijzen wij naar de hierboven genoemde boeken; voor een karakterisering van zijn artistieke genius zij verwezen naar de epigrammatische beschrijvingen van een van Erwin Gardens lievelingsschrijvers in Erwin (Amsterdam, 1974). Hier moeten wij ons beperken tot een korte biografische schets
| |
| |
in het licht van Hadrianus vii, een horoscopisch portret van rolfe, enkele algemene en detaillistische opmerkingen over Hadrianus vii en de historische achtergrond van dat boek en de relatie van rolfe met een aantal andere schrijvers.
| |
Curriculum vitae
Zoals gezegd vormen de romans van rolfe een unieke autobiografie, of liever, een reeks biografieën over de verschillende personages (deels elkaar overlappend) waarin hij zichzelf had opgedeeld in de verschillende episoden van zijn literaire bestaan.
Op vijftienjarige leeftijd verlaat rolfe zijn ouderlijk huis, na het voltooien van een elementaire, Anglicaanse scholing (zelfs Hadrianus gebruikt, tot verontwaardiging van de Engelse Staatskerk, nog steeds de St. Jamesbijbel) en begint een aanvankelijk geslaagde carrière als tutor van jongens en schoolmeester. De moeilijkheden beginnen pas als hij, verbonden aan de Grantham Grammar School, waar het schoolhoofd E.G. Hardy (Dr. Sterk in Hadrianus vii) zijn levenslange en enige trouwe vriend en mentor wordt, zich tot het catholicisme bekeert. Na een korte periode in Londen waar hij voor de familie Slaughter (de ‘poenige’ familie uit Hadrianus vii) zoon Edward privé-onderricht geeft, gaat hij naar Schotland om voor J.P.C. Stuart, Markies van Bute (Edward Lancaster en de Markies van Mountsruart in Hadrianus vii), huismeester te worden voor een soort koorschool bij de nieuwe, door de markies gebouwde cathedraal te Oban in Schotland. Door ruzies met de ‘dronken priesters’ ter plekke, neemt hij binnen drie maanden zijn ontslag (de eerste in een reeks van onaangename Schotse ervaringen) en belandt via Oxford, Londen en Newcastle in 1887 op het Oscott College (Maryvale in Hadrianus vii) als priesterstudent en gouverneur van de kleinste jongens onder wie zich Percy O'Sullivan bevindt (Cardinaal Percy Van Kristen in de roman), rolfe had geen geld voor een tweede studiejaar - de bisschop die hem sponsorde had zich teruggetrokken - maar een andere bisschop stuurde hem eind 1889 naar het Scots College (Andreascollege in Hadrianus vii) te Rome, waar hij binnen vijf maanden van verwijderd wordt, omdat hij geen roeping zou hebben. Op Oscott College had hij een jongen van de Italiaans-Engelse Sforza-Cesarini-familie
leren kennen (Guido Attendolo in Hadrianus vii), en nu vond hij een toevlucht bij de hertogin, die hem een jaar liet schilderen en fotograferen op haar landgoed bij Genzano di Roma, voor hem in 1891 naar Engeland terug te sturen met een kleine maandelijkse toelage en een titel: Baron Corvo (de Raaf). In deze hoedanigheid vestigde hij zich te Christchurch.
Hier leerde hij Gleeson White kennen, wiens vrouw Mevrouw Kraay wordt in Hadrianusvii. Maar binnen een jaar wordt hij door de ‘oplichterij’ van een catholiek van zijn toelage beroofd. Wederom in Schotland en straatarm brengt hij enkele weken bij de Franciscanen door en legt de ‘eenvoudige’ gelofte af. Dan ontmoet hij in 1893 de labourvoorman H.H. Champion (Dymoke in Hadrianus vii) in Aberdeen, die hem in de journalistiek inwijdt en hem in Londen introduceert bij John Lane, uitgever van The Yellow Book. Champion vertrok in 1894 naar Australië en liet rolfe, die als zijn secretaris was opgetreden, achter in de zorgen van een andere medewerker, die de opdracht had rolfe verder op weg te helpen in literaire kringen en enige aanvullende betalingen aan hem te verrichten. Deze medewerker (in de roman gekoppeld met Keir Hardy tot Kerardy en Jerry Sant), die een persoonlijke wrok tegen rolfe koesterde (‘ergens moest hij eens op een worm getrapt hebben’) wist hem echter de toegang tot het huis te ontzeggen en rolfe verdween, volkomen berooid, om in Noord-Wales te Holywell op te duiken. Onder de naam Fr. Austin vestigde hij zich als schilder onder de hoede van de wufte Jezuïet Beauclerk (Pater Albans, generaal van de Jezuïeten in Hadrianus vii) die hem vaandels en schilderingen voor de
| |
| |
Heilige Bron liet maken. In zijn pension te Holywell leert hij John Holden kennen (geheimkamerheer John Devine), een neef van de Bisschop Francis Mostyn (Frank Talacryn in Hadrianus vii). Na twee jaar verklaarde Beauclerk rolfe openlijk een soort sociale oorlog, omdat de schilder het honorarium voor zijn werkzaamheden opeiste, rolfe ging - onbetaald - bij de plaatselijke krant werken, waarin hij de Jezuïet aan de kaak stelde; Beauclerk reduceerde het hele gezin van de drukker, met rolfe incluis, tot het armenhuis. En toen lanceerden de Schotse en Catholieke kranten een aanval op Baron Corvo, een naam die rolfe allang weer had laten vallen en alleen nog als literair pseudoniem hanteerde. In deze hoedanigheid schreef rolfe de verhalencyclus Stories Toto Told me (Londen, 1898, John Lane) en het vervolg daarop In His Own Image (Londen, 1901, John Lane), zijn Borgiada Chronicles of the House of Borgia (Londen, 1901, Grant Richards) en vertaalde hij de Rubaiyat of Umar Khaiyam uit het Frans (Londen, 1903, John Lane) en The Songs of Meleager in samenwerking met Sholto Douglas (met Toto samen het model voor geheimkamerheer Iulo Carrino in Hadrianusvii) (Londen, 1937, The First Edition Club). In 1899 begint rolfe in Londen een nieuw leven als schrijver. Hij neemt zijn intrek in Broadhurst Gardens 69, Hampstead, waar hij vier jaar zal blijven wonen en niets anders doen dan schrijven, schrijven en nog eens schrijven. Nadat hij de naam Baron Corvo ook als pseudoniem heeft afgelegd, laat rolfe zijn eigen geschiedenis in vier delen uiteenvallen: ‘(a) De periode van zijn vroegere incarnaties:’ - verhaald in The Weird of the
Wanderer (Londen, 1912) en gedeeltelijk in Hubert's Arthur (London, 1935, Cassel & Co.);
‘(b) De periode dat hij de rimboe in gedreven werd:’ - overeenkomend met de lotgevallen van George Arthur Rose (de Roos) zoals verhaald in Hadrian the Seventh (London, 1904, Chatto & Windus);
‘(c) De periode dat de landgenotelijke zwerm hem (als bijen) omringde en leegzoog:’ - verhaald in het boek Nicholas Crabbe or The One and the Many (London, 1958, Chatto & Windus) (de Krab of Kreeft);
‘(d) De periode dat de Liefde hem vleugels gaf om mee te vluchten en rust te vinden.’ - de lotgevallen van Nicholas Crabbe in The Desire and Pursuit of the Whole (London, 1934, Cassell & Co).
Deze laatste twee romans bestrijken ieder maar een kleine tijdseenheid. Het omvangrijke boek The Desire speelt zich af in minder dan een jaar. Nicholas Crabbe behandelt een jaar of drie. Maar Hadrian the Seventh somt rolfe's hele leven op: van 1860 tot 1903, en beperkt zich niet tot Venetië of Londen, maar bestrijkt heel Engeland, Wales en Schotland, plus Rome en de Romeinse campagna: dit boek bergt het ruimste scala van semi-autobiografische gegevens. En in Hadrianus vii wordt George Arthur Rose afgesplitst in Hadrianus: een nieuw karakter, maar George Arthur Rose blijft in hem altijd aanwezig, om soms helemaal de overhand te krijgen, als de Paus zijn Ring heeft afgedaan. Door de martelaarsdood van Hadrianus wordt de figuur van Rose onbruikbaar; Corvo was in het werkelijke leven al onbruikbaar gebleken; de schim van Hadrianus blijft voortleven, maar voor Rose is een nieuw karakter nodig. Dit wordt Nicholas Crabbe. Rose en Crabbe lijken het meest op rolfe zelf, meer dan Corvo of Hadrianus: Rose in de verbitterde, scherpe kanten, Crabbe iets milder, hoopvoller en gelukkiger. De merkwaardige relatie tussen de twee wordt door rolfe beschreven in zijn voorwoord bij Nicholas Crabbe:
‘Wijlen onze Paparch Hadrianus (de zevende van die naam) had, toen Hij nog gewoon George Arthur Rose was, een vriend die Nicholas Crabbe heette. Ik gebruik het woord “vriend” hier in de moderne betekenis. Nicholas Crabbe was een man dien George Arthur Rose op straat aan zou kunnen spreken zonder een stokslag in zijn gezicht terug te krijgen voor de brutaliteit: een man dien George
| |
| |
Arthur Rose zou kunnen belasteren, belazeren, bepotelen, zonder dat iemand dat raar zou vinden. Vriendschap (in de ouderwetse betekenis van dat woord) kon hun relatie geenszins definiëren. Zij waren zich elkaars bestaan bewust. De goden van hun sterrebeeld hadden hen gelijkaardige karakters geschonken, hen in bijna identieke omstandigheden geplaatst, hen met dezelfde verschrikkelijke ervaringen geteisterd. Zij hielden van (of hadden een hekel aan) dezelfde dingen en personen: zij konden kortom wel met elkaar opschieten. Maar ze leefden ieder een gescheiden leven: heimelijk bewonderden ze elkaar. Pas op het allerlaatste einde werden zij werkelijk één. George Arthur Rose kon zich niet verdienstelijk maken voor Nicholas Crabbe; en Nicholas Crabbe wist dat, en verwachtte iemand die dat wel kon. Nicholas Crabbe kon George Arthur Rose niet van dienst zijn en George Arthur Rose hulde zich in een pantser van ijs. Samen hadden ze bergen kunnen verzetten. Maar ze bleven gescheiden: want elk van beiden mistende en vreesde en wantrouwde zichzelf, en kende en vertrouwde en beminde de ander. (...) Ik geloof dat ik deze twee verbazingwekkende schepsels beter kende dan wie ook. Anders zou ik het denk ik niet verkozen hebben om mijn korte verslag van George Arthur Rose's paparchaat te schrijven, op uitdrukkelijk gebod van en naar gegevens verstrekt door wijlen onze Allerheiligste Vader, mij persoonlijk overgebracht door Sir John Devine, verzegeld in een varkensleren map, negen weken na het martelaarsschap bij het Kasteel van Santangelo.’
In het zolderkamertje aan de Broadhurst Gardens, dat zo gedetailleerd bescheven wordt in het prooimion van Hadrianus vii, schrijft Rolfe naast vele artikelen zes meesterwerken, waaronder een eerste versie van het geniale historische dagboek van Dom Gheraldo: Don Renato: An Ideal Content (London, 1963, Chatto & Windus).
Op 17 maart 1902 schrijft hij aan Maurice Hewlett: ‘Mijn boek An Ideal Content - een poging tot een historische roman in een ijzersterke formule - gaat vandaag naar Heinemann. Ik ga nu beginnen aan een boek Hadrian the Seventh, een modern verhaal rond een eenvoudig psychologisch idee, dat ik opzettelijk voor het grote publiek schrijf.’
Op 9 januari 1903 schrijft hij aan J.B. Pinker: ‘Ik hoop dat ik U goed duidelijk heb gemaakt dat ik vastbesloten ben om als schrijver succes te hebben. Ik wijd mezelf aan het schrijven van boeken om een hele hoop geld te verdienen (...) De boeken waar ik nu aan bezig ben, zijn van een ander soort, minder academisch, opzettelijk populair.’ (Toch leverden Hadrianusvii en Don Tarquinio hem samen in totaal niet meer dan 1 pond, 18 shilling en drie pence op). Eind maart, de tijd van het jaar waarin Hadrianus vii van start gaat, maakt rolfe daadwerkelijk begin met het schrijven van zijn droomvervulling: en op 28 juli van datzelfde jaar 1903 (!) kan hij reeds aan James Walsh schrijven: ‘Wel, U ziet dat ik nog niet dood ben. Ik heb mijn boek afgemaakt en heb nu vier boeken in mijn aanbiedingsronde bij de uitgevers lopen. Het is een erg groots boek geworden, en een erg slecht boek. Ik zeg “een erg slecht boek” omdat ik het beeld van de moderne Rooms-Catholieken dat erin getekend wordt, haat en verafschuw. Ik schaam me voor zulke stakkers. Maar ik schreef en schrijf geheel tegen mijn wil, en ik kan slechts schrijven wat ik zie. Als de Rooms-Catholieken mijn werk niet leuk zullen vinden, dan moeten ze zichzelf er de schuld van geven dat ze hebben nagelaten mij een beter model te leveren.’
Donald weeks tekent hierbij aan: ‘Het feit dat Hadrianus vii beëindigd was voor rolfe deze brief schreef, niet meer dan een week na de dood van Leo xiii, weerlegt de mening van enkele van zijn biografen, dat dit boek geïnspireerd zou zijn door deze gebeurtenis. rolfe had in ieder geval in 1893 in Aberdeen al over de figuur van Hadrianus gesproken. Hij vertelde aan Champion en een van diens medewerkers dat hij op het punt stond gewijd te worden. Zodra die officiële zaak was afgewikkeld, beweerde hij, zou het nog maar een
| |
| |
stap zijn naar de Troon van Petrus. Later in Holywell, schreven de jonge Holden en hij afwisselend hoofdstukken van een verhaal over Hadrianus, hoewel dat waarschijnlijk alleen maar een historische roman betrof.’ Ook later zal rolfe nog over het éénjarige pontificaat van Hadrianus schrijven: ‘Mijn nieuwe boek gaat nog verder over Hadrianus. Een serie denkbeeldige stukken die door George Arthur Rose geschreven zijn en een serie denkbeeldige brieven die aan mij gericht zijn na de publicatie van Hadrianus vii door verscheidene personen en personages die in het boek genoemd worden...’ (Brief aan James Walsh van 3 november 1904). Dit zijn Rose's Records en Ivory Apes and Peacocks, door rolfe op gezak van Hugh Benson vernietigd!
Hadrianus vii was een van de weinige boeken van rolfe die vrijwel onmiddellijk na voltooiing en dus tijdens zijn leven nog gepubliceerd werden. Maar toen het boek uitkwam zat hij zonder middelen van bestaan en had hij net een rechtszaak verloren tegen Colonel Owen Thomas, bij wie hij vergeefs op betaling had aangedrongen voor een boek dat hij in diens opdracht geschreven had over de perspectieven van de landbouw in Zuid-Rhodesië. Zonder zijn hospita te kunnen betalen, verliet hij Kensington en nam zijn intrek bij zijn moeder en zuster die in Broadstairs een Kindergarten opgezet hadden. Hier schreef hij twee versies van Don Tarquinio (London, 1905, Chatto & Windus). Het grootste gedeelte van 1905 bracht hij weer in Oxford door, waar hij Dr. E.G. Hardy hielp met het nakijken en beoordelen van proefschriften. Tegen het einde van dat jaar ontmoette hij Harry Pirie-Gordon, in wiens ouderlijk huis te Zuid-Wales rolfe met open armen ontvangen werd en waar hij, in samenwerking met de jonge Harry, diverse projecten opzette. De Pirie-Gordons genoten van het gezelschap van hun geverseerde gast tot 1908 toen Professor Richard MacGillivray Dawkins, voormalig hoofd van de Archeologische School te Athene, toen professor Nieuw Grieks in Cambridge, rolfe ten huize van de Pirie-Gordons leerde kennen en hem vroeg mee te gaan op een zesweekse reis naar Venetië, rolfe bleef echter in Venetië, zonder middelen van bestaan ofschoon zijn aanbiedingspakket aan de uitgevers indrukwekkend en omvangrijk was, en woonde afwisselend in hotel Belle Vue et de Russie en bij Dr. Ernest van Someren. Hier schreef hij zijn laatste meesterwerk The Desire and Pursuit of the Whole. Toen Mevrouw van Someren, één van de weinige vrouwen in rolfe's leven die een warme vriendschap voor
hem koesterden, een deel van het ms. te lezen kreeg, voelde ze zich verplicht rolfe te verzoeken om het boek, dat ze smadelijk achtte, te vernietigen, of haar huis te verlaten. Gelukkig deed rolfe het laatste en de winter van 1910 bracht hij onder de open hemel op het Lido door, ternauwernood een zware longontsteking overlevend. Uit het ziekenhuis ontslagen woonde hij weer een paar weken in Hotel Belle Vue etc, werd begin 1911 weer op straat gezet, woonde, werkte en sliep dat jaar in een open topo (soort Venetiaanse platbodem) en ontmoette in 1912 zijn laatste maecenas in de persoon van de Eerwaarde Justus Sergeant. Deze regelde zijn zaken en verleende hem een voorschot. The Weird of the Wanderer werd gepubliceerd en met de royalties daarvan en de hulp van Justus Sergeant kon hij het Albergo Cavaletto en later zijn paleis Marcello aan aan het Canal Grande betrekken in 1913. Van zijn plotseling iets betere omstandigheden maakte hij gebruik om de verarmde Britse exconsul Edward de Zuccato te helpen en liet hij de ongelukkige Horatio Wade-Brown meegenieten die een kamer in zijn appartement betrok en met wie hij de zomer van 1913 op de Adriatische Zee zeilde in zijn eigen boot. Op 25 October van dat jaar sterft rolfe aan een hartaanval, smetteloos neerzijgend op zijn bed, ‘in een pose die voor de vinders van zijn lijk geen onstichtelijke of onordelijke aanblik zou opleveren.’
| |
| |
| |
Een hypothetisch astrologisch ideaalportret van Freddy Rolfe
Nooit is er reden geweest te twijfelen aan rolfe's geboortedatum: 22 juli 1860 - rolfe zelf bevestigde kennelijk deze datum en niemand had tot nog toe een motief haar te betwisten. Wij hebben zulk een motief wel. Bij het bekijken van rolfe's horoscoop (waartoe hij zelf alle uitnodiging verleent in zijn correspondentie en boeken) wordt de traditionele datum op zijn minst aanvechtbaar en voor ons onwaarschijnlijk. Ook al hebben de nu volgende argumenten geen directe bewijswaarde, de termen waarmee het karakter wordt onderverdeeld in de astrologie, leveren juist de meest werkzame ingrediënten voor om het even wie of wat voor karakter je wilt bespreken.
Hoe ziet de horoscoop voor 22 juli eruit? Apollo staat dan op enkele minuten van de gradenboog en enkele uren van de klok verwijderd van de Leeuw, maar rolfe is een zuivere Kreeft, zoals hij zelf voelde en zoals ook duidelijk blijkt. De Maan staat op die dag in het teken virgo (aanleg tot nederigheid in het karakter) met als bijkomende omstandigheid dat Apollo en Maan een sextiel vormen, duidend op een harmonieus karakter. Alle biografische en literaire argumenten betreffende rolfe om de ridiculiteit hiervan aan te tonen zijn overbodig voor de lezers voor wie dit stuk bestemd is. Als laatste in een reeks van potentieel veel meer argumenten voor de incongruentie en algemene ondeugdelijkheid van zulk een karakterhoroscoop, zou men wel het schrijnende feit kunnen opmerken van de mooie coniunctie Apollo/Venus, indicerend een in de liefde gelukkig persoon, die bemind wordt.
Rekening houdend met de historisch niet onmogelijke gegevenheid dat rolfe's overgeleverde geboortedatum afkomstig is uit de archieven van de Engelse Staatskerk en dus wellicht slechts de ‘Anglicaanse geboorte’ c.q. doop aangeeft, hebben wij de mogelijkheid gecreëerd om met astrologische middelen de geboortedatum van Freddy te rectificeren. Uit al zijn geschriften blijkt dat rolfe een bijzondere belangstelling voor astrologie had. Hij gebruikte astrologische voorspellingen om het juiste moment voor zakelijke transacties vast te stellen en was maar al te bereid van nieuwe vrienden een uitgebreid astrologisch portret te tekenen. (Vergelijk de astrologische portretten van benson, walsh en bainbridge in de brieven aan dezelfden). In afwijking van de moderne manier van noteren, gebruikte rolfe natuurlijk de middeleeuwse voorstelling van de zodiac door een rechthoek in twaalf driehoeken te verdelen met een nieuwe, kleine rechthoek binnenin, of ook soms de eenvoudiger Byzantijnse verdeling van het hemelvlak in twaalf velden; de pas in onze eeuw ontdekte zogenaamde ‘mysterieplaneten’ konden bij rolfe's berekeningen vanzelfsprekend nog geen rol spelen.
‘... You should learn to be as merciful as God to all poor sinners born between the twenty-first of June and the twenty-fourth of July: for they are born under the constellation Cancer; and their nature is the nature of a crab. They are the cleverest, tenderest, unhappiest, most dreadful of all men.’ (The Desire, p. 12).
Zó definieert rolfe zelf de belangrijkste karakteristieken van de kreeftmens; één opvallend ding uit dit citaat speelt ons al meteen in de kaart: hoewel de zon op de 22ste juli 's avonds laat het teken van de Leeuw binnenkomt, wijkt rolfe van de gebruikelijke kreeft-periode af, door er enkele dagen aan vast te toveren, ongetwijfeld om zijn eigen kreeft-zijn ‘veilig’ te stellen.
Ook Hadrianus vii geeft veel voorbeelden van de manier waarop rolfe/Rose werkt met horoscopen:
- | C&w-ed. 290: ‘A rapid horoscopical calculation let Hadrian know the lines on which to proceed.’ |
- | c&w-ed. 194: ‘A Pope Who asked you the hour and the date and the place of your birth, drew diagrams on paper, and then told you
|
| |
| |
| your secret vices and virtues, was a practisant of arts unholy.’ |
- | c&w-ed. 325: ‘A short calculation displayed Jupiter passing through Aries, which signified immense benefit to England. Oh, very good. Then, what should be his course of action?’ (Op 1 maart 1904 kwam Iupiter op oo het teken van de Ram binnen; de dichtstbijzijnde tijdstippen waarop dat ook gebeurde waren maart 1892 en februari 1916: een intrinsiek bewijs voor de datering van het verhaal in 1904 en niet in 1910!) |
Alle protagonisten van rolfe hebben zijn eigen sterrebeeld. Vooral de astrologische karaktertyperingen van Nicholas Crabbe worden in The Desire en in The One and the Many breed uitgemeten. En veelvuldig maakt rolfe gebruik van metaforen ontleend aan de constellatie van de hemellichamen. (Die ook onbewust een rol meespelen: in Broadhurst Gardens woonde de schrijver op nummer 69, welk getal op zijn kant het teken voor Kreeft geeft).
Vreemd genoeg zijn er geen zuiver astrologische berekeningen over rolfe's eigen karakter bewaard gebleven in zijn vele brieven: heeft hij die voor anderen nooit willen optekenen? Misschien kan men voorzichtig concluderen dat de resultaten die rolfe boekte met zijn geboortedatum van 22 juli niet erg overtuigend waren. En het zijn uitsluitend algemene karakteriseringen van het kreeft-type (die altijd neerkomen op een transpositie van de fysieke naar psychische kwaliteiten) met een sterke invloed van de Maan (heerseres van de Kreeft) die telkens in bijna gelijke bewoordingen terugkomen.
Maar het gaat ons nu niet om de door rolfe voortdurend op de voorgrond geplaatste symboliek van Kreeft en Maan, doch om een ‘hypothetisch astrologisch ideaalportret van Freddy rolfe.’
De sterke invloed van de maan, die rolfe noemt (zijn pupparino heette ‘Selena’, en op al zijn zelfontworpen wapens is tegenover het kreeft-teken een lunateken te vinden) kan men in de eerste plaats al duidelijk aan zijn gezicht aflezen, rolfe heeft een typisch wat men noemt ‘vollemaans-gezicht’. De invloed van de maan is het nadrukkelijkst bij volle maan; in onze hypothetische horoscoop is rolfe geboren kort na volle maan, op 4 juli 1860 omstreeks het middaguur, (in onze radixfiguur staat bovendien heer 6, Neptunus, in huis 6, wat wijst op voortdurende, haast slovende arbeid), toen de Maan in de laatste graden van de Steenbok coniunct stond met Mars.
4 juli 1860
| |
| |
Astrologisch betekent dit dat het Pars Fortunae in het zevende huis staat, wat duidt op een niet-aflatend actief zijn: altijd bezig zijn, ook met verschillende dingen. Hoewel hij soms moe was, is van rolfe niet bekend dat hij voor zijn dood ooit gerust heeft. De astrologische taak die mensen met pars in zeven te vervullen hebben, betreft het leren samenwerken met anderen; maar zij verzetten zich juist tegen elke vorm van gezag; daardoor geraken zij nimmer tot bevredigende samenwerking; zij stoten zich telkens aan de ander en verwijten hen dan niets voor de zaak te voelen.
Zulke verwijten klinken onophoudelijk door en voeren zelfs de boventoon in de correspondentie van rolfe, telkens opnieuw probeerde hij een werkverbond te sluiten met mensen waarvan hij dacht dat ze gelijkgericht waren. Maar de resultaten van de samenwerking met sholto douglas, harry pirie-gordon en robert hugh benson zijn exemplarisch in hun stroefheid en hun falen, (benson was een schorpioen en kon dus in principe goed met rolfe opschieten. Het is niet onbetekenend dat Zilda/Zildo - de ideale wederhelft die rolfe zichzelf als vervulling van de liefde geeft in The Desire - een schorpioen is!) Het kwam er dan op neer dat rolfe de projecten uit handen van zijn compagnons nam en ze liet vallen of ze alleen afmaakte, zodat er van de samenwerking niets meer te zien was.
Het karakteristieke van ons astrologisch portret van rolfe is de coniunctie van Mars en Maan in de laatste graden van de Steenbok (wiens eigenschappen als antipode van de Kreeft de contouren van het schaaldier extra scherp doen uitkomen) (de Maan in Capricornus geeft als eerste reactie altijd: niet reagegeren!!), die een oppositie vormt met de coniunctie van Iupiter, Venus en Mercurius in de eerste graden van de Leeuw, een afflictie die zich in onze radix bovendien afspeelt in de cruciale hoekhuizen 4 en 10. De invloed van de door ons gekozen Libra-ascendant (ontwikkelde smaak en kunstzin, vrouwelijke elegantie, besluiteloosheid) en de bovengenoemde samenstand in Leo verklaren genoegzaam de potentiële homosexuele neigingen in het karakter. Mars staat in de Steenbok (naast de Maan, wat zijn onherroepelijke en rampzalige zelfzuchtigheid typeert): het libido is losgekoppeld van het gevoelsleven en zo werkt de sexuele energie in trappen van stroefheid, schijnbare onverschilligheid tot doelbewuste toegeeflijkheid, vanzelfsprekend altijd gepaard gaande met een onbedwingbare lust voor macht en geëxalteerde overheersing: ‘I am not by any means a weak creature myself, and though I am very slow to work up to a pitch, yet, when I am worked up I can behave quite terribly and not tire.’ (Venice Letters, pg. 36).
De hierbij door ons gegeven geboorteradix van Freddy rolfe verschaft de amateur alle gegevens om de aanzet tot onze karaktertekening bevestigd te zien. Aangezien alle kosmische en locale posities, aspecten en huizenverbanden het totaalbeeld alleen maar versterken en de hele persoonlijkheid van rolfe met al zijn onwaarschijnlijke facetten en bizarre levensomstandigheden, inclusief het feit dat hij eerst na zijn dood op zo'n dubbelzinnige manier beroemd zou worden, zo scherp omlijnd boven alle biografische tekeningen uittillen, moeten wij ons moeite doen om het bij dit zeer summiere overzicht te laten.
Tot slot nog enige voorbeelden van deze horoscoop die in al zijn elementen exemplarisch mag heten. Iupiter in de Leeuw (excessieve trots, een soms verkwistende vrijgevigheid, een hang naar sublieme propaganda en daardoor een uitnemend, gezagvol leraar) / Apollo in huis 10 (deze mensen doen altijd van zich spreken, in negatieve of in positieve zin) / Mercurius in huis 10 (vaak schrijver of secretarisrollen, maar ook vaak lieden van een vermeende autoriteit, die hun rol niet lang weten te handhaven - Hadrianus!) / Jupiter in huis 10 (ambities naar kerkelijke loopbaan, opvoedende taken, leraarsposities) / Oppositie Mars - Iupiter (sexuele repressie vanwege religieuze of andere overtuigingen) / Saturnus in de Leeuw (autocratie, onbuigzame gerichtheid op
| |
| |
de zelfopgelegde wetten) / Saturnus in huis ii (zeer grievende teleurstellingen met vrienden en compagnons, een neiging tot eenzaamheid, noest arbeiden zonder resultaat, uitgesloten zijn van de maatschappij) / Pluto in huis 8 (sterke uitwerking: een volledige aanslag op en uitbuiting van de emotionele energie en financiële middelen van anderen).
| |
Hadriana
Hadrianus vii, de 256ste Bisschop van Rome, voorheen de Eerwaarde George Arthur Rose, Engelsman geboren te Londen, gekozen te Rome op St. Jorisdag 1903 (of 1910?) (Die xxiij Aprilis S. Georgii Martyris), 43 jaar oud bij Zijn verkiezing, gestorven de martelaarsdood op St. Jorisdag, 23 april 1904 (1911) te Rome; duur van Zijn pontificaat: één jaar.
Hadrianus i (772-795) was een Romein, die zich onderscheidde als de ‘bouwer van Rome’. (H)Adrianus vi (1522-1523), Florens Adriaanszoon Boeiens uit Utrecht, was de enige Nederduitse Paus, en heeft in zijn korte regeringsperiode toch diepe indruk achtergelaten door zijn tegenspel tegen Luther. De enige Engelse Paus was Hadrianus iv (1154-1159), ambitieus om de tekorten van zijn naamgenoten, de hoogbejaarde Hadrianus ii (867-872) en de vroeggestorven Hadrianus iii (884-885) weer goed te maken. Deze vierde Hadrianus kroonde Barbarossa die Rome veroverde en de Paus op zijn terugtocht met zich meenam.
Hadrianus v (1276-1276) is in de rij wel het minst interessant: hij werd gekozen door een conclaaf onder koninklijke supervisie en regeerde slechts één maand.
Hadrianus xii volgt Leo xiii op als Opperste Pontifex der gehele Kerk, maar het preciese jaar waarin zijn pontificaat valt, is niet geheel duidelijk. Eén ding wél: rolfe zette zijn boek op als een verhaal dat in de toekomst speelde. Toen hij eind maart 1903 de definitieve versie begon te schrijven, leefde Leo xiii nog. Hij was toen al 93 jaar oud en had al 25 jaar geregeerd, maar iedereen verwachtte dat deze onverwoestbare grijsaard de honderd zou halen (waarop de kwieke noventogenarius eens riposteerde: ‘Wij zouden geen grenzen willen stellen aan de Goddelijke Voorzienigheid!’) Op 28 juli 1903, één week nadat Leo op 20 juli gestorven was, en twee weken nadat Rolfe's boek voltooid is en op de post gedaan, schrijft rolfe aan James Walsh dat Hadrianusvii het verhaal van het éénjarig pontificaat van een Engelsman is ‘met een temperament van een kat en een voorliefde voor Amerikaanse onafhankelijkheid die zichzelf op Petrus' Troon geplaatst ziet. A.D. 1910.’ Maar Leo xiii werd geen honderd en daarom kan men stellen dat Hadrianus vii hem in 1903 opvolgde.
Hoe past deze unieke Paus in Zijn tijd en wat waren Zijn verdiensten? Daartoe moet men een nadere blik werpen op de wereld en het Italië van de vorige eeuw in het algemeen, en op het Vaticaan van die tijd in het bijzonder. In de 19de eeuw ging het met de Kerkelijke Staat, een aanzienlijk gebied rond Rome waarover de Paus ook temporele souvereiniteit uitoefende, steeds slechter. Italië was verdeeld in verschillende staten: het Koninkrijk van de beide Siciliën o.l.v. het conservatieve Huis Bourbon, het Koninkrijk Sardinië o.l.v. het progressieve Huis Savoye, de republiek Venetië, Toscane, Parma, Lombardije, Turijn en nog wat kleingoed. Na de val van Napoleon in 1814 waren de nationalistische ideeën, die in de Franse Revolutie tot ontwikkeling waren gekomen, bij het Italiaanse volk levendig gebleven. Maar in deze periode van Restauratie handhaafden de staatshoofden, gesterkt in hun ideeën op het Congres van Wenen (1815) de status quo. Von Metternich verklaarde minachtend dat Italië slechts een aardrijkskundige uitdrukking was. Ook in de Kerkelijke Staat werden alle nationalistische tendenzen sterk onderdrukt onder de uiterst reactionaire pontificaten van Leo xii (1823-1829) en Gregorius xvi (1831-1846). Maar geheime genootschappen als de Carbonari wonnen steeds meer terrein. Sommigen stelden zich een Italiaanse Statenbond voor onder leiding van de Paus,
| |
| |
anderen streefden naar een Italiaanse Republiek. Revoluties en opstanden in het Patrimonium Petri moesten door Oostenrijkse troepen onderdrukt worden. Toen kwam Pius ix op de troon in 1846 en wist zich bij de liberalen aanvankelijk zeer geliefd te maken: bij de 1848 revoluties was Hij een van de eersten die een constitutie afkondigden. Koning Albert van Sardinië verdreef de Oostenrijkse troepen uit Milaan en ontketende een stormachtig élan onder de Nationalisten van geheel Italië om ‘de vanen van Sardinië’ te volgen, daarbij van de Paus vorderend dat ook Hij Oostenrijk de oorlog zou verklaren. Met zijn non possumus was het toen meteen met de populariteit des Pausen gedaan. Pio Nono moest vluchten naar Gaeta en Mazzini riep te Rome de republiek uit. In 1849 werd de oude toestand weer met geweld hersteld en brachten Franse troepen, gestuurd door Napoleon iii, de Paus weer naar Rome terug. Cardinaal-Staatssecretaris Antonelli wist alle liberale gedachten krachtig te onderdrukken. Alleen in Sardinië bestond nu nog een constitutie en de nieuwe koning, Vittore Emanuele, gaf aan zijn minister Cavour volmachten om met Napoleon te onderhandelen over het uit Italië verdrijven van de Oostenrijkers, waartoe in 1859 een begin werd gemaakt. Na een gedwongen vrede slaagde Cavour erin om Parma, Modena en Toscane bij Sardinië te voegen d.m.v. volksstemmingen. Tegelijkertijd trok de Piedmontese condottiere Garibaldi met zijn duizend roodhemden naar Sicilië, veroverde het eiland en vervolgens ook het vasteland van het Koninkrijk Napels.
Vittorio Emanuele ondertussen kon niet gedogen dat een republikein erin zou slagen waar hij naar streefde, en trok hem van het noorden tegemoet, waardoor hij de neutraliteit van het Pauselijk gebied moest schenden. De troepen van de Paus probeerden hem tegen te houden, maar werden bij Castelfidardo verslagen. Het nieuwe koninkrijk omvatte nu heel Italië behalve Venetië en een klein gebied rondom Rome, door Zouaven en Franse troepen verdedigd. Maar toen het uitbreken van de Frans- | |
| |
Duitse oorlog in 1870 Frankrijk noopte zijn troepenmacht uit Civita Vecchia terug te trekken, konden de Garibaldisten de Eeuwige Stad veroveren. Italië was één - en met de Kerkelijke Staat was het gedaan, twaalf eeuwen nadat ze door de Karolingers was gegrondvest. Natuurlijk protesteerde de Paus: Hij weigerde Zich neer te leggen bij de annexatie van Zijn wereldlijk gebied en trok Zich als vrijwillige balling in het Vaticaan terug. Bijna 60 jaar lang zou ‘de Romeinse Kwestie’ de betrekkingen tussen Vaticaan en Quirinaal vertroebelen. Pius ix wilde het schenden van zijn historische rechten niet sanctioneren en verwierp daarom de z.g. Waarborgenwet die de persoon van de Paus als sacrosanct beoogde te beschermen, hem het gebruik van Zijn paleizen liet, de volledig vrije uitoefening van zijn kerkelijke rechten respecteerde en hem een jaarlijkse belastingvrije schadeloosstelling van 3.255.000 lire wilde uitkeren. Ook Pio Nono's opvolgers Leo xiii, Pius x en Benedictus xv hebben zich steeds afzijdig gehouden tegenover de bestuurders van Italië en zich verplicht geacht een non possumus te moeten uitspreken, wanneer hun gevraagd werd de feitelijke toestand in Italië maar te erkennen en de waarborgenwet te aanvaarden. ‘Immers al is de tijdelijke macht voor den Paus niet absoluut noodzakelijk om het geestelijk ambt van Hoofd
van de Catholieke Kerk goed te kunnen vervullen, toch is terecht het souverein bestuur van enig grondgebied steeds als relatief moreel noodzakelijk beschouwd, opdat de Vertegenwoordiger van Christus op aarde, die als zoodanig reeds aan iedere jurisdictiemacht is onttrokken, zijn universeel herdersambt voortdurend op een wijze, die uit haar aard vertrouwen wekt, in volkomen onafhankelijkheid, volle vrijheid en rijke vruchtbaarheid zou kunnen uitoefenen.’ (post & smit).
Ofschoon de opeenvolgende Pausen het bijna zestig jaar niet wilden toegeven, was het Pausschap in enkele decaden heel zijn wereldlijke macht kwijtgeraakt door de totaal verkeerde politiek die de onzekere Pius ix voerde - een politiek die noodlottige gevolgen had. De onbuigzame houding van de H. Stoel in de ‘Romeinse Kwestie’ - met een non expedit-uitspraak verbood de Paus zelfs de Italiaanse catholieken om deel te nemen aan het politieke leven van hun vaderland - verdeelde de catholieken onderling en veroorzaakte een massale afval van de Kerk. Toch won juist in deze periode het Pausschap enorm aan betekenis en bereikte het sacerdotium een ongekende hoogte. Al onder het aartsconservatieve regiem van Gregorius xvi, die ‘alle moderne fratsen als spoortreinen en gasverlichting’ uit zijn rijk bande, was er meer de nadruk gelegd op de centrale en internationale positie des Pausen. Deze Gregorius veroordeelde in Zijn encycliek Mirari vos van 1832 de algehele onbeperkte vrijheid van gedachte en woord, waarbij hij zich vooral richtte tegen Franse denkers als lamennais, lacordaire en montalembert. En ook de labiele Pio Nono, die Zich aanvankelijk im temporele zaken zo liberaal had opgesteld, ging na het échec van Zijn politiek en na het verlies van Zijn imperium, te keer tegen de ‘liberale nieuwlichterij’ die volgens Hem het wezen der Kerk en de rechtmatige aanspraken van het Pausdom hadden aangetast. In 1846 liet Hij, sterk onder invloed van de nog altijd raadselachtige figuur van de cardinaal-staatssecretaris Giacomo Antonelli, de encycliek Quanta cura verschijnen, waarmee Hij een Syllabus errorum van tachtig veroordeelde dwalingen deed vergezellen. De toon van dit schrijven is goed te vergelijken met de herderlijke verbetenheid waarmee Hadrianus
vii Zich tegen de Socialisten zal keren, zoals moge blijken uit een dergelijke alinea:
‘Daarom dan ook hebben onze voorgangers voortdurend met apostolische moed weerstand geboden aan de misdadige plannen van kwaadwillige mensen die hun misleidende leerstellingen overal heen verspreidden, gelijk de golven van een stormachtige zee haar schuim, die vrijheid beloofden, ofschoon zelf slaven van het verderf, en die het erop aanlegden om door
| |
| |
hun bedrieglijke meningen en allerverderfelijkste geschriften de grondslagen van de catholieke godsdienst en van de burgerlijke maatschappij los te woelen, deugd en gerechtigheid geheel uit te bannen, aller hart en geest te verderven, de onbedachtzaamheid en vooral de onervaren jeugd van het rechte levenspad af te brengen en jammerlijk te verleiden, in dwaling te verstrikken en zo eindelijk van de boezem der catholieke kerk los te rukken...’
Acht jaar daarvoor was de Paus al in een geheel onbekende blauwe kleur uitgekomen door zelfstandig en zonder concilie de Onbevlekte Ontvangenis van Maria af te kondigen als dogma, een duidelijke stap in de richting van de onfeilbaarheidsdoctrine omdat de Paus iets tot de geloofsleer verhief zonder dat de gehele Kerk door haar instemming de facto zulks bekrachtigd had. Het pauselijk prestige bereikte in geestelijke zaken een hoogtepunt toen de Paus, voornamelijk op instigatie van ‘de rode Paus’, staatssecretaris Antonelli, en van de ‘zwarte paus’, de Generaal van de Jezuïeten Petrus Johannes Beck, in 1869 het twintigste oecomenische concilie bijeenriep, zogenaamd om de Syllabus toe te lichten, maar in werkelijkheid om de beruchte onfeilbaarheidsdoctrine middels chicanerieën, omkoop en valse stemmingen bevestigd te krijgen. Natuurlijk werd er geducht oppositie gevoerd onder aanvoering van de Aartsbisschop van Praag, Cardinaal Prins von Schwarzenberg, en de bisschop van Djakovo, Joseph Georg Stroszmayer, die regelmatig het spreken onmogelijk werd gemaakt door kreten als: ‘Schande! Schande!’, ‘Weg met die ketter!’, ‘Lucifer!’, ‘Anathema! Anathema!’ Onder omstandigheden die ongetwijfeld model hebben gestaan voor de verwikkelingen en partijvorming in het conclaaf en consistorie van Hadrianus vii, en die bijna tot een reusachtig schisma leidden, wederom net als in Hadrianus vii, drukte Pio Nono Zijn wil door en verkondigde op 18 juli 1870 de pauselijke onfeilbaarheid als dogma, wanneer Hij ex cathedra sprak: d.w.z. als Hij bij het uitoefenen van Zijn herders- en leraarsambt krachtens Zijn hoogste apostolische gezag een zaak van geloof of zeden aan de gehele kerk voorstelt - iets tot de geloofsleer verheft zonder dat de instemming van de Kerk het
pas, zoals vroeger noodzakelijk, geldig maakt. Dit eerste Vaticaans Concilie werd nooit volledig afgesloten, maar verdaagd, omdat op 20 september 1870 Rome viel voor de troepen van Victor Emanuel. Pius ix was voorlopig de laatste Paus die vanuit de buitenloggia van de Sint Pieter de Urbi & Orbi had gegeven. De voorganger van Hadrianus vii kwam in 1878 op de troon. Leo xiii werd opgezadeld met een Kulturkampf, een felle strijd tussen Kerk & Staat, in Frankrijk, maar vooral in het Duitsland van Bismarck, dien Pius ix voor ‘een nieuwe Attila’, ‘een tweede Nero,’ had uitgemaakt en dien de Paus methoden verweet gelijkend op de vervolgingen onder Diocletianus. De zeer redelijke en beminnelijke Leo wist met Bismarck tot een schikking te komen, maar slaagde er niet in de Franse Catholieken met de iiie republiek of met een oppermachtig pausschap te verzoenen, en ook in de ‘Romeinsche Kwestie’ werden de tegenstellingen alleen maar groter. Nog op 15 juni 1887 zette Leo in een schrijven aan Zijn nieuwe cardinaal-staatssecretaris Mariano Rampolla del Tindaro - één van de grote cardinalen in de traditie van Borromeo en Consalvi, en onbetwist het model voor Hadrianus' staatssecretaris Mariano Ragna - het wezen van dit geschil uiteen, en wees Hij erop dat voor het opperhoofd der kerk vrijheid en onafhankelijkheid van bestuur geheel en al gewaarborgd moesten zijn. De Paus van Rome mocht daarom aan geen enkele aardse macht onderworpen zijn en moest wel, niet uit eerzucht, maar om Zijn ambtsplichten goed te kunnen vervullen, een zeker territorium als onafhankelijk rijksgebied opeisen. Vooral t.o.v. de wetenschap liet de verlichte Leo een frisse wind door het Vaticaan waaien en Zijn indrukwekkende reeks encyclieken (o.a. Arcana divinae sapientiae: over het huiselijk geluk,
Diuturnum: over de
| |
| |
organisatie van de staat, Immortale Dei: over de verhouding tussen Kerk en Staat, waarin Hij, vooruitlopend op Hadrianus, al voorzichtig stelde dat Kerk en Staat ieder op hun eigen gebied volkomen souverein zijn) hebben de Kerk weer iets meer synchroon aan de tijdgeest doen lopen. De belangrijkste encycliek uit het belangwekkende pontificaat van Leo xiii is ongetwijfeld Rerum novarum van 1891, waarin Hij stelde dat het socialisme niet bij machte is om de sociale kwestie op te lossen; veeleer dan in een klassestrijd diende men een oplossing in de samenwerking van werkgevers en werknemers te zoeken. Door Zijn grote sociale bewogenheid kreeg Leo xiii de hatelijke bijnaam ‘de Arbeiderspaus’ toegevoegd, terwijl Hij juist bezield was door een harmonische wisselwerking tussen rede en geloof, cultuur en kerk. Enkele citaten uit De eenmaal opgewekte omwentelingsdrift... (Rerum novarum semel excitate cupidine...) kunnen aantonen hoe Hadrianus bepaalde ideeën van Hem, over privaatbezit en klasseverhoudingen, onderschreef; andere, over verenigingsleven en het recht van de arbeider op een bepaald loon, weersprak:
‘4. Immers duidelijk is het dat de arbeid, ondernomen door hem die in een winstgevend bedrijf werkzaam is, juist hierin zijn reden en naaste doel vindt: zich iets te verwerven en als persoonlijk eigendom te bezitten...’
‘7. In dit alles ligt een nieuw bewijs, dat het privaatbezit geheel in overeenstemming is met de natuur...’
‘15. Bij het vraagstuk dat Ons thans bezighoudt, is dit een hoofdfout, zich in te beelden dat de ene klasse uiteraard vijandig staat tegenover de andere, alsof de rijken en de armen van nature bestemd waren tot een hardnekkige onderlinge strijd...’
‘19. Goederen in privaat-eigendom te bezitten is een natuurlijk recht van de mens; en van dit recht gebruik maken, vooral in de samenleving, is niet alleen geoorloofd, maar volstrekt noodzakelijk...’
‘36. Maar de voornaamste plaats nemen de werkliedenverenigingen in... Het verheugt Ons, dat overal zulke organisaties zich vormen...’
In het prooimion van Hadrianus vii noemt Cardinaal Courtleigh (Cardinaal Vaughan in werkelijkheid) George Arthur Rose ‘een expert in de annalen van de conclaven.’ Toen rolfe deze woorden schreef, moest hij tevens aan het werk zijn geweest voor een artikel ‘Notes on the Conclave’ dat in het augustusnummer 1903 van The Monthly Review zou verschijnen en dat, ofschoon Leo toen net dood was, begint in de toekomende tijd: ‘Als Leo P.M. xiii (...) Zijn levenseinde in deze wereld zal hebben bereikt...’ In het conclaaf dat rolfe met veel details in Hadrianus vii beschrijft, is staatssecretaris Mariano Ragna de belangrijkste pauskandidaat; juist als hij op het punt staat te winnen, verspeelt hij door een gedachteloze fout bij het stemmen zijn candidatuur. In het historische conclaaf na het overlijden van Leo xiii was Leo's ex-staatssecretaris Mariano RampoIIa (die model stond voor Ragna) de belangrijkste candidaat, tot hij getroffen werd door een veto van Keizer Joseph van Oostenrijk, het laatste veto in de pausgeschiedenis. (Overigens komt het zeer zelden voor dat een staatssecretaris kandidaat is voor het pausschap: ze hebben teveel macht in hun ambt om onbevangen aanvaard te worden. De Staatssecretaris wordt door iedere Paus persoonlijk gekozen en legt bij de dood des Pausen zijn ambt neer. Het gebeurt slechts zelden dat de opvolger dezelfde staatssecretaris behoudt, zoals Hadrianus vii Ragna aanhield: later zal Pius xi (1922-1939) het bij hoge uitzondering nog eens doen met cardinaal Pietro Gasparri.) Deze voorspellende en magische kracht van rolfe's verbeelding zal één van de opvallendste karakteristieken van heel Hadrianus' regnum zijn: het vooruitlopen op werkelijke gebeurtenissen, de
vérvooruitziende blik zijn bijna beangstigend in hun doordringende profetie. Deze ongebruikelijke apostolische hoedanigheid blijkt zowel in hele kleine dingen
| |
| |
als in grote beleidslijnen. Zo loopt Hadrianus, Die bij Zijn kroning verbiedt dat er gejuicht wordt, vooruit op de historische opvolger van Leo xiii, Pius x (1903-1914), die bij Zijn kroning plakkaten in de Sint Pieter liet ophangen met een verbod voor de gelovigen om te applaudisseren en te juichen. En zo is Hadrianus Pius xi (1922-1939) 26 jaar vóór als Hij voor het eerst weer op het buitenbalkon van de Sint Pieter verschijnt voor de Apostolische Zegen en voor het eerst weer bezit neemt van Zijn rechtmatige bisschopskerk Sint Jan van Lateranen, sinds de regering van Keizer Constantijn de cathedraal van Rome en de hoofdkerk van de wereld: omnium urbis et orbis ecclesiarum mater et caput. (In werkelijkheid geschiedden deze dingen pas in 1922 en 1929). Hadrianus wandelt alleen door Rome - iets waar geen Paus tijdens de Romeinse Kwestie ook maar aan gedacht zou hebben, en wat Johannes xxiii pas 25 jaar ná het oplossen van de Romeinse Kwestie aandurfde.
Net als rolfe trekt Hadrianus horoscopen en gebruikt Hij maanstenen en alexandroliethen om in de toekomst te kunnen kijken: ‘Natuurlijk maak ik gebruik van de occulte artes en gebruik ik een heldere alexandroliet en een maansteen die voorspellen...’ (Brief aan Walsh van 4 mei 1903). Hetgeen wellicht Zijn trefzekerheid verklaart.
Een van Hadrianus' grote verworvenheden is een verzoening met de Italiaanse Koning en een oplossing van de Romeinse Kwestie - waar Pius xi pas in 1929 in zou slagen met de beroemde verdragen van Lateranen: hierdoor werden de normale verhoudingen met het Koninkrijk Italië hersteld en aan de Paus de volle souvereiniteit geschonken over de Città del Vaticano; dit accoord, tot stand gebracht door de pauselijke nuntius Pacelli en Mussolini, behelsde een tractaat en een concordaat, met speciale privilegies voor de geestelijkheid, dat kortelings weer tot enkele artikelen is teruggebracht. Hadrianus legt het heel anders aan: één van Zijn eerste daden is het uitvaardigen van de encycliek Regnum meum, waarin Hij afstand doet van alle aanspraken op wereldlijke macht. Een enorm grootscheeps hulpprogramma voor Italië (waarvoor alle schatten van het Vaticaan worden opgeofferd) doet de rest om Victor Emanuel te verzoenen. In de woorden van deze encycliek en Hadrianus' bemoeienissen met de wereldpolitiek, zoals weergegeven in Zijn Brief aan de Vorsten, is een enorme paradox gelegen: méér dan eens laat Hadrianus Zich voorstaan op Zijn innerlijke tegenstrijdigheden, die Hij als een deugd beschouwt. Niet voor niets heeft Hadrianus het in Zijn Regnum meum over de zogenaamde Donatio Constantini. Volgens deze valse oorkonde, die kort na de keizerskroning van Karel de Grote in Frankrijk werd opgesteld en tegenover het Oosten zou moeten worden uitgespeeld om aan te tonen dat Karel de Grote wettig Keizer van het Westen was geworden, konden de Pausen over de keizerskronen beschikken, omdat de wereldlijke heerschappij over het Westen feitelijk aan hen toekwam: Keizer Constantijn zou namelijk toen hij Rome verliet en Byzantium tot zijn residentie koos, alle Westerse Romeinse provincies aan de Paus hebben geschonken. Deze oorkonde, die algemeen als echt
werd aangenomen, moest oorspronkelijk de aanspraken van de keizer ondersteunen, maar droeg later juist veel tot de opvatting bij die aan de Pausen alle gezag ook in tijdelijke zaken toeschreef. Zulke lijnrecht tegenover elkaar ingaande staatsopvattingen hebben door de hele geschiedenis heen tot conflicten geleid. Hadrianus iv nog benadrukte dat Barbarossa van Hem de keizerskroon en andere benificiën gekregen had, waarop de Staufische Keizer in 1157 reageerde met de woorden dat het regnum en het imperium hem onmiddellijk vanwege God geschonken waren d.m.v. de verkiezing van de keurvorsten. Volgens deze opvatting bestond het keizerschap bij de genade Gods en niet bij de gunst van de Apostolische Stoel.
Wat doet nu de ‘onberekenbare, heerlijk katachtige’ Hadrianus? Als Serous servorum Dei
| |
| |
- een term door Gregorius de Grote (590-604) geïntroduceerd - de nederigste aller mensen - doet Hij grootmoedig afstand van alle temporele rechten: ‘Mijn rijk is niet van deze wereld.’ Om vervolgens in Zijn Brief aan de Vorsten, het hoogtepunt en sluitstuk van Zijn carrière, volledig gebruik te maken van de plenitudo potestatis die Leo de Grote (440-461) aan Zich voorbehouden hield, en de Koning van Italië en de Keizer van Duitsland de Keizerskroon te schenken! Met andere woorden, om de allang vergeten translatio imperii weer toe te passen, oorspronkelijk de overdracht van het keizerschap door de Pausen van de Romeinse op de Frankische heersers en verder op de Duitse koningen, krachtens welke overdracht de Pausen vrijelijk over de Keizerskroon konden beschikken en konden weigeren deze aan een koning te geven die zij niet als wettig erkenden; ja, hen zelfs vergunde, wanneer de keizerskroon vacant was, persoonlijk de keizerlijke rechten uit te oefenen.
Wanneer de cardinalen in het consistorie het wagen enige vragen te stellen over de geheel nieuwe wereldorde die het Hadrianus belieft uit te tekenen, nogal willekeurig menen sommigen, noemt Hij Zich Bestuurder van het Aardrijk (een eretitel, samen met het ‘Vader van Vorsten en Koningen’, die bij de Pauskroning verleend wordt - welke hele formule Hadrianus ogenblikkelijk en daadwerkelijk in de volle en letterlijke betekenis van die woorden verstaat), en maakt Hij middels een verrukkelijk woordenspel toespelingen op Zijn geliefde Grote Voorganger Alexander vi, de Eerste Borgia, die in 1493 na de ontdekking van Amerika, met een even wild als groots gebaar de wereldkaart in tweeën deelde voor Spanje en Portugal. Hadrianus is iets subtieler in de nieuwe grenzen die Hij Europa en de Wereld geeft. Wederom ontmoeten we hier Zijn schier magische vooruitziende blik: niet alleen voorspelt Hij de Russische Revoluties (1905, 1917) (en in één adem door ook nog een Franse revolutie), de Balkancrisis (1912) en de Poolse kwestie, maar Hij loopt ook vooruit op de nieuwe orde van de As-mogendheden en iets dat doet denken aan de invloedsferen die op Jalta werden vastgesteld: Italië krijgt zijn irredenta, en Duitsland vrijspel tegen de anarchieën van Rusland en Frankrijk; Japan moet vanuit het Oosten Rusland bedwingen; de U.S. krijgen Zuid-Amerika erbij en Engeland mag de zeeën en de rest van de wereld bedwingen. Als Staatsman doet Hadrianus Zich, met Engelse diplomatie, duchtig gelden. In Zijn anomale modernismen en Zijn voorliefde voor Amerikaanse onafhankelijkheid (zo had de meer behoudende clerus op het eind van Leo's leven al gebeden voor ‘de bekering van de Paus’ van ‘Zijn ketterse Amerikanisme’), verschilt Hadrianus wel heel erg van de historische opvolger van Leo, Pius x (1903-1914). Dat was een zachte conformist die zich in het geheel niet met politiek
bezighield. Toen Giuseppe Sarto (in Hadrianus vu nog Cardinaal Sarda) tot Paus verkozen was, probeerde Hij Leo's vooruitstrevende ideeën inzake wetenschap en de sociale kwestie weer ongedaan te maken, daarbij vooral forsch gebruik makend van de index, waarop bijvoorbeeld het vaak met Hadrianus vii vergeleken boek van Antonio Fogazzaro Il Santo geplaatst werd. Deze Pius x zorgde vooral voor het leven in de kerk zelf. Het is voor lezers van Hadrianus vii van groot belang te weten dat Hij een hele nieuwe verordening voor de Romeinse Curie heeft opgesteld en regelingen heeft getroffen waardoor een betere en logischer arbeidsverdeling werd voorgeschreven d.m.v. een scheiding tussen wetgevende macht (nu de Congregaties), een rechterlijke macht (rota en tribunalia) en een administratieve macht (officies, bureaux en kantoren). Vóór deze Apostolische Constitutie Sapienti consilio van 1908, konden niet-priesters inderdaad Paus worden en hoefden cardinalen slechts diaken te zijn (zoals Percy Van Kristen eerst is); vóór deze hervormingen stonden Nederland, de u.s., Engeland, Schotland en Ierland nog onder de rechtsmacht van de Congregatio de Propagana Fide en waren dus missiegebie- | |
| |
den; het conclaaf was toen anders geregeld dan tegenwoordig; er waren ambten die nu hun betekenis verloren hebben, zoals de niet-cardinalitiële camerlengo, die naast de camerlengo van de Heilige Roomse Kerk stond (de Deken van het H. College, die als Bisschop van Ostia sinds onheuglijke tijden het recht heeft om de nieuwe Paus te wijden als deze nog geen bisschop mocht zijn - zoals in het geval van George Arthur Rose; daarom voegt de Deken van het H. College steeds het bisdom Ostia bij het bisdom dat hem reeds vroeger was toegewezen) én naast de camerlengo van het
cardinaalscollege, welke niet ad vitam maar telkens voor één jaar in het consistorie benoemd wordt. Vroeger had de staatssecretaris ook het tijdelijk bestuur van de pauselijke staten, hetgeen vanzelfsprekend tot conflicten leidde met de Camerlengo die de gelden van het H. College beheert - een conflict dat onder Hadrianus nog speelt tussen Camerlengo Orezzo en Staatssecretaris Ragna. (De niet-cardinalitiële of vice-camerlengo (tevens Gouverneur van de Stad Rome) houdt bij het Conclave de wacht bij de deur; met de major-domo des Pausen behoort hij tot de hoogste Romeinse prelatuur, de prelati de giocchetti genoemd, omdat zij evenals de cardinalen het recht hadden hun rijpaarden met een bepaalde soort pluimen of kwasten te versieren.)
Als zielzorger en organisator in de catholieke traditie is Hadrianus minder opvallend: voortdurend verontschuldigt Hij Zich voor Zijn onfeilbaarheid, in zaken van geloofsleer of eredienst doet Hij niets (behalve de opvallende zaligverklaringen en canonisaties van Jeanne d'Arc, Maria Stuart, Dante Alighieri en Dom Bosco); de Missie krijgt een weinig aandacht, Engeland wordt een gewone kerkprovincie; de Jezuïeten, die in de 19de eeuw de Paus groot hadden gemaakt, worden weer teruggedrongen; en over het algemeen is Hij weinig meer dan controversieel in geestelijke zaken. De indrukwekkende denker Newman, door Leo nog tot cardinaal verheven, bestaat voor Hadrianus niet. Maar wél de Socialisten!
| |
| |
(Echte communisten zijn opvallend afwezig in het boek). Die treedt Hij tegemoet met de ideeën van de Restauratie, zoals geformuleerd door de Bernse hoogleraar Ludwig von Haller in zijn Restauration der Staatwissenschaft uit 1816:
‘Vom Ursprung aller Herrschaft. Was ist das Eine und Ähnliche, das Bleibende und Wesentliche, das Ewige und Unsichtbare, das Göttliche unter allem Menschen? Öffnet die Augen, und ihr werdet es erkennen! Offenbar nicht anderes als eine höhere Macht natürliche Überlegenheit und irgendeinem nützlichen Vermögen auf der eine Seite und auf der andere ein Bedürfnis an Nahrung und Pflege, an Schutz, an Belehrung und Leitung, welches jener höheren Macht entspricht und durch sie befriedigt wird.’
‘Siehe! Da sind wir auf der Spur, und da haben wir zugleich den wahren Sinn des groszen und unzerstörbaren Naturgesetzes, dasz nur der überlegene, der Mächtigere herrsche oder, dasz ein Verhältnis entsteht, kraft dessen der ersteren die Herrschaft, dem letzteren die Abhängigkeit oder Dienstbarkeit zuteil wird.
Beiders hängt sogar nicht einmal von dem Willen des Menschen ab. Es ist allgemein, notwendig, unzerstörbar wie alles, was göttlich ist. Der Mächtigere herrscht, auch wenn er es nicht will und nicht sucht. Der Bedürftige dient oder musz dienen, auch wenn niemand seines Dienstes verlangt und die ganze Welt ihn freilassen wolte...’
‘Die Fürsten sind nicht die ersten Diener des Staates, denn auszer ihnen ist der Staat nichts; nicht die obersten Beamten des Volkes, wodurch die Diener zu Herren und der Herr zum Diener gemacht würde; nicht blosz das Oberhaupt des Staates, wie etwa der Meier in einer Gemeinde: - alle diese neueren verkehrten Ausdrücke sind im Grande synonym, flieszen aus dem nämlichen revolutionairen Geist, setzen das nämliche falsche Prinzip des bürgerlichen Kontraktes, der Volkssouveränität und delegierter Volksgewalt voraus. Sondern die
| |
| |
Fürsten sind selbstandige Personen, unabhängige Herren, die gleich anderen Herren wesentlich nur ihre eigene Sache regieren...’
Hadrianus geeft af op Ernst haeckel, die in Die Welträtsel (1899) het Christendom verwierp, en noemt hem gedateerd - alsof haller in Zijn tijd modern was. Op eenzelfde manier praten de cardinalen over de Monroedoctrine als was dat het laatste nieuws. Een vleugje van de ‘cultuur-freak’ matthew Arnold (1822-1888) (vooral de ideeën uit diens Culture & Anarchy van 1869), in combinatie met het heimwee naar de middeleeuwen van William morris en de paganistische renaissance-idealen van walter pater: en zo ontstaat de toch wel indrukwekkende theorie van de Aristeia, de Macht van het Beste zoals Hadrianus het noemt, de kracht van het individu, die Hij, met allusies naar aristoteles, plato en bacon, en met veel citaten van aeschylus en sophocles, tegenover het Socialisme plaatst. In deze zonderlinge combinatie van fin-de-siècle gevoeligheid, Platoonse staatskunde, feodale traditie en persoonlijke zelfverheerlijking, lijkt Hadrianus niet weinig op de door rolfe zéér bewonderde gabriele d'annunzio, wiens Le Vergini delle Rocce (1895) hij in zijn dagboek aanduidde met ‘most gorgeous prose!’ Ook in politiek opzicht had d'annunzio een vergelijkbaar élan van grootse visie, nationale verheerlijking en wild persoonlijk heldendom. Het Britse chauvinisme van Hadrianus moeten we hem maar vergeven.
Hadrianus regeert te kort om zich goed in Zijn positie te consolideren. In het boek merkt men vaak dat de Paus niet helemaal in Zijn rol past, en dus als Paus een vaak dwaze en onbenullige inertie laat zien - met een nogal opvallende verwaarlozing van recht apostolische zaken. Hij benoemt een aantal vriendjes tot cardinaal - mannen die zich in niets onderscheiden, behalve in het feit dat ze mooie, dauwvochtige zwarte ogen hebben. Het karakter schiet pas goed in zijn rol als de Paus Zijn ring afschuift en weer George Arthur Rose wordt om de verdediging van rolfe's leven te voeren. Het begin van het boek, vóór Rose Hadrianus geworden is, en het eind, als Hadrianus weer even Rose wordt, zijn schitterend en bijzonder echt. Daar tussendoor loopt een fictieve Paus die voortdurend de camera - met snelle wisselingen van close-up naar ver totaal - op Zich gericht weet en Die Zich bij elke gelegenheid wentelt in een supernarcistische expositie - hoogst interessant en bijzonder schoon, maar voor een Paus ietwat ijdel en nouveau riche, met wel bijzonder veel aandacht voor paarse zwembroekjes, vissers jongens en fijne beentjes: een niet zo spirituele belangstelling. En toch maken dergelijke ‘menselijke’ dingen juist de charme van het boek uit. Hierin, alsook in het fluctueren van stijl - van subliem, via middelmatig en associatief weer tot subliem - toont zich de opzet van het schrijven van een boek ‘opzettelijk voor het grote publiek.’ De subplot is té gemakkelijk, overtrokken en farcicaal en slechts werkelijk boeiend in connotatie met rolfe's wederwaardigheden. Rest ons een schrijvende priesterkandidaat van grote allure en een Paus, groot in eenzaamheid, fantastische visie en tegenstrijdige gevoelens.
| |
Vermommingen in Hadrianus VII
Alle personen in Hadrianus vii zijn te herleiden op modellen uit rolfe's leven.
Zo is Mevrouw Kraay in het echt Mrs. Gleeson White die rolfe in 1889 ontmoette, de zomer voor hij naar het Scots College te Rome ging. In 1890 nam hij in Rome de naam en titel Baron Corvo aan, en kwam als zodanig in 1891 in Christchurch terug. Mevrouw Annie Mathilda (en niet Nancy, zoals Benkovitz geeft - Nancy is haar naam in Hadrianus vii) Gleeson White verweet hem het volgens haar oneigenlijk gebruik van zo'n titel en zei hem dat hij zijn eigen naam weer moest aannemen, een raad, die hij uiteindelijk ook opvolgde. In het begin had rolfe een zekere achting voor haar; later gingen er verhalen de ronde doen dat hij, terwijl Joseph William Gleeson White
| |
| |
- die zijn naam later als Gleeson-White spelde - in New York was als assistentredacteur van The Art Amateur, een affaire met Mrs. White gehad zou hebben. Deze geruchten hielden kennelijk stand, want in 1899 schreef rolfe aan zijn uitgever Grant Richards: ‘Alle Gleeson White-verhalen zijn gelogen. Hij bleef op vriendelijke voet met mij omgaan gedurende jaren na de Episode van de Versmade Vrouw.’ In andere brieven zinspeelde hij op het feit dat Mrs. White door een ziekte in haar jeugd volledig kaal was geworden en gedwongen was altijd een pruik te dragen. Gleeson White dreef, in de tijd dat rolfe hem via Kaines-Jackson in Christchurch leerde kennen, een kantoorboekhandel, maar klom daarna snel op als kunstcriticus en tijdschriftredacteur. De Whites hadden een dochter, Cicely, die later operazangeres werd, en een zoon Eric, die stotterde en twaalf jaar was in 1891. Toen in 1898 de ‘Aberdeen Attack’ gepubliceerd werd, dacht rolfe dat Mrs. White er een hand in had. Corvo betekent Raaf, maar de ‘Aberdeen Attack’ had er Kraai van gemaakt. Zo kwam Mrs. White aan haar rol als de versmade vrouw en aan haar naam Mevrouw Kraay in Hadrianusvii. (In werkelijkheid had Mrs. White niets van doen met de smaadartikelen, maar was ‘the obscene touch of the female’ afkomstig van Mejuffrouw Georgina Hay, de tante van de jongens Ogilvie-Forbes die rolfe in 1891 onder zijn hoede had gehad, tot genoegen van de jongens die rolfe sigaren liet roken, uit wandelen nam en verhalen vertelde - maar kennelijk niet tot voldoening van de ouwe vrijster Georgina: zij verbood dat de jongens later zelfs maar met rolfe correspondeerden.) (Een ander gerucht in dit verband is té vrolijk om onvermeld te laten: na rolfe's vertrek uit Aberdeen, waar hij
Miss Georgina Hay voor het eerst ontmoet had, gingen er praatjes rond dat hij haar hand gevraagd zou hebben - reden waarom ze hem zo haatte; zoals er na rolfe's vertrek uit Christchurch verteld werd dat hij Cecily White, zeventien jaar jonger dan hijzelf, een aanzoek gedaan zou hebben. In het licht van rolfe's kuisheidsgelofte, lijken dit slechts roddels.)
Keir Hardie (1856-1915), de voorman van de Independent Labour Party die rond 1900 streed voor het losmaken van de vakverenigingen uit de Liberale Partij - de ‘liberallabours’ (vergelijk Liblabbers) vertegenwoordigden namelijk de arbeiders in het parlement - was het model voor Jerry Sant. ‘Keir’ wordt in het Schots als ‘Jerr’ uitgesproken, rolfe nam het Franse santé voor hardy of healthy en maakte daar Sant van, zinspelend op een Maison de Santé (het gekkenhuis Santo Spirito in Rome) om aan te geven dat Sants naam ironisch opgevat moest worden, en dat hij eigenlijk krankzinnig is. Keir Hardie veroorzaakte de val van H.H. Champion (Dymoke in Hadrianus vii), rolfe's vriend in Aberdeen, 1893. Deze Hardie werd gekoppeld in rolfe's verbeelding aan een andere medewerker van Champion - de op heterdaad betrapte brievendief - in wiens zorgen Champion rolfe achterliet toen hij naar Australië ging. Met het ‘kortslippige zwartlakense colbertje’, pet op, had Keir Hardie het Lagerhuis geschokt toen hij daar als eerste arbeidersvertegenwoordiger binnenkwam; de zwarte duimnagels slaan op zijn mijnwerkersafkomst; en het ‘weekje Parijs’ slaat op zijn aanwezigheid bij de Tweede Internationale in Parijs, 1889.
In de Memoirs van Tom Mann, een van de voormannen van Labour na 1880, staat een interessante foto, genomen in 1907 in Australië. Vier van de vijf mensen daarop zijn H.H. Champion, Tom Mann, Keir Hardie en Ben Tillett. Ook de andere Socialisten die genoemd worden in Hadrianus vii, waren in 1903 min of meer bekende persoonlijkheden die rolfe in kranten of tijdschriften was tegengekomen. De vakbondsman Tillett komt in het boek voor als Pete Quillet; en Bob Matchwood was in werkelijkheid Robert Batchwood, die een arbeiderskrant (the Clarion, in de roman genoemd de Salpinx) leidde en boeken schreef met opstandige ideeën. De Duitse Socialisten, door Keizer Wilhelm aan de kaak gesteld,
| |
| |
hebben eveneens hun historische modellen: Steinbern was de revisionist Bernstein (1850-1932), Bebmarck niet Bismarck (voorwaar geen Socialist) maar de marxistisch georiënteerde August Bebel (1840-1933).
Een grote vijand van rolfe was Pater Beauclerck, de wufte Jezuïet uit Holywell, die in het boek ‘de zwarte Paus, pater St. Albans’ wordt. Voluit heette deze man Charles Sidney de Vere Beauclerck en hij ging er prat op af te stammen van de zeventiende graaf van Oxford de Vere, die volgens één van de vele theorieën shakespeare's stukken geschreven zou hebben en wiens schoonzoon in 1684 de titel Hertog van St. Albans ontvangen had. Een andere tot vijand geworden vriend van rolfe was de schilder Trevor Haddon (1864-1941) die toen rolfe hem leerde kennen, woonde op Elms Road, Chapham, en zo wordt afgemaakt in Hadrianus vii als Alfred Elms. Aan deze ‘leugenminnende slang’ had rolfeDon Renato opgedragen toen hij nog dacht dat Haddon de Divus Amicus Desideratissimus zou zijn. Van 1880 tot 1890 werkte Haddon samen met Sir Herbert von Herkomer (1849-1914), een schilder die in die tijd enige naam had als hoogleraar in de Fijne Kunsten te Oxford.
Alle namen die in Hadrianus vii voorbijflitsen hebben zo hun modellen en geschiedenis: Henry Harland, redacteur van The Yellow Book, wordt Bertus Blaaskaak; de uitvinder van de Marconigraaf, Senator Marconi, altijd goed bevriend met de Pauselijke Hofstaat geweest, wordt Signor Barconi; en de meeste andere achterhaalbare vermommingen hebben wij in de noten bij de vertaling van dat boek afgetrokken.
| |
Rolfe en andere schrijvers
De excentrieke kanten van rolfe's leven zijn van meet af aan door andere schrijvers gebruikt bij het samenstellen van hun romanfiguren. In The Desire had rolfe robert hugh benson geportretteerd als Bobugo Bonsen (‘a stuttering little Chrysostom of a priest, with the Cambridge manners of a Vaughan's Dove, the face of the Mad Hatter out of Alice in Wonderland and the figure of an Etonian who insanely neglects to take any pains at all with his temple of the Holy Ghost, but wears paper collars and a black straw alpine hat. As for his mind, it was vastly occupied with efforts to evoke what theologians call “admiratio”. (...) He did not exactly aspire to actual creation, but he certainly nourished the notion that several serious mistakes had resulted from his absence during the events described in the first chapter of Genesis.’), maar het boek verscheen pas na de dood van deze zeer wereldse priester. Zo was rolfe al één jaar dood toen benson's boek Initiation verscheen in 1914, waarin rolfe geportretteerd is in een zuur vrouwspersoon met de naam Enid.
pamela hansford johnson gebruikte voor haar roman The Unspeakable Skipton (London, 1959) het leven van rolfe zeer vrijelijk voor een studie van de paranoia van een kunstenaar; en wordt sindsdien als een rolfe-deskundige gedoodverfd. Haar benadering is hoogst aanvechtbaar.
donald weeks, die zelf in 1961 als kerstkaart een nog onverteld Totoverhaal publiceerde, dat de kleinzoon van Toto hem op rolfe's 100ste verjaardag bij zijn graf op St. Michele verteld zou hebben, geeft in zijn Bibliografie ii (achter in zijn Corvo), een voorlopige lijst van proza- en poëziepublicaties waarin de schrijver en het karakter van rolfe genoemd worden of een rol spelen.
thomas mann was in 1911 in Venetië en werd daar voor zijn ‘Der Tod in Venedig’ geïnspireerd door ‘een oude man met geverfd haar en make-up om hem jonger te doen lijken.’ Dat was de tijd waarin rolfe weer iets uit de goot omhoog kwam en woonde in Hotel Cavaletto. Beschrijvingen in mann's verhaal van Gustave von Aschenbach passen rolfe uit die periode als een handschoen.
Er zijn glimpsen van rolfe op te vangen in bijvoorbeeld john cowper powys' Auto-
| |
| |
biography (Londen, 1934), of norman douglas' Looking Back (Londen, 1933) en meer theoretische beschouwingen in graham Greene's The Lost Childhood & Other Essays (Londen, 1951) en stuart gilbert'sUlysses (Londen, 1952).
Lawrence durrell modelleerde Rob Sutcliffe in de roman Monsieur (Londen, 1974) gedeeltelijk naar rolfe. (‘But this type of predisposition could not be cured by rushing out to a brothel and ordering a friend of Baron Corvo.’) Niet alleen de neergang van deze Sutcliffe (‘From a dandy with a passion for clean linen to a mountebank in a picture hat...’), die verkommert in Venetië, maar ook de tinge van het hoofdstuk ‘Venetian Documents’ moet het hebben van de suggestie die er uitgaat van de Corvo-impact. De toon van Venetië, door zovele beroemdheden toch ingevuld, lijkt definitief gekleurd door het Corvo-syndroom.
Eenzelfde stereotype zien we ook bij saul bellow's Humboldt's Gift (Londen, 1975): ‘Sometimes he was a purple genius of the Baron Corvo type, sordidly broke in Venice, writing something queer and passionate, rare and distinguished.’
In October 1976 gaf hugh trevor-roper een ongemeen interessante biografie uit over de pathologische oplichter en vervalser Sir Edmund Backhouse, ‘the Baron Corvo of Peking.’ trevor-roper kreeg in 1973 twee typescripten in handen gespeeld met de memoires van Backhouse, ‘volumes of no ordinary obscenity.’ Hij moest onmiddellijk denken aan symons' ontdekking van de Venice Letters en vergelijkt Backhouse met T.J. Wise, Frank Harris, maar ook met ‘another deviant character who, in his brittle aestheticism, his social snobbery, his personal plausibility, his persecution-complex, his paranoid ingratitude, his delusions of grandeur, his bogus titles of nobility, his refuge in Catholicism, his literary fantasies and last pornographic effusions, is, of all men, most comparable with him: Frederick Rolfe, self-styled Baron Corvo.’
Toch kan ik het niet nalaten erop te wij zen dat dit onverwoestbare Corvo-image slechts zeer gedeeltelijk de historische figuur van Frederick rolfe dekt. In geen enkele betekenis van het woord kan men rolfe een vervalser noemen of een frauduleuze litterateur: tussen de decadente schrijvers (als bijvoorbeeld d'annunzio) valt hij juist op door zijn negeren van alle pasticheuse imitatie en citatieve alludering; en het presenteren van zijn meesterwerken Don Renato en Hubert's Arthur als oude manuscripten of vertalingen (bij Don Renato geeft hij zelfs enkele pagina's van het in maccaronisch latijn geschreven origineel) is een traditioneel en volkomen legitiem fictioneel effect, rolfe's oeuvre staat, in dit opzicht, bijzonder geïsoleerd: invloeden of aemulaties van anderen zijn er nauwelijks in te bespeuren, en alle romans werden als fictief gepresenteerd, inclusief de semi-autobiografieëen. Afgezien van de Corvo-periode (rolfe gebruikte dit pseudoniem van 1890 tot 1902: al zijn belangrijke werken na In His Own Image en The Chronicles of the House of Borgia zijn dus gewoon onder zijn eigen naam verschenen) en zijn Venetiaans geverfde haar (men twijfelt toch ook niet aan de integriteit van Baudelaire omdat die zijn haar groen verfde?), waren de omstandigheden van rolfe niet door hemzelf geconstrueerd, maar werd hij in zijn ongeluk gedwongen door zijn moeilijke karakter en vooral door de verkeerde interpretatie die anderen van hem gaven. Zolang zijn eigenheid niet werd aangetast, probeerde hij zo conformistisch en conventioneel mogelijk te zijn in zijn schaarse contacten met de Umwelt, en stelde hij het liever helemaal zonder publiek - de respons waarvan toch de raison d'être is van elke
exhibitionistische poseur. Slechts zeer zijdelings was rolfe betrokken bij de kringen rond The Yellow Book, de Studio, de Green Carnation en het hele Mauve wereldje, en hij onderscheidde zich daarvan door zich bewust afzijdig te houden van de trendgevoelige modekliek. De bekering van
| |
| |
Rolfe leek in het geheel niet op die van Dowson en alfred douglas, beardsley en wilde, huysmans en verlaine, raffalovich en john gray, waugh of reve - men kan aan zijn integriteit geen moment twijfelen, en er is een groot verschil met de afzondering van Des Esseintes en Axel, in zoverre rolfe's hoofdpersonen het niet van afkomst, cultuurmoeheid, artificialiteit en raffinement moeten hebben, maar van karakter en saturnisch temperament. Zijn dandyisme - als men hem in enkele ogenblikken al een dandy kan noemen - had niets frivools, maar was eerder een opvoedingsschool voor zelfdiscipline, en niet voor de daarbij behorende smaak, die hij korte tijd alleen onderkende als financieel aantrekkelijk, wanneer zijn Totoverhalen daar door anderen bij betrokken werden. De lijdensweg van rolfe's leven was niet geposeerd en recht tragisch in zoverre zij gedefinieerd kan worden door de tegenstrijdigheden in zijn karakter. Het is wel een bittere tragiek dat niemand wil begrijpen hoe the One in the Many denkt en voelt en lijdt, dat voor pose wordt gehouden wat de meest kiesche smart is. Hoe kunnen al deze schrijvers toch zo lomp zijn om iemand die heviger voelt dan gepast is voor kunstmatig uit te maken, met voorbijgaan aan alle theorie die aan een de natuur vijandige artifex wordt gedemonstreerd? En het is onvoorstelbaar bitter dat het oeuvre van de integerste vakman voortdurend gekleineerd is en zijn motieven niet aflatend zijn verdacht gemaakt: een man die door de ordinairste tegenslag, de vuilste roddel, de belachelijkste gissingen, de grootste armoede en de diepste smart niet kon worden weerhouden om een oeuvre te scheppen dat imposant is en geen spoor verouderd zoals dat van geëerbiedigde namen van hypocriete knutselaars wier proza zo snel vergeeld is als dat van de bladzijden van hun
oorspronkelijke drukken. Niemand die zich inhoudt en de moeite neemt zich af te vragen hoe een leven eruit heeft gezien dat zo'n geniale en overvloedige productie heeft opgeleverd. Met losse pols en gemene
| |
| |
drift wordt een hardwerkende, ongelukkige man veroordeeld die een geperfectioneerde en nauwgezette romanschrijver blijkt te zijn geweest, wiens ideale streven hem tot model gemaakt heeft ver boven zijn eigen tijd uit, een kunstenaar die zijn eigen leven heeft doen mislukken in dienst van de schoonheid en van de techniek die via de regels van de kunst haar effecten bij uitsluiting kan veroorzaken. ‘Het kunstwerk van rolfe's leven’ was geen artefact, en een figuur als Erwin Garden lijkt in zoverre op rolfe dat ze beiden verschrikkelijk ongelukkig geconditioneerd waren voor een oppervlakkige wereld die alleen maar pose kan zien waar geleden wordt in onzeglijke pijn. Niemand zal ontkennen dat rolfe van jongens hield, waar de prachtigst uitgedrukte verlangens zulks duidelijk maken, maar het gaat niet aan het bittere leven van een straatarm man, die zich vrijwillig zijn hele leven aan het celibaat gehouden heeft, voor arbeiders te verklaren in onbewijsbare termen van geld en naakte jongens.
Het is in dit verband niet onredelijk rolfe met norman douglas te vergelijken (douglas werd acht jaar na rolfe geboren, beiden Italofiele Engelsen), wiens smeerlapperijen (en wat mij betreft terecht) altijd tot zijn credit worden gerekend en zeker nooit een rol hebben gespeeld bij de beoordeling van zijn werk - dat over het algemeen (vooral South Wind) toch verbleekt is naast dat van rolfe. douglas' homosexualiteit werd hem steeds bij voorbaat vergeven, rolfe's onderdrukte neigingen in die richting werden hem altijd aangerekend; douglas' hedonistische filosofie (waaronder ik dan ook maar zijn abjecte trouweloosheid en gevoelloze ongebondenheid reken) wordt altijd met ontzag benaderd, terwijl om rolfe's zinvolle en eerlijke theorie van de Aristokrateia alleen maar gesmaald wordt; douglas had een zeker succès d'estime bereikt en genoot de achting van literaten en uitgevers - rolfe alleen maar miskenning en minachting. Het is mij overigens een raadsel waarom er van die homofiele neigingen altijd zo'n punt wordt gemaakt. trevor-roper: ‘The 1890's were a decade in which homosexuality was fashionable in certain aesthetic circles and allegations of homosexuality were no less fashionable among their critics.’ Fashionable was rolfe's aanleg zeker niet, daarvoor heeft hij er te zwaar mee gekampt, en beter gaat voor hem de opmerking van douglas' biograaf holloway op: ‘On these same shores, and in most of Italy, homosexuality amongst boys was not associated with fear and horror, or looked upon as a sin; and in men it was thought of as a harmless or unenviable eccentricity.’ Waarom kan men de Venice Letters,
waarover het laatste woord nog lang niet gezegd is (weeks heeft een hele nieuwe theorie over de achterliggende motieven in voorbereiding), niet beschouwen als één van de mooiste en schrijnendste voorbeelden van erotische literatour, zo prachtig in hun pijnlijke en joyeuze verlangens dat ook hier geen moment aan de integriteit van de gevoelens van de schrijver getwijfeld kan worden, en alle eventueel dubbelzinnige motieven voor het schrijven van de brieven al bij voorbaat door hun grote schoonheid geëxcuseerd zijn.
Integriteit i.p.v. pose, ernstige toewijding i.p.v. frivoliteit, concentratie op de ars en de techniek van het métier i.p.v. op de sociale connotaties ervan, voortdurende verlammende tegenspoed i.p.v. strelende en stuwende voorspoed: hoe somber moet rolfe geweest zijn in het uur van zijn dood, toen hij nog niet weten kon dat zijn persoon maar ook zijn werk veel later in de belangstelling zouden komen. In het begin van zijn schrijverscarrière moet hem een merkwaardige gewaarwording overkomen zijn bij het lezen van een op heden total vergeten schrijver. Omdat hij de schrijver zelf diverse keren noemt, is het critici reeds eerder opgevallen dat rolfe voor zijn historische romans geïnspireerd werd door charles reade'sThe Cloister & the Hearth (Londen, 1861). In een ander boek van reade, A Terrible Temptation (1871), komt een schrijver voor, met de naam Fr. Rolfe, die
| |
| |
er in slaagt één van de hoofdpersonen van het boek, onrechtmatig opgesloten in een gekkenhuis, emit te halen. (Vergelijk rolfe's verhaal ‘Temptation’ waarin de hoofdpersoon een gezonde jongen uit een gekkenhuis redt!) Ook op andere punten lijkt deze fictionele Rolfe op de schrijver rolfe (‘He is a writer, and opinions vary as to his merit. Some say he has talent; others say it is all eccentricity and affectation. One thing is certain: his books bring about the changes he demands. And then he is in earnest; he has taken a good many alleged lunatics out of confinement.’); er komen Toto-achtige settings in het boek voor en bespiegelingen over de opvoeding van jongens die rolfe aan het hart moeten hebben gelegen. Bijzonder treffend is de beschrijving van het bureau en werksysteem van deze Fr. Rolfe en het lijkt mij duidelijk dat Frederick rolfe er diep van onder de indruk is geraakt:
‘So far, the room was romantic; but there was a prosaic corner to shock those who fancy that fiction is the spontaneous overflow of a poetic fountain fed by nature only. Between the fireplace and the window, and within a foot or two of the wall, stood a gigantic writing-table, with the signs of hard labor on it, and of severe system. Three plated buckets, each containing three pints, full of letters to be answered, other letters to be pasted into a classified guard-book, loose notes to be pasted into various books and classified (for this writer used to sneer at the learned men who say, “I will look among my papers for it;” he held that every written scrap ought either to be burned or pasted into a classified guardbook, where it could be found by consulting the index); five things like banker's bill-books. into whose several compartments MS. notes and newspaper cuttings were thrown, as a preliminary towards classification in books. Underneath the table was a formidable array of notebooks, standing upright, and labelled on their backs. There were about twenty large folios of classified facts, ideas, and pictures; for the very woodcuts were all indexed and classified on the plan of a trademan's ledger; there was also the receipt-book of the year, treated on the same plan. Receipts on a file would not do for this romantic creature; if a tradesman brought a bill, he must be able to turn to that trademan's name in a book, and prove in a moment whether it had been paid or not. Then there was a collection of solid quartos, and of smaller folio guard-books called Indexes.
There was an “Index rerum et journalium”, “Index rerum et librorum”, “Index rerum et hominum”, and a lot more; indeed, so many that, by way of climax, there was a fat folio ledger entitled “Index ad Indices.”
By the side of the table were six or seven thick paste-board cards, each about the size of a large port-folio, and on these the author's notes and extracts were collected from all his repertories into something like a focus for a present purpose. He was writing a novel based on facts. Facts, incidents, living dialogue, pictures, reflections, situations, were all on these cards to choose from, and arranged in headed columns; and some portions of the work he was writing on this basis of imagination and drudgery lay on the table in two forms, his own writing and his secretary's copy thereof, the latter corrected for the press. This copy was half margin, and so provided for additions and improvements, but for one addition there were ten excisions, great and small.’ (p. 221)
Het was rolfe's theorie dat een sterke fictie de waarheid van een feit kreeg, en zijn boeken waren, in ieder geval voor hemzelf, gebaseerd op feiten en niet op imaginatio: ook zijn moderne romans vormden geschiedenis, of ‘history as it might have been.’
Het artificiële moest tot uitdrukking komen in de stijl. De ordening in een hiërarchie van aantekenboeken vinden we gedeeltelijk terug in het prooimion van Hadrianus vii.
Is het aannemelijk dat rolfe zich vergeleek met deze romanfiguur Rolfe in het boek van
| |
| |
reade, welke zijn dan de schrijvers (want reade valt in het niet bij rolfe) met wie hij zich par excellence laat vergelijken? Ik wil een onverwachte suggestie doen met het noemen van de trits gabriele d'annunzio, maurice barrès en jacques laurent. rolfe's verwantschap in ideeënwereld en stijlmiddelen met d'annunzio (aan wie, samen met rudyard Kipling, de Hubert's Arthur is opgedragen) is duidelijk genoeg, ofschoon ik de verschillen - juist in de pose van d'annunzio, zijn zinnelijke erotiek, en blaaskakig succes - onderken; het is het symbolistische, inderdaad schilderachtige gebruik van Venetië en de Romeinse campagna, dat hen technisch sterk verbindt; een nauwkeurige vergelijkende analyse van Il fuoco en The Desire, of van Le Vergini delle rocce met bijvoorbeeld rolfe's verhaal ‘Deinon in Thely’ zal aantonen wat ik bedoel. Vertrouwen in de macht van het beste, geloof in de vermogens van het individu, minachting voor het gemene: daarmee rekenen zowel rolfe als d'annunzio op de door hun sublimiteit verheven positive boven goed en kwaad in hun streven naar una sola unica bellezza. Qualis artifex valeo was een van de vele motto's waarvan d'annunzio zich bediende en dat rolfe, in het uitgewerkte kunstenaarsritueel van zijn egocultus, de wet die hij alleen zichzelf voorschreef, van ganser harte kon beamen.
Qualis artifex pereo luidde de oorspronkelijke titel van maurice barrès' Le culte du moi, waarin hij eenzelfde esthetische educatie van het individu in symbolistische termen vastlegde. barrès en d'annunzio kenden elkaar en werden pas verwijderd door hun met elkaar in strijd zijnde nationalistische ideeën. Het strekt rolfe tot eer in mijn ogen dat hij zijn politieke idealen in gesublimeerde vorm in de mond van een roman-paus heeft gelegd en dat hij niet in de val is gelopen waar barrès en d'annunzio veel aanvankelijk succes en latere afkeer mee geboekt hebben. Al was het een mooi plan om Towards Aristocracy te schrijven, het is misschien gelukkiger in onuitgesproken vorm. Een van barrès' laatste boeken, Un Jardin sur l'Oronte (1922), laat het duidelijkst zien, in de gelijkenis met Le Vergini delle Rocce en met Don Tarquinio, welke gelijkgerichtheid rolfe, d'annunzio en barrès bezielde: en weer zijn het de archaïserende en pictorale stilistische kwaliteiten die de spirituele overeenkomsten onderstrepen.
Niet zo vanzelfsprekend zal voor velen de vergelijking zijn van rolfe met de moderne Barrèsiaan jacques Laurent: die wordt ook niet zozeer gerechtvaardigd door een stilistische overeenkomst van hun beider romans, als wel door een ideeënverwantschap zoals die, wanneer ik althans de contouren van rolfe's ideeënwereld nu bekend mag veronderstellen, kan blijken uit laurent's Histoire égoiste (Paris, 1976), een boek waarin laurent de geschiedenis van de ontwikkeling van zijn smaak beschrijft. laurent hangt rolfe's geloof aan dat fiction kan worden tot fact, en dat mentir op literair niveau opgevat moet worden als inventer. d'annunzio, barrès en laurent hangen alledrie de door rolfe zo gepropageerde cultus van het individu aan, meer dan wat ook, en hebben in hun semiautobiografische boeken van hun eigen geestelijke bewegingen morele exempelen gemaakt, waarin de macht van het beste heerst. De bijna perverse ontwikkeling van ideosyncratische gevoeligheden als ultieme verantwoording van hun trots, verheft hen tot het sublieme en maakt hen inderdaad voorbeeldig voor het beste dat een zichzelf respecterend mensdom kan bieden: de magnus, summus, optimus auctor.
|
|