Maatstaf. Jaargang 25
(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
E.B. de Bruyn De Pater, het Geloof, de Dominee en de VrijheidIn de zomer van 1944 kwam ik te Londen als dienstplichtige in contact met de vlootaalmoezenier, een jonge franciscaner pater, die een blaadje uitgaf getiteld Stella Maris. Toen hij hoorde dat ik in mijn verborgen leven ook wel gedichten had geschreven, vroeg hij mij iets af te staan voor zijn blad. Ik kwam juist van het oorlogsterrein in de Middellandse Zee en schreef een gedichtje voor hem over ‘Thuiskomst’. Hij plaatste het en het scheen naar meer te smaken. Zoekend naar iets geschikts voor een katholiek blad vond ik een gedicht ruim twintig jaar eerder geschreven, toen eigenlijk al niets meer dan sentimentele banden mij bonden aan het katholieke geloof en dat naar vorm en inhoud kennelijk onder invloed stond van Geerten Gossaert. De titel was ‘Mijn Hoogmoed’ en het beschreef in een ouderwetsfeodale beeldspraak de verwoesting van de ‘burcht van mijn ziel’, gevolgd door een aanmaning tot nederigheid: Bouw nu een kluis nu uw burcht is genomen, bid nu en kniei.
Noch de pater noch ikzelf gaven er ons destijds rekenschap van dat in die ‘burcht’ eigenlijk de middeleeuwse constructie van het katholieke geloof gesymboliseerd was en dat de ineenstorting van de toren van mijn hoogmoed, die nu verbrijzeld neerlag, de ontreddering kenschetste van wie er vroeger zo trots op geweest was ‘de’ Waarheid te bezitten. Daarom had ik er enige jaren later, geestelijk geheel bevrijd, twee strofen over mijn ‘afval’ aan toegevoegd, waarin toch nog een melancholieke noot doorklonk over het verlies van wat het verstand verworpen maar het gevoel nog niet zo gemakkelijk had prijsgegeven, temeer daar er destijds nog weinig positiefs voor in de plaats was gekomen. Die strofen luidden: Ach, voor de ridder in alles verslagen klonk er geen stem,
vonden hem treurend vrienden of magen, hoonden zij hem.
Eindelijk trok hij langs 's heren straten op avontuur,
dolende ridder der godverlaten droeve figuur.
De pater zei niets, drukte het gedicht in het volgende nummer af maar liet de twee slotstrofen eigenmachtig weg. Het geloof was nu eenmaal het geloof en daar moest niet aan getornd worden. Men kon zondigen en berouwvol zijn, maar het geloof de rug toekeren - dat kwam eenvoudig niet te pas. Nu had ik bedongen dat, als er iets van mij gepubliceerd zou worden in een katholiek blaadje, ik ook iets zou willen plaatsen in een protestants tijdschriftje, uitgegeven door de vlootpredikant. Het heette De Roerganger, een ambitieuzere titel dan het liefelijke Stella Maris. De voorwaarde was schoorvoetend aangenomen en ik schreef voor de dominee een stukje onder de titel ‘Vrijheid’. Het bestond uit drie delen: een algemene beschouwing over vrijheid, een beknopte karakteristiek van Tommaso Campanella († 1639), over wie ik uit het ge- | |
[pagina 54]
| |
havende Napels een boek had meegebracht en die als vrijheidsstrijder werd voorgesteld, en het slot was de vertaling van een van zijn sonnetten, dat ik op onze eigen verzetsstrijders van toepassing achtte. De dominee nam het ter publicatie aan, prees de vertaling maar was het niet eens met Campanella, die een foltering gelijkelijk waardeerde zolang het om geestelijke waarden ging, of zij nu toegepast werd op Jezus, een ketter of een verzetsman. Dat was hij aan zijn beroep verplicht. Maar toen het stukje verscheen waren de karakteristiek van Campanella en het sonnet intact gehouden maar de beschouwing over vrijheid bleek geschrapt. Het ging de dominee te ver. Wij streden immers alleen voor onze politieke en nationale vrijheid, relativering of uitbreiding van het begrip naast de genoemde concrete en positieve doelstelling was totaal overbodig. Ik geloof dat hij mij heimelijk van anarchisme verdacht, hoe vaag mijn termen ook waren. Er zou waarschijnlijk nog wel meer aan me mankeren, en was ik ook eigenlijk niet rooms? Ook die Campanella was niet zuiver op de graat, men blijft niet zonder reden zo lang opgesloten. En was hij na zijn vlucht uit het calabrees klooster ook nog niet van sodomie beschuldigd, hoewel vrijgesproken? Il n'y a pas de fumée sans feu. Ter beoordeling van het karakter van mijn beschouwing laat ik haar hier volgen, iets bekort en met gewijzigde spelling. ‘In de loop der eeuwen werden er steeds mensen vervolgd door hun medemensen. De enen leden voor hun geloof, de anderen voor hun ongeloof, de enen voor hun vaderlandsliefde, de anderen om hun verraad, de enen voor hun deugd, de anderen voor hun ondeugd, de enen voor hun trouw, de anderen voor hun ontrouw, de enen voor hun volharding in het goede, de anderen voor hun hardnekkigheid in het kwaad. Maar allen werden vervolgd en leden. Onverschillig of we hen belijders of ketters, helden of lafaards, heiligen of misdadigers, slachtoffers of terechtgestelden, schuldig of onschuldig noemen. Onverschillig of dit lijden het karak- | |
[pagina 55]
| |
ter droeg van martelaarschap, weerwraak, straf, gerechtigheid, wroeging of boete. Onverschillig of de vervolging uit wreedheid, willekeur, zucht tot zelfbehoud, maatschappelijke noodzaak, haat, bekrompenheid, fanatisme of staatsraison voortsproot. Onverschillig of de vervolgers heidenen of christenen, beulen of rechters, zondaren of rechtvaardigen, plunderaars, politieke verdrukkers of gewetensdwingers waren. En al die verdrukten en gestraften leden om wille van de vrijheid: geloofsvrijheid, nationale vrijheid, burgerlijke, zedelijke, persoonlijke vrijheid, vrijheid van meningsuiting in woord en geschrift, vrijheid van de daad en ook van de misdaad. Vrijheid schijnt dus wel een der meest begeerde goederen van de mensheid te zijn en zij wordt zoals andere kostelijke goederen volgens zeer bepaalde voorschriften en tevens streng gerantsoeneerd in omloop gebracht. [...] Uit die drang naar vrijheid ontstonden de eerste misdaden en de eerste heldendaden, de schoonste menselijke strevingen en de gruwelijkste oorlogen, de vooruitstrevendste staatsvormen en de hardvochtigste verdrukking, de grootste aanmatiging en de puurste zelfverloochening, het zuiverste idealisme en het laagste cynisme, de hoogste geloofsbelijdenissen en de afschuwelijkste ketterjacht.’ Deze eenvoudige gedachten schenen de redacteur van de Roerganger een ruk aan het roer en dat was ontoelaatbaar. Ik geloof dat ook de pater de passage geweigerd zou hebben, want, al was in die dagen de oecumenische toenadering nog niet zo ver gevorderd dat hij met de dominee samen een blaadje had kunnen uitgeven (wat een besparing aan gerantsoeneerd engels papier!), op bepaalde niet-theologische punten heerste toch wel overeensternming. Maar het sonnet werd, ondanks het gemaakte voorbehoud, geplaatst en het volgt bier in de dictie van zijn tijd, omdat het op een zekere algemeengeldigheid kan bogen, die al blijkt uit de opdracht die Campanella erboven schreef: Men fnuikt uw werken en uw woord, dat groeit
tot fel verweer, o geesten uitgelezen,
want wat de trotse dwingelanden vrezen -
't is het verzet dat in uw borsten gloeit.
Als tot hoog doel Gods Liefde uw ziel ontboeit,
schuldloos en gaaf 't geschonden lijf ontrezen,
dan zullen eens als 't kruis gezegend wezen
de galg, de pijnbank, 't vuur dat u verschroeit.
Het schone sterven heiligt en vergoodt
het streven van de Sterken en de Wijzen:
de hoogste roem ontstijgt de schoonste dood.
De ed'le ziel kan onbelet weer rijzen
in zoete Vrijheid. Want, voorwaar, wat bood
haar zonder die een trits van paradijzen?
aan allen die voor dezelfde zaak in de kerker zuchtenGa naar eind1 |
|