| |
| |
| |
Joyce & Co Venetiaanse brieven
Haarlem, donderdagavond 24 juni 1976
Mademoiselle,
Staat u mij toe U vanaf het eerste begin op de hoogte te houden: de aanschaf van het met het oog op de te maken reis comfortabele en ruime vervoermiddel. Reeds vorige herfst stond ons de kunstminnende, italofiele vrouwenliefhebber du P. zijn d.s. 21 af om daarmee ons te laten reizen naar Golino en Caviano, hetgeen wij pas als een eerste daad van maecenaatschap beschouwden. Ditmaal besloten ons het luxe-automobiel definitief toe te eigenen, zakten wij de dag na de aankoop door het bij deze modellen zeer precaire hydraulische systeem heen: geen vering, geen remmen en geen stuurbekrachtiging meer. De concessionnaire Citroën hier ter stede weigert elke reparatie: dit soort bedrijven deelt een auto in acht ongeveer gelijke blokken in en bij een defect vervangen ze het hele desbetreffende blok, meer kunnen ze niet. Aangezien de Citroën wel mooie constructies maakt, maar om onbegrijpelijke redenen totaal afwijkend gereedschap hanteert, vallen andere garages af en zijn wij nu aangewezen op louche scharrelaars, in wie ik niet veel vertrouwen stel: deze mensen zijn van nature geneigd bij eventuele reparatie, alle nog goed werkende delen ter verkoop te verwijderen, en te vervangen door oude rommel; ze bezuinigen op de olie zodat de motor in de kortste keren heet- en vastloopt, en nemen, voor de aardigheid, perfect werkende onderdelen uiteen om ze, met weglating van delen die ze als overbodig beschouwen, op ‘logischer wijze’ weer in elkaar te zetten. Welnu, er is niets logisch aan deze citroën, niemand kan mij uitleggen waar het hydr. sys. precies toe dient, behalve dat ‘hiermede het onhandig gemanipuleer met een crique tot het verleden behoort’, zoals het instructieboekje vermeldt, dat tevens beeldend uitdrukt hoe ongelofelijk het verwisselen van een wiel dan nu geworden is, je dient er de halve auto voor te slopen.
‘I got a lady on the street to take care of,’ zoals de neger-pimp Wooster pleegt te zeggen, en elk uur zakt ze nu een centimeter dieper naar de goot.
Neen, we zijn nog niet weg, en het zal zeker nog een paar maanden duren: de Hadrianus-vertaling met noten en nawoord, moet eerst af, nog andere stukken, en we zijn al flink genoeg gehinderd door het gebruikelijke décor van een ondraaglijke hitte als er hard gewerkt moet worden (zo ook bij de voltooing van baudelaire, flaubert en Erwin). Zoals opgetekend in de Acta relata: doorwerken in een geest van heftige, aangehouden soberheid. En daarbij niet vergeten dat alleen iets bereikt kan worden bij een dag-en-nacht-bestudering van de klassieken (op het ogenblik in mijn canon demetrius, Peri hermeneias, valerius flaccus, Argonautica en het boek van athenaeus over vrouwen).
Ik zit nog in de leunstoel van Keith met de schrijfplank op mijn knieën, terwijl een oude waaier uit Ned. Indië de kleffe warmte aan dragelijker stukjes probeert te slaan: maar vol verlangen naar het water van Venetië, het land van Profuma di donna: waarom zou de zon mooi zijn? De regen, dat is echte muziek, zegt Fausto tegen Ciccio, capito? Si signore!
| |
(Merano, zondag 9 januari 1977)
Wat trekt me toch naar Venetië? Ondertussen niets meer. Zo lang mogelijk heb ik deze vervloekte reis uitgesteld, die mij bij U vandaan voert, van allerlei uitvluchten heb ik mij bediend: eerst moest de zomer en liefst een flink deel van de
| |
| |
herfst voorbij zijn, opdat men reizen kan zonder touristen te ontmoeten en het buitenland niet meer door de a.n.w.b. wordt georganiseerd; vervolgens moest de vertaling van Hadrian the Seventh voltooid opdat ik de handen vrij zou hebben - waarbij ik er wel voor zorgde dat de werkzaamheden steeds behoedzamer en trager verliepen, trouw bijgestaan door Keith op wie men altijd rekenen kan voor uitstel en vertraging; zelfs aan de bejaarde d.s. 21 waren geen mankementen meer te vinden die mij konden tegenhouden (in een ander model automobiel had ik geweigerd op pad te gaan: van eenmaal genoten comfort, kan men moeilijk afstand doen; een enkele Amerikaan evenwel nog overwogen: een Chevvy - te stug, een nog jong ogende Plymouth zwabberde zo onbetrouwbaar dat ik zelfs niet naar het benzineverbruik heb gevraagd. Nee, de d.s. 21 voldoet uitstekend nu: ze rijst en daalt op haar systeem als een exemplarische Lazarus, en er is eigenlijk geen onderdeel dat niet buitengewoon functioneert; alleen die beruchte neigingen om haar uiterste delen prijs te geven aan de bruine roest!); in een wilde opwelling heb ik mij in het najaar eerst nog mee laten voeren naar het Certosa di Serra San Bruno, waar wij weer zoveel opwinding onder de nu tot 13 man gereduceerde kloostergemeenschap veroorzaakten, dat we na vier dagen moesten vertrekken - en over onze hernieuwde omzwervingen door het oude Calabrië schrijf ik U later nog wel.
Ten leste waren alle opgeworpen barrières ongemerkt genomen en begon ik, ondertussen ontdaan van alle aanvankelijke enthousiasme, zoveel boeken uit te zoeken als mijn grote koffer bevatten kan, niet de beste manier om een reis te ondernemen vrees ik. Een paar dagen voor de steeds opgeschorte vertrekdatum probeerde Keith, die mij op mijn afdaling in de hel zou begeleiden, nog grootmoedig aan mijn weerzin tegemoet te komen door aan te kondigen dat hij zich een reis, hoe kort ook, op dit moment eigenlijk niet kon permitteren - de militaire autoriteiten steunden zijn plotselinge verandering van gedachten met een verordening dat hij de Staat der Nederlanden niet mocht verlaten - en dat hij mij liever zou proberen terug te halen uit wat ik als een maar al te werkelijke onderwereld was gaan beschouwen, dan mij daarin achter te laten - een verlangen dat m.i. ook wordt ingegeven door zijn opzet om nu ik weg ben alle ons bekende uitgevers te belagen met ontuchtige (Diane di Prima!) en financieel onaantrekkelijke voorstellen. Ook dat mocht niet baten, vervangende reispartners stonden reeds lange tijd begerig in de startblokken - oh, U behoeft zich absoluut geen zorgen te maken over mijn trouw, het is slechts een vrouw die mij vergezelt (ongeveer de enige geslaagde grap uit Ulysses: ‘It's only Stephen whose mother is beastly dead’), daarbij de moeder van de weleens aan mij toegeschreven T., geen enkele ongerustheid dus. Daarom ben ik gisteren daadwerkelijk afgereisd, in een gezellige mistige druilregen en over met blauwe zwaailichten opgesierde en gladbesneeuwde Autobahnen - van een oorspronkelijk plan is het beter niet af te zien.
Dies Labyrinth von Brücken tend von Gassen,
Die tausendfach sich ineinanderschlingen,
Wie wird hindurchzugehn mir je gelingen?
Wie werd ich je dies grosze Rätsel fassen?
Zou ik, die zo verliefd ben op de reeds lang opgegeven provincies Basilicata en Calabrië, iets kunnen voelen van de begeestering van august graf von platen voor een stad die men reeds een eeuw aan het infuus houdt, voedt met doorgedraaide touristen, een stad die reeds gezonken behoorde te zijn en dan misschien gevoelens van spijt of gepaste rouw had weten op te wekken? Wat moest ik daar eigenlijk doen? Jawel, even kijken wat frederick rolfe daar had uitgevreten (‘The Venice Letters: il problema,’ staat ook meteen in de studie van Carla Marengo Vaglio boven het hoofdstuk over de Venetiaanse periode) en zien of de door hem bedorven jeugd weer nieuwe verdorven generaties had grootgebracht. En proberen te be- | |
| |
grijpen waar die Venetiaanse brieven van dat onduidelijk op rolfe geïnspireerde figuur uit durrels Monsieur nou precies over gaan. Maar vlak voor ik wegging ben ik nog verschrikkelijk bang gemaakt door een novelle van hugo von hoffmansthal over een onbevangen jongeling met de naam Andreas die het ellendig vergaat in Venetië, reeds op de eerste dag van zijn reis afschuwelijk in verlegenheid gebracht, verraden, vernederd, bestolen, daarna in de stad zelf nog meer onheimische verwikkelingen, onheilspellende raadsels, angstaanjagende onduidelijkheden - sombere en dreigende voortekenen?
En op de valreep kreeg ik nog een gedicht toegezonden van de Leidse classicus G. (die merkwaardig veel gelijkt op de geneesheer uit de Zeven kristallen bollen: ‘Een bijzonder mooi voorbeeld van lethargische bijslaap’) over een liefdespaar dat naar Venetië afreist - slechts om teleurstellingen te treffen.
Er bestond eigenlijk alleen een intrinsiek literaire noodzaak, meer dan alle andere makkelijk te ontzenuwen motieven, om U vanuit Venetië vurige brieven te schrijven - Venetiaanse brieven zoals van rolfe en durrell - bestaande uit allerlei eventueel gefingeerde uitspattingen en wellustige wreedheden, om me onder te dompelen in iets dat reeds lang op sterven ligt, rotting, ratten, rioolwater, om door mij te verwijderen van wat mij het liefst is dieper in Uw raadsel te kunnen doordringen, om in het aangezicht van de schitterendste kunsttempels de passie de vrije teugel te laten, en, geplaatst tegenover de drie graties van Sculptura, Pittura en Achitettura, toch Venus te verkiezen, ook al rijst zij niet uit een schuimige zee, maar uit een smerig modderbad. Daarbij word ik vooral geïnspireerd door de krachtige modellen van burroughs' Yage letters en pirana's Afrika-dagboek, de leukste contemporaine reisverslagen die ik ooit gelezen heb, en zal ik U ook niet onthouden dat de Italiaanse reizen van douglas, stendhal en sade's Juliette tot de aangenaamste literatuur behoren die ik ken, en dat ik mij graag met deze meesters wil meten, om U te vieren.
| |
(Merano, maandag 10 januari)
Nu het weer licht is, zie ik nog even in dit stadje om: heel stille, verlaten tuinen, gesloten luiken, een indrukwekkende rivierbedding (grote keien en amfibomen), en rondom besneeuwde bergtoppen. Veel dames eten 's ochtends taartjes, alleen, verwoed, en blikken zwijgend in het Duits. Langs de Passirio een lege zomerpromenade met een voorbije poëzie van vrouwen die eens mooi waren en hun handschoen hier verloren, die naar viooltjes rook - niet alleen uitdrukkingen kunnen verslijten als cliché, gevoelens ook, en niet minder het soort tuin- en stadsarchitectuur dat zulke gevoelens met een ijzeren kracht oproept. Het formaat van de stad is wel aantrekkelijk, men zou hier, zoals Bormann, enige jaren kunnen wonen, langs een lege straat met platanen niet ver van de rivier, in een wat aftandse villa, met een stille, geheimzinnige tuin, achter gesloten luiken. Alsof het allemaal van aanzien en zeer keurig is.
| |
(Gardone di Sopra, maandag 10 januari: Gardameer)
De sneeuw heeft, in de nabijheid van het beschutte meer, plaats gemaakt voor regen. Niet zo'n winderige druilregen, godzijdank, maar een bijna tropische (sub in de Rolfiaanse betekenis van rather, almost), rechtstandig omlaag vallende, loodzware, dof ratelende, gestaag aanhoudende, zoet smakende kloteregen, die klinkt als muziek. Recht tegenover de ingangspoort van het ‘Vittoriale’ heb ik een kamer betrokken in een geheel leeg pension van een Ticinese charme, mijn openstaande raam (er wordt toch niet gestookt, en ik heb de eerste fles b & w van het rantsoen aangesproken) uitziende over een in de regen glimmend terrasje met witte tafeltjes en stoeltjes, naar het geel-oranje-roze kerkje dat oprijst tussen enige cypressen naar het gesloten wolkendek boven het meer. Het is of ik
| |
| |
hier al duizend maal geweest ben, ja natuurlijk, nu gaan de klokken slaan, gebarsten, gedempt door de regen (het is net Capri in de winter, herinnert U zich niet meer die film van Elio Petri, Il mare, of zo'n soort titel). Dat uitzicht en 't geluid van water in het décor zijn wel de enige vorstelijke attributen van deze klamme kamer. Ik heb mij naar de gelagkamer verplaatst om vóór het met de familie te nuttigen cena een pot thee met melk en een glas grappa te drinken. Hier brandt een open houtvuur, maar staat ook keihard de televisie aan (toch niet in Ticino), waarvoor een meisje schoolopgaven zit te maken. Het lokaal hangt overvol met afgrijselijke gekleurde tekeningen in een half-abstracte stijl (moedeloze borsten met treurige tepels ohne mehr, en langgerekte kruisen zijn steeds terugkerende motieven), evenwel keurig ingelijst en achter glas, genummerd, 't ongelukkig levenswerk van een als artiest vermomde dwerg, die ontevreden broedend zit te vlooien met twee Breughelhondjes - in Italië zijn die afschuwelijke krengen niet onderverdeeld in modellen, ze hebben alle eenzelfde middeleeuws voorkomen. Er is bijna niemand in Gardone, alle hotels zijn stevig gesloten. Als ik 's avonds door de regen loop, zie ik door de beslagen ruit van een ander café, het geblondeerde schoolmeisje dat daar achter het espresso-apparaat behoort te staan, rock 'n rollen met haar zusje, zonder dat iemand zulke pracht aanschouwt.
| |
(Gardone di Sopra, dinsdag 11 januari)
Maar wat wacht ik nog langer U binnen te voeren in het in zelfoverschatting grootse ‘Vittoriale’ van een schrijver die op heden al te zeer onderschat wordt? Hier aarzelt mijn pen, ik ben verpletterd door de indruk: en toch zou zij juist gedreven moeten worden door een onbeperkte drang al het beschrijvende te beschrijven, oneindig zou zij kunnen doorgaan van eindeloze dingen te verhalen, zo licht versluierde mysteries te onthullen, zo niet aflatend aangereikte betekenissen te doorgronden: want nergens zou zij gehinderd worden door het
| |
| |
machteloze ontzag dat de ware schoonheid stom doet zijn (hier is eigenlijk niets mooi), noch door de strengheid van regels die enig ordenend principe niet minder bij de artifex als bij de beschouwer vooronderstelt, en niet omdat zij na zekere inspanning alles behandeld zou hebben - waar zelfs een badkamertje van twee bij drie meter meer dan 2000 objecten telt, behoort zulks tot de onmogelijkheden. Zoals Erwin van zichzelf een boek had gemaakt, zo heeft D'Annunzio zichzelf in stukken en brokken uiteengenomen en in de vitrine van het Vittoriale geplaatst: ‘Ho fatto di tutto me la mia casa, e l'amo in ogni parte. Se nel mio linguaggio la interrogo, ella mi risponde nel mio Hnguaggio?’ (Libro segreto). En waaruit bestaan deze losse onderdelen dan wel? Citaten, motto's, hiëroglyphen, zinnebeelden, emblemen, gipsen, afgietsels, replica's, reproducties, wapenfeiten en wapentuig. (En dan bedoel ik geen boksbeugels, dolkmessen of Mauserpistolen, maar mitrailleurs, rijdende kanonnen, onderzeeërs, vliegmachines en slagschepen). (‘Ik heb ze natuurlijk uiteengenomen,’ zegt professor Zonnebloem vergoelijkend tegen de kapitein over een bescheiden een-persoons duikbootje - D'Annunzio heeft de moeite genomen een half slagschip weer in elkaar te zetten, op de bergwand.)
Van het interieur van het eigenlijke huis van d'Annunzio (La prioria), dat pas sinds maart 1975 openstaat voor het publiek, kan ik U slechts enige algemene indrukken geven, en gedachten ingegeven door de atmosfeer - een nauwkeurige beschrijving en opsomming van bijvoorbeeld de voorwerpen in een interessante kamer wordt ondoenlijk gemaakt door de sneltreinvaart waarmee een met cassetterecorder gewapende gids mij door de woning sleurde, verhinderde dat ik aantekeningen ter plekke maakte, of foto's, en meende te voorkomen dat ik het brilletje van de Dichter door dat van mijn grootvader verving, hetwelk ik altijd bij me droeg, maar nu in de Officina (hoc opvs, hic labor est) toch eveneens een mooie plaats heeft gevonden. De cassette had
| |
| |
nauwelijks iets te vertellen, een begeleidend boekje vol wazige kleurenfoto's ook niet veel. Het eerste dat je opvalt als je de deur binnenkomt is de donkere intimiteit van alle vertrekken - je zou ook kunnen zeggen de bedompte, stoffige atmosfeer van een dwergenwoning (dat moet al bij het leven van de Dichter een enorm probleem geweest zijn - hij heeft het Vittoriale bewoond van 1921 tot aan zijn dood in 1938 - hoe alles schoon te houden; zo lijkt het mij dat de motieven achter de schenking van dit complex aan de Italiaanse staat in 1923 veel prozaïscher waren dan grootmoedig - geen dichter die niet achtervolgd wordt door schuldeisers). Alles is heel donker: ‘il crepusculo moriva contro i vetri’ - maar ook het daglicht, afgeschermde of gebrandschilderde ramen, tapijten op de vloer en langs de wanden, alles staat zo vol en de afmetingen van de kamers zijn zo klein dat men nauwelijks kan bewegen, er is weinig frisse lucht, elk moment verwacht je zo'n ellendige wierooklucht te ontmoeten (alleen boenwas en stof), al die boeddhabeeldjes, fluwelen kussens, dierenhuiden, chinese vazen en lakdoosjes geven de indruk van 'n altijd modieus oriëntwinkeltje (hier verkoopt men thee en religiosa). En toch is de indruk direct en overweldigend: kloosterstoelen, koorbanken, notenhout, wierookvaten, kandelaars, de leeuw van Sint Marcus, de adelaar van de Romeinen, overal bustes en dodenmaskers (van Epicurus, Napoléon, Hypnos, la Dusa), alles bij elkaar in de onmogelijkste combinaties, alles met een bepaalde betekenis, een décoration parlante, alluderend, hortaterend en memorerend, zoals praz in een opstel van 1964 over D'Annunzio arredatore schrijft. Zoals ongetwijfeld in de bedoeling lag, lijkt het inderdaad of sommige kamers zacht muziek maken: een aangehouden accoord van de harmonie der heterogene delen: ‘una sensibilità affine ai suoi pensieri come la cassa
dello strumento alle corde.’
En toch behaagt het mij. Ondanks de wansmakelijke mengeling van westerse heiligen en oosterse godheden, die bij de Franse romantici al zo afstotend kan werken, ondanks de ongelukkige paring van dichterlijke kracht en wellustige kwijning (beide zéér onder de motteballen), ondanks weinig elegante koketteringen met de dood (de Stanza del Lebbroso is een soort ingerichte sterfkamer met katafalk onder een plafond waartegen portretten van de vrouwen die de Dichter bezeten heeft - ‘hier trok D'A. zich in eenzaamheid terug om zich af te - om te mediteren.’ In de Stanza delle Reliquie een altaar, niet gewijd aan de wellust en de zonde zoals bij von Stuck, maar aan D'A.: ‘tutti gli idoli adombrano il dio vivo / tutte le fedi attestan l'uomo eterno / tutti i martiri annunziano un sorriso’, waarop het verwrongen stuurwiel van een motorsnelboot waarin een vriend van de Dichter is omgekomen tijdens een door hem georganiseerde poging het snelheidsrecord te water te breken), ondanks mijn afkeer van chinoiserieën, reproducties en bibelots, behaagt het huis mij vanwege de enorme zelfoverschatting (verwante gevoelens pleeg ik ook soms te koesteren), vanwege de tot in het uiterste doorgevoerde egocentriciteit, vanwege de bedoelingen waarmee alles bezwangerd is, vanwege al die aardige emblemen en motto's, vanwege de humor van een kamer als de Sala del mappamondo, waarin de klassieke bibliotheek is ondergebracht, een orgel staat, een doodsmasker van Napoleon en diens tabakzak, enige bustes, en dan, als een hond rustend naast de mooie werktafel van de meester, plotseling een staande Oostenrijkse mitrailleur, de humor van het meest vergezochte, van het onverwacht absurde, van het gekker dan gekke, van de niet meer voorstelbare heterogeniteit: dit alles is kostelijk; deze man had zich, nog levend, een graf ingericht, en bleef het volstouwen met dingen aus aller Welt tot hij, bedolven
onder zijn eigen rommel, bezweek.
De enige kamer waar je als schrijver nog enige kans zou maken, is de werkkamer (Officina): deze kamer heeft drie ramen uitziend over het
| |
| |
meer, waardoor het licht, en wie weet soms wat lucht, ook werkelijk door naar binnen kan vallen, de schrijftafels en stoelen zijn van eenvoudig licht hout, naslagwerken, een muziekstandaard met notitieboeken erop, de Nikè van Samothracië in gips, wat gipsen paarden van het Parthenon en wat afgietsels van het fries met de Pan-athenaeënoptocht, een afgietsel van la Dusa waar een doek overheen werd gelegd als de Dichter trachtte te werken, zoals je een kraai in een kooi tot zwijgen brengt, op de tafel dus nu het brilletje van mijn grootvader, een schaar waarmee de Dichter zijn neusharen knipte als hij trachtte te werken, een bakje met pennen, doosjes met paperclips en postzegels, flesje gom, wat medaillons, ach ja, het staat er allemaal wel, de laatst gebruikte pen, het laatst geschreven woord toen Thanatos de dichter overviel, weer een gipsen Hypnos met vleugels aan de slapen, een toegangsdeur zo laag dat ieder die dit heiligdom betreedt moet bukken voor de kunst. Maar het doet de schrijver geen recht.
En welke boeken had de Dichter naast zijn bed? Niet moeilijk om te raden: Shakespeare, Dante, (G. Belli en Verlaine verklap ik even) en... nee, fout, niet de Duitse goethe, maar de Franse goethe, zijnde stendhal. En wat doet men uit baldadigheid als je van elk beeld van Michael Agnolo (met wie de Dichter zich zeer verwant voelde) tien gipsafgietsels hebt? Dan doet men de ene een rokje om (de Frans Verpoortenachtige stervende slaaf die net nog zijn basketball-hemdje uittrekt), voor een andere vouwt men een beehaa van een indisch zijden sjaaltje, een buste krijgt roodgeverfde lippen, een andere een ketting om, of een lintje in het haar, het kan niet op. (Het valt me achteraf pas op dat er geen rubberen palmen of magnoliabomen stonden - geen enkele plant).
Alleen zou men in dit huis op geen van de vele schrijftafels ander werk kunnen verrichten dan iets overschrijven in een andere kleur inkt, op geen van de vele sofa's en kussens een vrouw kunnen beminnen anders dan met enkele geciteerde dichtregels, geen vriend kunnen ontvangen anders dan een bewonderaar. Na het koortsachtig inrichten van een museum gewijd aan de eigen onsterfelijkheid, kan men alleen nog smeken dat de dood ook werkelijk en effectief komt.
Neen, U zoudt dit geen aangenaam huis vinden, U bij wie alles wit is en ruim en sober, die Uw huis hebt ingericht met stijl, en die slechts een terra-cotta buste duldt van de ongelukkige Erwin, zijn gelaat een mengeling van de Antinoös van Belvedère, een Hellenistische Hypnos, en de David van Donatello. Uw huis gelijkt meer op dat van Fernand Khnopff, door de ongelukkige Belgen reeds afgebroken, geheel ontworpen naar een idee door de schilder zelve, waarin alles op elkaar afgestemd, kleuren, verhoudingen, ligging (bij het Vittoriale is er geen enkele relatie tussen de architectuur van het huis en het interieur, of het moest zijn dat aan de buitenkant ook allerlei geappliqueerd is), ofschoon Khnopp ook een Hypnoskop bezat. En niet heeft D'Annunzio systematisch nagedacht zoals poe in The Philosophy of Furniture of zoals de man die en wiens inrichting poe in het Rendez-vous in Venice slechts diepgaand kan beschrijven, hoe heterogeen zijn smaak ook was. Ook Des Esseintes nam slechts genoegen met oorspronkelijke dingen en wisselde beweging af met rust in de décors (precies anders dan bij huysmans heeft D'A. van een levende schildpad het schild genomen en er in brons een dier onder laten gieten door Renato Brozzi, 1928 - maar de namen van al deze beeldhouwers, schilders en architecten zijn te onbelangrijk om ze te noemen - ‘deze schildpad was aan de Dichter geschonken en is gestorven in de tuinen van het Vittoriale’). (Bij Erwin lag het iets anders: ofschoon het toch duidelijk moest zijn dat de Bronzino in Carolon Casa niet echt kon zijn, was de kopie zo voortreffelijk dat ze in zichzelf een meesterwerk was, van de hand van zijn beste vriend Michaël van Mander - en een geschilderde kopie is toch iets anders dan een gedrukte prent of een
| |
| |
niet zo zuiver gipsen afgietsel).
Een echte estheet in deze traditie was D'Annunzio zeker niet, en eigenlijk valt het Vittoriale in het niet bij het Palazzo Borromeo in het Lago Maggiore met zijn schitterende zalen en authentieke Rafaëls, Zuccari's, Lotto's etc., en bij de villa Carlotta aan het Comomeer (met een heerlijke Canova) of de villa Melzi met haar onovertroffen tuinaanleg.
Maar de bekoring is ontzaglijk en zwaar drukken de herinneringen van een schrijver groot zichzelve ondanks, op de cognoscente bezoeker van dit verrukkelijke monstruosum. De veelheid dezer dingen heeft mij uitgeput. Gedenk mij in Uw slaap.
| |
(Gardone di Sopra, woensdag 12 januari)
Het regent nog steeds. Ik kan mij nog niet losmaken van dit complex, het is zo heerlijk door de uitgestrekte tuinen gans alleen in de regen te lopen langs nissen waarin urnen met gewijde aarde van Fiume, een garage met een Automobile Fiat Tipo 4 - waarin D'A. de mars op Fiume leidde in de nacht van 11 op 12 september 1919, en een Torpedo Isotta Fraschini, de laatste auto die de Dichter bezeten heeft. Tegenover een lieflijk Venusbeeldje met een dolfijn in een waterpartij, twee rijdende kanonnen. In een loods een enorme, met torpedo's uitgeruste semi-onderzee-motorsloep waarin de Dichter in 1918 één van zijn heldendaden heeft verricht; elders is een zaaltje waarin aan het plafond de vliegmachine hangt waarmee D'A. in 1918 van Padova naar Wenen en terug vloog, om in plaats van bommen pamfletten uit te werpen (dit is alles puur Kuifje). En dan tegen de bergwand, in een woud van kaarsrechte cypressen, de voorsteven van de ‘Puglia’, een slagschip ‘classe 5a’, dat ook een rol gespeeld heeft bij D'A.'s bezetting van Fiume: it's not done in good taste, but you're surprised it's done at all.
In het museum slechts wat gipsen van Michael Agnolo, en vitrines met alle uniformen die D'A. gedragen heeft (schooluniform, infanterie, vliegenier, marine-officier, front-vrijwilliger, cavalerie, vorst van Montenevoso etc.). Niet interessant.
In de regen dwaal ik door het enorme verlaten mausoleum, waarin de Dichter tussen een paar strijdmakkers is bijgezet; in de regen loop ik over het ontzaglijke amfitheater, waar 's zomers des Dichters drama wordt vertoond. Ergens weggestopt in een hoekje tref ik een kleine tombe aan van Maria D'Annunzio-Hardouin, vorstin van Montenevoso, die in 1954 gestorven is en gewoond heeft in een zeer aantrekkelijke villa in de tuin, la Mirabella, waar sinds de zomer van 1976 een fototentoonstelling is ingericht: D'Annunzio nella sua epoca. 255 vergrotingen en 68 titelpagina's van eerste drukken van de Dichter.
Van een verwaand dromerig scholiertje (D'A. werd in 1863 in Pescara geboren, doorliep van 1874-1881 het collegio Cicognini te Prato, en verbleef de tachtiger jaren te Rome), zien we een over het paard getilde jongeling groeien, met evenwel nog veel uitdrukking in zijn gezicht, die in 1883 boven zijn stand trouwt met de erg mooie Maria Hardouin dei Duchi di Gallese (een ongelofelijk mooie foto, uit de tuin genomen, waarop zij, als een legendarische vrouw van William morris, zit in de vensterbank van een spitsboograam, met haar oudste zoontje Mario). Dan komen er andere vrouwen, weelderiger bewoningen (La Capponcina bij Firenze, tegenover de villa van la Dusa), een steeds eigenwijzer en berekender blik in nu hard, nietszeggende ogen (te paard als kapitein Haddock te Molensloot, aan het orgel met de componist Franchetti, in het atelier van de schilder Michetti, de Franse periode - Italië ontvlucht wegens schulden - en dan de aardigste foto's uit de oorlogstijd: D'A. in een vliegtuig voor het bombardement op Parenzo (1916), D'A. tot kapitein bevorderd wegens heldhaftig gedrag in de 8ste slag bij de Isonzo, D'A. vlak voor hij in de duikboot stapt voor de Beffa di Buccari, D'A. in het vliegtuigje voor de vlucht naar Wenen, D'A. die aan het hoofd van de legionnairen - tegen het uitdrukkelijk bevel van de Italiaanse
| |
| |
regering en de geallieerden - Fiume binnentrekt, D'A. die zich terugtrekt op het Vittoriale (1921). Een van de mooiste foto's is een bejaarde Dichter, in kamerjas en op pantoffels, moede steunend tegen de kolossale vlaggemast op de piazetta Dalmata voor de ingang van zijn huis, enkele maanden voor zijn dood in 1938.
Al dat heldendom kwam merkwaardig genoeg pas na het schrijven van zijn beste boeken - de jeugdige D'A. is dichter, de oudere man een held: een meesterwerk als Il Piacere werd al op 26jarige leeftijd geschreven! Men zou eerst andersom verwachten.
Het opvallende ontbreken van elke uitdrukking aan de ogen van de man met dit veelbewogen leven, is precies zo terug te vinden in zijn proza: een volkomen Rücksichtloskeit in zijn relaties met andere mensen, liefdesverhoudingen die nooit meer dan passies zijn zonder enig weerstandsvermogen, het ontbreken van alle égards buiten vormelijkheid voor zijn vrouwen (arme Maria Hardouin): zulke karakteriseringen van de held staan niet alleen in zijn romans, maar ook op zijn gezicht geschreven.
En weer is mij, met gemengde gevoelens, een parallel met Erwin opgevallen: U zult zich herinneren hoe Keith en ik tot de conclusie kwamen dat Erwin nog het meest geleek op bepaalde passages uit Il Piacere, hoewel dat boek juist niet in enige canon van de roman had gestaan, en bij de compositie geen enkele rol had gespeeld. En nu las ik weer het begin van L'Innocente, en werd direct weer vreemd getroffen door de overeenkomsten met het eerste deel van L'Art et les caresses, een kort verhaal, geschreven lang voordat Erwin of ik dat boek van D'Annunzio gelezen hadden, en dat ik nu voor publicatie gereed maak. Vanmiddag rijd ik naar Mantoua. Daar ergens moet Vergilius geboren zijn. Ik kàn nog niet in één keer naar Venetië rijden. Ofschoon de oude citroën opperbest is (heerlijke Italiaanse autostradas). Het liefst zou ik nog langer in Gardone blijven, deze meren zijn zo vertrouwd en geven me een gevoel alsof ik in mezelf pas. Maar er is nog meer te doen. En het lijkt of de regen iets afneemt.
|
|