Maatstaf. Jaargang 25(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Alberto Caeiro De hoeder van kudden XXIV Wat wij zien van de dingen zijn de dingen. Waarom zouden wij het één zien als er iets anders was? Waarom zouden zien en horen ons vergissen zijn Als zien en horen zien en horen zijn? Essentieel is kunnen zien, Kunnen zien zonder te denken, Kunnen zien wanneer men ziet, En niet denken wanneer men ziet Noch zien wanneer men denkt. Maar dat (wee ons, met onze aangeklede zielen!), Dat vereist diepgaande studie, Eist een leerschool in verlering En opsluiting in de vrijheid van dat klooster Waarvan dichters zeggen dat de sterren de eeuwige nonnen zijn En de bloemen de overtuigde boetelingen van één dag, Maar waar uiteindelijk de sterren niets dan sterren zijn En de bloemen niets dan bloemen, Reden waarom wij ze sterren en bloemen noemen. (8?.3.1914) XXVI Soms, op dagen van volmaakt en zeer scherp licht, Waarop de dingen zo werkelijk zijn als ze maar kunnen zijn, Vraag ik mij langzaam af Waarom ik schoonheid toeken Aan de dingen. [pagina 34] [p. 34] Een bloem bijvoorbeeld, heeft die schoonheid? Is er soms schoonheid in een vrucht? Nee: ze hebben kleur en vorm En ze bestaan, meer niet. Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat En die ik aan de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij geven. Hij betekent niets. Waarom dan zeg ik van de dingen: ze zijn mooi? Ja, zelfs mij, die alleen leeft van leven, Bezoeken, onzichtbaar, de leugens der mensen Met betrekking tot de dingen, Met betrekking tot de dingen die eenvoudigweg bestaan. Hoe moeilijk is het jezelf te zijn en slechts het zichtbare te zien! (11.3.1914) XLVII Op een buitensporig duidelijke dag, Dag waarop men zin heeft veel gewerkt te hebben Om daarop juist niet te werken, Zag ik een glimp, gelijk een weg tussen de bomen, Van wat wellicht is het Grote Geheim, Dat Grote Mysterie waarvan de onechte dichters spreken. Ik zag dat er geen Natuur is, Dat Natuur niet bestaat, Dat er bergen zijn, valleien, vlakten, Dat er bomen zijn, bloemen en grassen, Dat er stenen zijn, rivieren, Maar dat er niet een geheel is waartoe dit behoort, Dat een ware, werkelijke samenhang Een ziekte van ons denken is. De Natuur bestaat uit delen zonder een geheel. Misschien is dit dat zogenaamd mysterie waar ze het over hebben. Dit was wat ik zonder denken of bij stilstaan Begreep dat de waarheid moest zijn, de waarheid Die allen uit vinden gaan zonder te vinden En die ik alleen, omdat ik niet uit vinden ging, gevonden heb. (5.?.1914) Vorige Volgende