biografie van Holloway zien we een oude dame, een gerimpeld appeltje. Op de foto in haar eigen boek Grand Man waar ze in de villa Tuoro in oktober 1949 met N.D. aan tafel zit heeft ze wat oosterse make-up en ik zou haar daar zeer wel presentabel willen noemen. Op de foto in het boek met herinneringen van Brigit Patmore, My Friends When Young (1968), zit ze met de schrijfster en zal ze in de dertig zijn en is ze een mooie vrouw. Zeer opvallend door de felheid van haar vaak geroemde ogen is ze op de afbeelding met haar minnaar de surrealist Louis Aragon in de jaren twintig. Die staat in het lijvige boek van Hugh Ford, Published in Paris. American and British Writers, Printers, and Publishers in Paris, 1929-1939 (New York, 1975). Daar is ze ook te zien, levendig, energiek mooi aan haar pers, samen met haar negervriend Henry Crowder. Weinig opvallend is ze op de foto met Robert McAlmon in het werk van deze met Kay Boyle, Being Geniusses Together (New York, 1968).
Goed, wat doet het er toe? ‘Knochen, Knochen, nichts als Knochen, kamen da heran gekrochen...’ ze stierf in 1965 en was toen bijna zeventig. Waarom dit alles als het er niets meer toe doet? Wat mij intrigeert is verbittering, de bitse toon van Bakker tegenover Nancy Cunard. Hij vermeldt min of meer honend dat ze ‘naar de beste tradities van rijke, gefrustreerde dames’ haar eigen drukpersje had, waar ze werk heeft uitgegeven van Louis Aragon, Robert Graves, Ezra Pound, Richard Aldington, Samuel Beckett, de Nobelprijswinnaar uit 1969, van wie toen niemand ooit gehoord had! Niet zo kwaad voor een rijke, gefrustreerde dame en ik moest met enige treurnis denken aan een Sylvia Beach. Uit haar memoires, Shakespeare and Company blijkt uit niets dat ze gefrustreerd was, rijk was ze al evenmin en zij was bereid haar kapitaaltje in te zetten voor de eerste drukken van Ulysses.
Bakker heeft ook gesproken met Mark Holloway en zijn boosheid op Nancy Mitford verleidt hem zelfs tot het stellen van wat men in Engeland ‘leading questions’ noemt.
Holloway bekende dat hij Nancy ‘allerminst betrouwbaar acht, ze was hopeloos zichzelf, zo bevooroordeeld en dronken.’ Als Bakker er dan aan toevoegt ‘and a pain in the neck, a bore, a disaster’ knikt Holloway ‘instemmend’. En zet daarmee zijn betrouwbaarheid als biograaf op de tocht. Nancy Cunard is bijna dertig jaar met N.D. bevriend geweest en ze komt begrijpelijkerwijs zo'n twintig keer min of meer uitvoerig voor in de biografie. In dit verband is natuurlijk zijn introductie van haar het belangrijkst. Hier is ze: ‘She was twenty-seven, already a legendary figure and of striking appearance, with enormous sapphire blue eyes set in a face as taut and trancelike as a ballet dancer's. Her long slender body and small-boned arms concealed up to the elbows by enormous African bangles of wood; her simple but richly decorative clothes; her passionate steellike will and devotion to causes; her inflammable poetic heart - they all contributed to a personality that was as formidable as it was feminine, attractive, dangerous, disarming; a human dragon-fly with a tender, but unsentimental heart.’
En hier is Kay Boyle: ‘Nancy Cunard once said to me, her laughter quick, bright and minuscule as a hummingbird, her eyes like jewels in her lovely head:...’
En hier is nog eens Sybille Bedford: ‘Nancy, impeccably outrageously extravagantly courageous, generous, violent, self-destructive, fanatically wrong-headed, waywardly elegant, incarnately alluring, was unique.’ En over de ‘rijke Nancy’ bericht ze ons dat Nancy zo'n onherstelbare ruzie met haar moeder had dat ze niet eens wist naar welke bank haar moeder haar toelage stuurde, laat staan dat ze zich verwaardigde er ook maar iets van aan te raken. ‘Nancy lived in poverty, often squalid poverty. It hardly seemed to affect her. What little money came her way she gave to her friends, to artists, to refugees... She hardly ate;... her only material wants were drink (cheap red wine) and cigarettes.’