Maatstaf. Jaargang 25(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] F.G. Dalenoord Nachtgezichten I In deze bruine zandverstui- vingen vonden velen een gat langs het weggeblazen pad. Leer hier bedden, bidden, krimpen. De sfeer is hellenistisch. Valwind spant een paarse mantel om de hardloperskuiten van Hermes Psychopompos die, nauwelijks ontroerd, een gillende jonge hoer aanvoert. Heet zand. Meridionaal en vrij van wormen. Er zit een witte zon verborgen in de dichtgestoven lucht. Achter de Styx zie ik eigenlijk niks dan een verlept veld boerekool. Anemische knapen lopen in burnoezen voortstruikelend naar school. Eerloze lijken draven om fit te blijven en vragen de laatste verbeende bedelaars om hun een graf te graven. Zie ik mijn vader daar met afgekloven pijp en schotse pet? Waarom heb ik hem niet eigenhandig bijgezet? Myrten, het gesuis van myrten in een vallei en enkele gezongen orakels van Orpheus. [pagina 36] [p. 36] Zijn grijns wou ik nict dragen, zijn hele gezicht heb ik uit het mijne geschrapt, zijn bleke, gierige handen van mijn polsen gekapt. Delf mij een graf, mijn zoon, in onze schimmelkoele tuin, dicht bij de passiflora die ik plantte, maar zing niet orfisch voor mijn statige herrijzenis. Laat mi; maar dalen. Ik wil mijn beverige werken niet herhalen. Geloof niet, dat iemand in de nacht je riep. Begraaf mij diep. [pagina 37] [p. 37] II Tekent ons het bewustzijn zoals we zijn: Vervallen, geplooid naar de ribbekasten van versleten dagloners die wachten bij het veer? Het kritisch licht verblindt vecleer wat in de kelders van de cellen ligt: verloren oorbellen, een jumper die jou nog zoekt, een broederlijke pijp. Wij gingen weer op reis. Smaller dan zwaluwen vlogen wij, riet- koffers slepend, langs de vuile gobelins van een pension en door de aarden overlopen braken al zilveren daken. Ik zag je stijgen boven een groep ongeschoren heren, die berustend tegen de spijlen pisten van het balkon, voor wij elkaars glimlach groetten in het glas van een étalage. Hogere ramen, boomtoppen en éénhoog die allang verkochte rotanstoelen. Wij begonnen te spelen met onze dode, een lange zondag. Uit de cabines van zijn plastic trucks rolden clowns en dansten voor hem en hij kraaide, toen er een potshot viel en de papegaaien omdraaiden boven de rivier. Laat het zo blijven, zei je, nergens is het licht groener. In de uiterwaarden speelden feestelijk beschonken opa's voor yogi. En ik geloofde haast dat ze bevoegde heremieten waren die met hun mantra's suikerriet en kroost bewaarden voor de vlekken van de Dood. Wat fonkelde het onkruid op aarde! Ik voel mij pagaaien [pagina 38] [p. 38] en sla met harde hand op de ruige stoelen van mangroven. Vorige Volgende