Des Esseintes wendde zich weer tot de jongen en zei: ‘Wees toch niet bang, domoor; kom, kies uit, ik tracteer.’ En zachtjes duwde hij de jongen op een divan, tussen twee vrouwen. Op een teken van madame gingen ze wat dichter tegen hem aanzitten, bedekten de knieën van Auguste met hun peignoirs en knuffelden hem zo, dat hij de warme, zware parfum van hun gepoederde schouders inademde. Hij zat nu doodstil; met hoogrode wangen, droge mond en neergeslagen ogen; heimelijk waagde hij nieuwsgierige blikken, die hardnekkig gericht bleven op het bovenste deel van hun dijen. Vanda, de mooie Jodin, kuste hem, gaf hem goede raad en zei hem zijn vader en moeder te gehoorzamen; ondertussen gleden haar handen langzaam over het lichaam van de jongen; zijn gezicht veranderde en zijn hoofd zakte achterover op haar borst.
‘Je komt dus vanavond niet voor jezelf,’ zei madame Laure tegen Des Esseintes. ‘Maar waar heb je in vredesnaam dat ventje vandaan?’ vroeg ze toen Auguste met de knappe Jodin was verdwenen.
‘Van de straat, mijn beste Laure.’
‘Maar je bent toch niet aangeschoten,’ mompelde de oude dame. Toen voegde ze er, na enig nadenken, met een moederlijke glimlach aan toe: ‘Ik begrijp het! Jij schurk, jij houdt van ze als ze nog jong zijn, hè!’
Des Esseintes haalde zijn schouders op. ‘Nee, je hebt het helemaal mis,’ zei hij. ‘Als je het precies wil weten, ik ga alleen maar proberen een moordenaar van de jongen te maken. Ik zal het je uitleggen. Deze jongen is maagd en hij heeft de leeftijd bereikt dat het bij hem begint te werken. Hij zou natuurlijk achter de meisjes uit de buurt kunnen aanzitten, netjes blijven en toch aan zijn trekken komen; in één woord, zijn bescheiden deel aan het saaie geluk hebben dat voor de armen is weggelegd. Maar als ik hem hier mee naar toe neem, te midden van een luxe, waar hij zelfs geen idee van had en die hij nooit zal vergeten, als ik hem elke veertien dagen zo tracteer, zal hij gewend raken aan deze genietingen die hij zichzelf financieel niet kan veroorloven. Laten we eens aannemen dat het wel drie maanden zal duren, voordat hij er absoluut niet meer buiten kan - en, door ze over een zekere tijd uit te spreiden, zoals ik doe, vermijd ik het risico dat hij verzadigd raakt - welnu, aan het eind van deze drie maanden trek ik de toelage in, die ik voor dit goede doel vooruit aan jou betaal! Dan zal hij gaan stelen om hier naar toe te kunnen gaan, hij zal alles doen om op deze divan te kunnen liggen, onder dit gaslicht!
Hij zal, als het er werkelijk op aankomt, hopelijk de man doden, die onverwachts verschijnt als hij zijn schrijftafel probeert open te breken; dan heb ik mijn doel bereikt; ik zal er toe hebben bijgedragen, voorzover dat in mijn vermogen ligt, een schoft te hebben gemaakt, nog een vijand van deze afschuwelijke maatschappij die ons uitzuigt.’
De vrouwen zetten grote ogen op.
‘Zo ben je daar weer?’ zei Des Esseintes, toen hij Auguste zag, die de salon binnenkwam en zich, rood en verlegen, achter zijn mooie Jodin trachtte te verbergen. ‘Kom kerel, het wordt laat, zeg de dames maar goedendag!’ En toen ze de trap afliepen, vertelde hij hem dat hij elke veertien dagen naar madame Laure toe kon gaan, zonder een cent te betalen. Buiten op straat had Des Esseintes de verbij sterde knaap aangekeken en gezegd: ‘We zullen elkaar niet meer zien; ga zo vlug mogelijk naar je vader terug, hij heeft niets te doen en zijn handen jeuken om jou een pak slaag te geven en denk aan de bijna evangelische woorden: “Doe aan anderen wat gij niet wilt dat u geschiedt.” Met deze spreuk zul je het ver brengen.’
‘Goedenavond, meneer.’
‘Wees vooral niet ondankbaar, laat zo vlug mogelijk iets van je horen via een bericht in het politieblad,’ zei Des Esseintes nog.
‘De kleine Judas!’ mompelde hij in zichzelf, terwijl hij de gloeiende sintels wat oppookte; ‘en dan te bedenken dat ik nooit zijn naam heb gelezen bij de korte berichten! Nu is het natuurlijk zo, dat ik niet voorzichtig genoeg heb kunnen handelen, dat ik geen rekening