(die bij mijn aankomst zou zitten - en niet liggen - te dromen of te slapen), een divan bekleed met zwart fluweel voor de tweede, een willekeurig maar erg laag bed voor de derde.
In gedachten zie ik er nog een, op een berehuid of een metalen schild, rustend in de holte als in een tritonshoren: lang, heel blond haar, erg lichte ogen en huid, sandalen met leren riemen die kruisen tot aan de knieën. De namen van deze vierde: moraine, de ventster, Gertrude, pioen. Op een vleugje wildheid wijst niet alleen het okselhaar dat ze kennelijk weigert met een scheermes of crème te verwijderen, maar ook het asgrijze stof - of is het een pantser van gedroogd slijk - dat haar benen tot halverwege de dij overdekt, en de schrammen die hier en daar zichtbaar zijn en doen vermoeden dat zij in haar dagelijks leven naakt door het struikgewas loopt.
Het zou 's middags gebeuren, in strikte beslotenheid (de gordijnen zorgvuldig dicht, kunstlicht, gedempt voor de eerste, erg fel voor de tweede, voor de laatste twee zoveel mogelijk op daglicht gelijkend) terwijl van buiten niets doordringt waaruit blijkt hoe laat, wat voor weer het is, zaken die ik vergeten ben als de kaart gelegd wordt door zo aandachtig toe te kijken dat alle bijzonderheden van de buitenwereld me koud laten. Een onverwachte meevaller: misschien besluit de eerste of de derde (of een van hun dubbelgangsters) met mij te sterven door mij en haarzelf een slaapmiddel in te geven - na de gemeenschap of zelfs zonder dat volledige gemeenschap plaatsgevonden heeft - zodat wij samen in het niets glijden in een sfeer van tederheid slechts licht gekruid door de angst.
Elk van die vrouwen zou ook haar eigen taal bezitten (geraffineerd, eenvoudig, zelfs boers of ronduit grof), de Franse taal of een vreemde taal, waarbij mijn voorkeur dan uitgaat naar het Engels. Misschien ook zwijgzaamheid in plaats van gezochte taal voor de eerste, een ‘grogstem’ voor de tweede, de grote met het zwarte haar die ik bij voorkeur op me zie wachten met een elektrische ventilator die ze langs haar hele lichaam laat blazen, of een sombrero waarmee ze zich koelte toewuift om tot het laatste zweetdruppeltje toe te doen vervluchtigen. Er hangt rondom haar een enigszins walgelijk parfum dat het hele nogal warme en benauwde vertrek zou vullen en de wilde lichaamsgeur, die bij de eerste afwezig is en bij de twee anderen opgaat in een lucht van kruiden en bos, niet verjaagt.
Gedurende de liefdesdaad geen woorden, lijkt me, maar diepe keelklanken bij de eerste, schuttingwoorden of althans gepeperde taal bij de tweede, naïef, vriendelijk of teder gebabbel van de derde, die door mijn strelingen geleidelijk ontdaan is van haar meellaag, hartstochtelijke, kort afgebeten uitroepen van de vierde, in een taal die ik niet versta, wat tussen ons een afstand schept alsof het door beiden ondervonden genot losstaat van de persoon van de ander.
Een brokstuk uit een gesprek:
Mijn smidse, mijn smederin, smeed mij stevig!
Ik ben je lief, wees koren op mijn molen!
(Ik spreek niet meer en ben haar ter wille.)
Als muzikale begeleiding van het gebeuren zou in de volgorde van een tot vier geschikt zijn: een grote aria voor sopraan van Bellini of Verdi; een oude ragtime voor pianola; een sonatine; de wals van de Rosenkavelier.
In de praktijk zou na een aantal ervaringen een van de vier, of de variant van een van de vier, mijn favoriete metgezellin blijken; zij zou los van het waarzeggen rechtstreeks aan mijn individuele perversie beantwoorden en ik zou haar graag ontmoeten, zelfs als de omschrijvingen van de waarzegster tot een andere voorspelling leidden. Dat laatste zou me zelfs nog het liefst zijn vanwege het verrassingselement. Maar misschien zou het onderzoek voortijdig onderbroken zijn als ik bezweken was voor de verleiding van het slaapmiddel dat