Léautaud's handschrift: ‘Jeudi 5 aôut 1937 - par Rouveyre, dans mon bureau pendant la conversation’. Een uitstekende snelle schets, impromptu, currente calamo. Je hóórt hem praten; alles in die paar lijnen trilt en sproeit van leven, op heterdaad betrapt. Het bewegelijke gezicht van de oude Léautaud was een merkwaardige kruising tussen Voltaire en een oud wijf, (zo is het ook vaak in zijn geschriften). Hij schreef een onvergelijkelijk glashelder proza in een lichte sprinterstijl, altijd een lust om het te lezen. Geestig, scherp, en van een natuurlijke aristocratie, zoals zijn voorgangers Voltaire, Diderot, Chamfort. Maar eenmaal op drift kan hij soms doorzagen over eenzelfde onderwerp, (l'art d'écrire bijvoorbeeld)... als een oud wijf, dat ons soms danig op de zenuwen gaat. Le style c'est l'homme, je kunt het van zijn gezicht aflezen, die glinsterende ogen vonkend achter zijn ijzeren brilletje, die dunne spot-lippen, die lach als van een nachtuil. Zoals het al vaker is gezegd: een oude comediant, uit de school van Molière. De krabbel van Rouveyre schoot precies in de roos.
Het bekendste portret is de lithografie van Vuillard: Léautaud in zijn kantoortje van de Mercure de France. Een mooie prent, dat is zeker, maar Léautaud vond toch dat Vuillard er wel wat te lang aan gepoetst had en daardoor de aanvankelijke gelijkenis had verzwakt. Een portret moest allereerst lijken, zo sprekend mogelijk, de ‘kunst’ was vers twee. ‘Chaque fois qu'on veut fignoler quelque chose, on l'abîme’. - Vervolgens, om een andere beroemde naam te noemen, is er nog een ets van Dunoyer de Ségonzac. Wel herkenbaar, maar toch ook niet treffend. Een krijttekening van Marie Laurencin uit 1929, zou men zonder onderschrift zelfs helemaal niet herkennen als zijn portret. Emile Bernard had achteraf gezien wel gelijk: ‘Vous avez manqué Daumier’. Een paar olieverfportretten (van Compard en Mlle Lefèvre) heeft hij, tussen een stapel oude papieren, eigenhandig in zijn tuin verbrand (behalve de lijsten). Hij had ze net een maand in huis. Het werd een mooi fikkie! (Journal 30 aug. 1952)
De iconografie van Léautaud in zijn latere jaren bestaat grotendeels uit een reeks uitnemende foto's, sinds hij door het succes van zijn Radiogesprekken met Robert Mallet volop in de publiciteit was gekomen. In het kwartaaltijdschrift ‘Le Point’ (no. xliv, april 1953) staan er een aantal voortreffelijk gereproduceerd.
Tot slot hebben wij de eer en het genoegen ons Hooggeacht Publiek drie nieuwe nummers voor de iconografie aan te bieden en hier in primeur voor het voetlicht te brengen. Dat er helaas twee van schrijver dezes bij zijn moet u maar op de koop toe nemen. Wie het geen meesterwerken vindt mag het gerust zeggen, (al zit hij er natuurlijk wel naast). De derde is een grote krijttekening van de Haarlemse schilder Cor Hak, naar aanleiding van een foto uit het boek van Marie Dormoy over Léautaud (La Bibliothèque Idéale, Gallimard, 1958).
Het ‘ideale’ portret van Léautaud is misschien nog altijd het schitterende zelfportret van La Tour, in het Louvre (het preparatief van zijn pastels). Want in die spiegel herkende ‘de verdwaalde 18de eeuwer’ zichzelf het liefst.