Maatstaf. Jaargang 25(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Jaap Harten Gedichten Ondergoed in de achtertuin Het is zondag en ik moet aan God geloven maar ik ben innerlijk te wrakhoutig verbouwd en het apparaat waarmee ik koffie zet verdomt het ook al mee te werken Een vriend belt op om de dood te melden van een vriend en mijn buurmeisje van vijf heeft haar bal over de schutting gekeild en kijkt droef Natuurlijk onderbreek ik mijn werk - iedere dichter zijn eigen god - en speel met haar verder in de regen Ze laat me haar ring zien met een lieveheersbeestje, twijfelend gelukkig/ongelukkig tot ik haar kus dochter van me die ik nooit zal krijgen samen lachen we stiekum om psalmen & gebed uit je ouders radio In de achtertuin wederom het ondergoed zeiknat, hangend aan die breekbare lijn van realiteit. daar precies geloof ik in [pagina 117] [p. 117] Kinderboerderij Nataurlijk regent het zachtjes een dag uit met opa Dolf beter thuis in een hobbelende landauer met snoepend en overbloezend vrouwvolk dan bij de papegaaien- tralies, onheuselijk kwetterend naar zijn horlogeketting: ouwe gek! laat je paaien of naaien! o, die victoriaanse ergernis over vuilbekkerij en gore sokken, knapen die winden laten in gods vrije natuur en afkeer van gekrijs met vlechten gepingel om ijs, spritsen en kano's een rit van 10 cent op de vochtige bijna versleten pony hoe kon ik toen weten dat jij de diagnose van kanker aan je tong al zelf had gesteld? mijn lippen vol chocola neuriede ik een moffenlied en strooide oorlogsbrood voor kalkoenen jij dacht aan radiumnaalden in je mond het moeilijke spreken dat weldra zou komen de verboden jenever, de verboden sigaren en de aarde een grafsteen zonder pardon. [pagina 118] [p. 118] Duits dienstmeisje doet de deur dicht Zondagmorgen, vuile nagels en ook die scherpe zweetlucht onder de oksels, want weer niet in de tobbe geweest. ‘Alle dagen zijn hetzelfde voor de bajesklant. Slapen. Eten. Zakkies plakken.’ Tja, voor een dichter ziet het leven er vaak net eender uit: de toekomst is ook niet meer wat hij geweest is, dat zei die tanige Garbo al, eens coryfee van ons weltschmerzende dienstmeisje Gertrud, die mij op de schommel zette (verlegen knaap plus alpinopet) en ervan genoot te spotten met het schrikbewind van mijn immer zondaghumeurige vader. De toekomst is niet meer wat hij geweest is: meeuwen en lollies op het Bergense strand, knalrode ballen die kaatsten in de zon, dauw- trappen naar Loosdrecht met een schoolvriendje en wedden wie van ons twee het verst kon pissen om daarna elkaars boterhammen te eten uit de koektrommels van moe. Foto's van gisteren een eeuw geleden. De barbier van het verdriet had aan ons nog geen kind. Wachtend bleef hij loeren: ‘Heeft mijnheer soms gescheld voor de kapper?’ Wie niet dan. Het dons werd grauw op onze kaken toen de maan zijn kraters liet zien. Geen kwade opzet. So oder so ist das Leben. Ik wist het van Gertrud die soms huilde in het bos. [pagina 119] [p. 119] Very Camp Romeins keizertje verpest in bed, en zelfs een beetje stinkend niet de politieke leuzen van Bertolt Brecht of Wolf Biermann houden jou uit de slaap je keek meteen naar mijn broek en wat ik wou, maar daarom zaten we ook ongezouten in een kit op de Achterburgwal ‘het oude fordje vrijt met de bomen ik vrij met het leven’ je zag me aan of ik gek was (een rake konklusie overigens) maar Lodeizen nooit in je hart gestreeld buiten in de stuifsneeuw werden wij gewassen door een plots overzeilende melancholie op je buik vond ik terug mijn aanvankelijke verwondering over de kruising tussen keizer en munt [pagina 120] [p. 120] IJdel gedicht - tès la haye Ik merk dat de werkster opeens mijn naamplaatje poetst Het is meer dan vreemd dat een preutse tante mij onverwacht complimenteert (vroeger: Pornografie - nu: Hoge Letteren?) Ik zie dat een stroeve buurman mij nadrukkelijk groet bij de bakker en mijn oude leraar nederlands schrijft dat hij het altijd wel met mij heeft zien zitten! Het is te gek om op te noemen Mijn katers zetten een hoge borst op en dat vette, 12 jaar oude petje is plotseling geen lachertje meer Verbaasd vraag ik beker- en bedgenoot Wat mag dit zijn? en Hoe nu? Hij scalpeert zijn ei en glimlacht malicieus ‘Eet voortaan maar met witte handschoenen Je staat vermeld in de Winkler Prins!’ [pagina 121] [p. 121] Ich werde bei dir pennen Ladderzat vond ik je in de Spooksteeg, die grafsmalle sleuf tegenover Café Zaandam postbus Zeedijk wat te doen? je hand luisterde naar mijn hand en je wou weg van dat jukeboxenlawaai. In limousines reden hoeren voorbij met negers voorbij het natte trottoir. O spetter, je begon opeens te huilen als een kind na zijn mislukte verjaardag daarmee had je me tuk, samen onder m'n parapluutje lachten wij: ik ben ook maar een posthume held uit mijn eigenste jongensdromen Vorige Volgende