| |
| |
| |
[Nummer 11]
Koen Koch Iets over woordgebruik in de politiek (2)
Dit stukje schreef ik er vóór, U leest het er ná, wanneer de couranten met hun schetsjes van in mooie partjes verdeelde guldens, die je toch maar één keer kunt uitgeven, al weer vergeeld zijn, zoals de herfstbladen na een mislukte zomer. Is dit nu een fout in de continuity, waar filmers het altijd over hebben, of een voorbeeld van vervreemding ten gevolge van een ingewikkeld productieproces, dat een kloof van maanden schept tussen schrijver en lezer? Maar laten we dit mysterieuze probleem van de zogenaamde zinloze feiten verder rusten - in ieder geval heeft het uitspreken van de Troonrede naast al het andere onvermijdelijke vast en zeker óók weer de traditionele kritiek van neerlandici en andere voorstanders van ‘duidelijke’ taal losgemaakt. Te vaag en te saai van stijl, te lange en te ingewikkeld geconstrueerde zinnen, te moeilijke woorden, warrige compositie en wat niet al. Het is dezelfde kritiek, die op de talrijke stukken, die de kabinetsformatie heeft voortgebracht, is uitgeoefend.
Vorig jaar leidde deze kritiek zelfs tot het herschrijven van de Troonrede door Anne Vondeling en Jan Renkema: ‘Van Ridderzaal tot huiskamer’ (Staatsuitgeverij 1976). Niet beter dan door deze titel kan het niveau van kneuterigheid, dat de Nederlandse politiek heeft bereikt, gekarakteriseerd worden - maar dat zal de bedoeling van de auteurs wel niet geweest zijn.
Goed dan, politiek en taal, woordgebruik in de politiek: hoe en wat en kan het ook anders? Zoals ik in een eerder artikel (Maatstaf oktober 1975) uiteen heb gezet, ontstaat het probleem, doordat woorden en zinnen, taal kortom, geen neutrale ‘objectieve’ instrumenten zijn, waarvan iedereen zich - ongeacht zijn sociale positie - naar believen kan bedienen.
Integendeel, iedere sociale activiteit, zowel de politiek als de bijenhouderij, ieder milieu, iedere sociale klasse en iedere tijd ook kent zijn eigen specifieke woorden en zinsbouw, spelling en uitspraak.
Dialect, bargoens, vaktaal, jargon - het zijn begrippen, die deze erkenning van taal als sociaal verschijnsel weerspiegelen. En zo kent het politieke bedrijf natuurlijk ook zijn eigen, wel bekende jargon, dat steeds weer uitgebreid en vernieuwd wordt. De belangrijkste bijdrage, die de kabinetsformatie heeft geleverd, is het gruwelijke uitonderhandelen, maar het veelvuldige en inhoudsloze gebruik van scenario mag er natuurlijk ook zijn.
Nochtans raken we met het ontdekken, verzamelen en belachelijk maken van politiek jargon slechts de oppervlakkige verschijningsvorm van politiek woordgebruik en is het probleem niet opgelost door het samenstellen van een politiek woordenboek, waarin jargon in gewone mensentaal wordt omgezet. Niet in de eerste plaats immers is het de vorm, de gewoonte van politici om zich als kikkers via een hoi jargon op te blazen, waardoor het probleem van politiek taalgebruik wordt veroorzaakt. Het is juist het feit, dat zich in het politiek taalgebruik noodzakelijkerwijs ook de inhoud van het politiek bedrijf weerspiegelt, waardoor problemen ontstaan, waardoor de taal vaak ophoudt een effectief communicatiemiddel
| |
| |
te zijn en verwordt tot een manipulatiemiddel in de politieke strijd - wat ik evenzeer betreur als de vereenvoudigers en verduidelijkers.
Laat ik wat concreter worden. Waar komt het in de politiek anders op aan dan op een voortdurende botsing van tegengestelde belangen binnen een geheel van ongelijke machtsverhoudingen? Welnu, taal is slechts dan een effectief communicatiemiddel, waarmee alle betrokkenen elkaars positie binnen het geheel van tegenstrijdige belangen en machtsverhoudingen kunnen benoemen en analyseren en waardoor de mogelijkheid en de voorwaarde voor een redelijke oplossing van het conflict geschapen wordt; nogmaals, taal is slechts dan een effectief communicatiemiddel, wanneer aan deze kern van het politieke bedrijf recht wordt gedaan. En taal verwordt tot een manipulatiemiddel in de politieke machtsstrijd, wanneer door stijl en woordgebruik uit het geheel van belangen slechts aan één belang stem wordt gegeven. De vertegenwoordigers van de andere belangen komen dan in de meest letterlijke en tegelijk ook in de meest figuurlijke zin niet aan het woord en zullen hun toevlucht tot andere vormen van politiek gedrag dan ‘redelijk overleg’, zoals daar zijn de demonstratie, de staking en de bezetting, moeten nemen.
Dit manipulatief taalgebruik wordt onder meer mogelijk, doordat éénzelfde woord, dat in beginsel naar alle aspecten van een bepaalde ingewikkelde sociale situatie zou kunnen verwijzen, voor ieder van de betrokkenen slechts naar dat aspect verwijst, dat rechtstreeks zijn eigen belangen raakt én doordat die deelbetekenis in het woordgebruik dominant wordt, die correspondeert met het belang van diegenen, die de meeste macht kunnen mobiliseren - taal als weerspiegeling van de machtsverhoudingen. Reorganisatie betekent voor de organisatiedeskundige het sluiten van een afdeling en het stroomlijnen van de onderneming, voor de bedrijfseconoom het verlagen van de arbeidskosten en het verbeteren van de concurrentiepositie en voor een groep arbeiders ontslag en een onzekere toekomst.
Uit dit alles mag niet de conclusie getrokken worden, dat reorganisatie als een geraffineerd eufemisme voor ontslag uit het spraakgebruik verbannen moet worden, het begrip heeft immers ook een op zich volkomen aanvaardbare, financieel-technische betekenis. Het betekent alleen, dat taal- en woordgebruik, dat recht wil doen aan de tegenstrijdige belangen en ongelijke machtsverhoudingen, helaas, nogal omslachtig en ingewikkeld moet zijn, omdat slechts op die manier de complexe werkelijkheid weergegeven kan worden. Het is dan ook slechts een schijnbare paradox, dat duidelijk, effectief en niet-manipulatief taalgebruik dikwijls niet-eenvoudig taalgebruik kan en moet zijn. Het zijn juist de vereenvoudigers en verduidelijkers, die een complexe werkelijkheid terug brengen tot enkele eenvoudige slogans (hogere lonen en lagere prijzen; hogere winst en werk voor iedereen), die zich schuldig maken aan onduidelijk en manipulatief taalgebruik. Door bewust of onbewust via hun vereenvoudigingen bepaalde belangen te benadrukken en andere bij gevolg te verwaarlozen nemen zij een standpunt in de politieke strijd in en hanteren zij de taal zelf als een politiek wapen.
Het voorbeeld van reorganisatie heeft laten zien, dat één zelfde woord niet alleen voor verschillende mensen verwijst naar een ander aspect van de werkelijkheid, dus verschilt in instrumentele betekenis, maar ook een verschillende emotionele lading van uiteenlopende sterkte kan hebben. Een ander voorbeeld: particulier initiatief heeft voor een socialist, die zich bij dit woord het ganse kapitalistische uitbuitingssysteem te binnen roept, een geheel andere klank dan voor een liberaal, die in dit begrip het verheven ideaal van het dragen van persoonlijke verantwoordelijkheid weerspiegeld ziet.
Ook woorden, die ogenschijnlijk een minder sterke politieke lading hebben, blijken een veelheid aan tegenstrijdige, instrumentele en emotionele betekenissen te bezitten. Ik geef nog
| |
| |
een paar voorbeelden, die ontleend zijn aan een vergelijking van pre-fascistisch en fascistisch (Duits) taalgebruik in C. Mueller, The Politics of Communication. Een vergelijking van de betekenis van trefwoorden in Meyers Lexicon uitgave 1924 (1) met de uitgave van van 1936 (11) lever t het volgende op: Blutschande: 1 - incest; 11 - intieme relatie met een niet-Ariër; Blutvergtftung: 1 - bloedvergiftiging; 11 - teken van verval bij volk en rassen; hart: 1 - hard, adjectief met negatieve connotaties; 11 - hard, adjectief met positieve connotaties; Intellect: 1 - creatief vermogen; 11 - ter onderscheiding van instinct... een begrip, dat wijst op een kritische, subversieve en destructieve kwaliteif, Konzentrationslager: 1 - door Groot Brittannië opgerichte kampen voor de Boeren... waar vrouwen en kinderen massaal omkwamen; 11 - beter is het om de term ‘Detentie- en Opvoedingskamp’ te gebruiken... zij hebben ten doel de vijanden van de Nationaal-Socialistische Staat op te voeden... ze onschadelijk te maken en ze om te vormen tot nuttige leden van de volksgemeenschap.
Steeds weer zien we, hoe éénzelfde woord voor verschillende mensen zowel verwijst naar andere aspecten van de werkelijkheid als ook een verschillende, vaak tegenovergestelde emotionele en morele betekenis heeft. Ook mensen, die ogenschijnlijk de zelfde taal spreken, geraken zonder moeite in een Babylonische spraakverwarring.
Boven heb ik al vastgesteld, dat duidelijk en niet-manipulatief taalgebruik dikwijls nieteenvoudige, nogal ingewikkelde constructies vereist. Een andere voorwaarde voor duidelijk en effectief taalgebruik - woorden moeten voor iedereen ongeveer dezelfde instrumentele ale emotionele betekenis hebben - zou misschien gerealiseerd kunnen worden door in de politiek slechts nauwkeurig gedefinieerde begrippen met geringe emotionele lading te hanteren. Maar dit wordt juist onmogelijk gemaakt door één van de wezenskenmerken van het politieke bedrijf.
Daar gaat het immers voor een aanzienlijk deel om het verwerven van een zo groot mogelijke aanhang. Eén van de meest gehanteerde methoden daartoe is natuurlijk om zich als de enige echte verdediger van de belangen van zoveel mogelijk mensen op te werpen. Omdat deze belangen in ieder geval tot op zekere hoogte tegenstrijdig zijn en het onverstandig is deze tegenstrijdigheid bloot te leggen - men kan nu eenmaal niet verklaren zowel voor de kat als voor de muis te zijn, - maakt men bij zijn pogingen gebruik van algemene, vage en dubbelzinnige termen. In deze omnibuswoorden kan ieder wel iets van zijn gading vinden, zij bedekken de tegenstrijdigheid van bepaalde belangen en hebben voor iedereen een sterke emotionele lading, omdat zij verwijzen naar de kern van ieders politieke idealen. Er bestaat een sterke neiging, die gevoed wordt door de felle politieke concurrentiestrijd, om de betekenis van deze woorden zo op te rekken - in de hoop op die manier zoveel mogelijk schaapjes in het hok te drijven -, dat eigenlijk elke verwijzing naar een aspect van de werkelijkheid verloren gaat en er slechts een emotioneel identificatie-symbool overblijft: vrede, democratie, vrijheid en rechtvaardigheid.
Een fraai voorbeeld van deze ontwikkeling leverde de cpn-propaganda. Verklaarde men aanvankelijk op te komen voor de gerechtvaardigde verlangens van de arbeidersklasse, langzamerhand werd de doelgroep uitgebreid met zulke uiteenlopende categorieën als boeren, studenten, kleine middenstanders, werkende jongeren en huisvrouwen. Men richtte zich vervolgens enige tijd kortheidshalve tot alle werkende en vredelievende mensen en toen werd de definitieve en logische stap gezet: de cpn verdedigde voortaan de gerechtvaardigde eisen van de mensen tegen de barbaarse aanvallen van het monopoliekapitaal (zijn dat ook mensen, maar hoe dan of moeten we toch weer aan duivels en serpenten gaan geloven?)
In ieder geval keerde hier de wal het lege schip. Een vernietigende verkiezingsnederlaag maakte duidelijk, dat vaagheid, algemeenheid
| |
| |
en dubbelzinnigheid zijn grens vindt in herkenbaarheid en ten gerieve van de harde kern van getrouwen, die zich bij elke verliezende partij als de slippendragers bij de begrafenis van de verloren illusies in een warme belangstelling mogen verheugen, werden de oude gestaalde kaders van de klassestrijd weer van stal gehaald. Dat is tenminste wat steviger kost dan het bijkans agologisch gezemel over de belangen van de mensen, maar of Marcus Bakker zijn legioenen op deze wijze weer terug krijgt, blijft natuurlijk de vraag. Overigens is het uitzonderlijk, dat hier de ontwikkeling naar steeds grotere algemeenheid, vaagheid en dubbelzinnigheid gestuit werd. Het belang van de politicus, die nu eenmaal een zo groot mogelijke aanhang wenst, lijkt immers juist bij die ontwikkeling gebaat en een vlucht naar voren lijkt de verslagen politicus nu eenmaal aantrekkelijker dan een terugtocht op een al aanzienlijk verzwakte loopgraaf. Dat door dit alles de mogelijkheden voor duidelijk taalgebruik, gebaseerd op een aantal woorden, waarvan de betekenis geen misverstanden op kan roepen, sterk beperkt worden, hoeft verder geen betoog.
Overigens lijdt niet alleen het duidelijke taalgebruik schade van deze ontwikkeling. Wanneer men een woord louter om zijn emotionele lading, als een identificatie-symbool hanteert, dan kan men dit woord nauwelijks meer gebruiken ter aanduiding en analyse van verschijnselen in de werkelijkheid - met alle gevolgen voor de ontwikkeling van een effectieve politieke strategie vandien. In bepaalde kring is fascisme de term bij uitstek om al datgene aan te duiden, waarvan men - meestal terecht - een grondige afkeer heeft. Anderen reserveren deze term voor de aanduiding van een nauwkeurig bepaalde historische stroming. Tussen beide groeperingen kan dan een Don Quichotachtig, maar in ieder geval vruchteloos debat ontstaan: moet een bepaalde gevaarlijke en schadelijke ontwikkeling, zoals bij voorbeeld in West-Duitsland - over het gevaar ervan is men het wel eens - nu wel of niet als fascistisch gekarakteriseerd worden? Omdat deze term voor allen zo'n sterke emotionele lading heeft, wordt de etiketteringsvraag allesoverheersend: een gezamenlijke analyse van oorzaken en de ontwikkeling van een tegenstrategie raakt geheel op de achtergrond.
Nauw verwant met de behoefte om middels zeer ruim gedefinieerde en emotioneel sterk geladen begrippen een zo groot mogelijke aanhang te verwerven is de gewoonte van politici om ook hun beleid met behulp van juist dit soort begrippen te rechtvaardigen. Om een (goede) indruk van standvastigheid, continuiteit en betrouwbaarheid te vestigen gebruiken de politici daartoe meestal dezelfde woorden. Er ontwikkelt zich een rechtvaardigingscode, waaraan niemand zich eigenlijk kan onttrekken: men handelt in 's lands belang, ter verdediging van vrijheid en democratie, ter bestrijding van volksvijand nummer één, de woningnood, en ter vergroting van de werkgelegenheid. Nu levert dit gebruik van een uniforme rechtvaardigingsformule nogal wat problemen op voor duidelijk taalgebruik. Zeer uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige maatregelen worden immers onder één en dezelfde noemer gebracht, waardoor die rechtvaardigingsformule zelf wel aan instrumentele betekenis moet inboeten. Wat moet men zich bij voorbeeld bij ‘vrijheid en democratie’ voorstellen, wanneer het ene moment ter verdediging daarvan met een zeker land oorlog gevoerd moet worden en het volgende moment met dat zelf de land een vriendschapsverdrag wordt gesloten, eveneens ter verdediging van de vrijheid en de democratie? Zelfs zo iets tastbaars als de bestrijding van de werkeloosheid verliest zijn instrumentele betekenis, wanneer werkelijk alles wat je maar bedenken kunt onder dit etiket aan de man wordt gebracht, zoals op het ogenblik gebeurt. Dit brengt me op een andere kwestie: hoe paradoxaal het ook mag klinken, het lijkt vanuit het standpunt van de politicus verstandig om in de rechtvaardigingsformule vooral termen op te nemen, die een zeer sterke emotionele en nauwelijks of een zeer rekbare instru- | |
| |
mentele betekenis hebben. Wanneer men immers vooral instrumentele termen hanteert, dan is slagen of falen van een beleid snel vast te stellen - met alle gevolgen
vandien: wanneer de werkloosheid stijgt, komt de positie van de politicus, die zijn lot verbonden heeft met het bestrijden er van, onder druk te staan - ook al was zijn beleid op zich zelf goed en was de stijging toe te schrijven aan iets dat buiten zijn controle lag, de ontwikkeling van de wereldhandel of zo iets. Politici hebben dus de neiging om zich in wat minder scherp controleerbare termen uit te drukken, waardoor zij ook minder makkelijk ter verantwoording zijn te roepen. Dit alles schept vrijwel onoverwinnelijke obstakels voor een duidelijk politiek taalgebruik. Het streven er naar vindt zijn grenzen in de kern van het politieke bedrijf zelf: de behoefte van de politicus om in algemene, vage en dubbelzinnige termen aanhang te verwerven en zijn beleid te rechtvaardigen.
Daar komt nog iets bij: ook de aanhangers van de politici verlangen een sterk emotioneel geladen woordgebruik. Zij willen zich zelf en hun idealen in programma's en beleidsvoornemens terug vinden; zij eisen, dat er van zulke stukken inspiratie en bezieling uitgaat; zij willen door de rede van de politieke leider ontroerd worden; de koude rillingen moeten je bij wijze van spreken over je rug lopen: lang leve de retoriek en het lege woord.
Eerder stelden we al vast, dat duidelijke taal vaak niet-eenvoudig, maar nogal ingewikkeld en omslachtig moet zijn. Nu blijkt ook een andere eis van de vereenvoudigers en verduidelijkers, ni. dat politieke stukken ook inspirerend en niet saai behoren te zijn, in strijd te zijn met echt duidelijk taalgebruik. Dat vereist immers nauwkeurig gedefinieerde begrippen zonder al te grote emotionele lading. De paradox wordt uitgebreid: duidelijke taal is dus niet alleen ingewikkeld en omslachtig, maar ook saai en weinig inspirerend.
Nog een ander aspect van het politieke bedrijf levert problemen op. Naast het verwerven van
| |
| |
aanhang en het rechtvaardigen van het beleid is er het contact met de tegenstander, het overleg en de onderhandeling, de confrontatie van tegenstrijdige belangen. Er is juist hier behoefte aan nauwkeurigheid: de tegenstander dient te weten, wat er van hem verlangd wordt en hoe ver men bereid is te gaan om het doel te bereiken. Deze behoefte aan nauwkeurigheid is echter in strijd met die andere behoefte aan algemeenheid, vaagheid en dubbelzinnigheid: men moet een zekere ruimte voor onderhandelen laten en men moet de weg voor een gedeeltelijke terugtocht openhouden; men moet ‘herkenbaar’ blijven: opname van enige identificatie-woorden, die overigens voor de tegenstander een volstrekt andere betekenis kunnen hebben, is onvermijdelijk en bovendien gaat de strijd om het verwerven van een zo groot mogelijke aanhang gewoon door - met alle gevolgen voor het taalgebruik vandien.
Deze botsing tussen de behoefte aan nauwkeurigheid en aan algemeenheid, vaagheid en dubbelzinnigheid leidt tot een aanzienlijke ontoereikendheid van de taal als communicatiemiddel en is er de oorzaak van, dat onderhandelingen vaak zo moeizaam verlopen. Het leidt er ook toe, dat men minder op de woorden en meer op de daden van de tegenstander gaat letten, vooral als het om echt serieuze zaken gaat.
Dit alles kan zeer onaangename consequenties hebben. Kijk, als Willem Duys tijdens een wedstrijd voor kreupele tv-persoonlijkheden voortdurend uitroept, dat zijn team zal strijden tot de dood er op volgt, dan weten we wel ongeveer hoe we dit moeten waarderen. Maar dit wordt anders, wanneer men geconfronteerd wordt met de leus ‘Vrije aftocht of de dood’ van mensen, die een trein gekaapt hebben, in het bezit van wapens zijn en duidelijk sympathie met mensen aan de dag leggen, die hebben getoond in staat te zijn tot het in koelen bloede neerschieten van mensen. Achteraf is in alle toonaarden beweerd, dat men slechts vreedzame bedoelingen had en niet van plan was mensen te doden. Om het risico van wat dus eigenlijk - als men de overlevenden tenminste mag geloven - een tragisch misverstand was, in de toekomst te vermijden lijkt het me wenselijk, dat men woord en gedrag wat meer in overeenstemming brengt met de werkelijke bedoelingen. In ieder geval zal men afstand moeten doen van zulke onduidelijke en slechts op emotionele zelfbevrediging gerichte retoriek, zoals de overwinning of de dood of herstel van de rechtsorde.
Keren we nu terug naar de Troonrede. Daarin zijn alle bovengenoemde facetten tot een zeer bijzonder wangedrocht samengebald. Alles is er in ruime mate voor handen: de nauwkeurigheid, de ingewikkeldheid en de omslachtigheid, die nodig is om het geheel van tegenstrijdige belangen en ongelijke machtsverhoudingen én het resultaat van onderhandelingen, die eigenlijk tot geen enkel resultaat hebben geleid, weer te geven; de vaagheid, die nodig is om te verhullen, dat een bepaalde partij terrein heeft moeten prijsgeven en dat de problemen nauwelijks opgelost kunnen worden; en tenslotte de algemeenheid en de dubbelzinnigheid, die nodig is om dat vreemde samenstel van tegenstrijdige belangen, het Nederlandse volk dus, de indruk te geven, dat juist hun belang de regering een zorg zal zijn.
De Troonrede kan dus nooit een erg opwekkend en amusant stuk zijn. Onderzoek van de voorstellen van vereenvoudigers en verduidelijkers toonde echter aan, dat eenvoudige, ‘duidelijke’ en inspirerende taal juist de onduidelijkheid vergrootte en de taal nog meer tot een instrument van politieke manipulatie maakte. De paradoxale conclusie moet dan ook zijn, dat de Troonrede duidelijker zal zijn, naarmate hij ingewikkelder, omslachtiger, saaier en nauwgezetter geformuleerd is. Is afschaffen eigenlijk geen beter alternatief dan herschrijven?
|
|