Maatstaf. Jaargang 25
(1977)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Hannemieke Postma Ondineke tussen woede en wanhoop1In Ondine uit De Kapellekensbaan en het vervolg Zomer te Ter-MurenGa naar eind1 hebben we eigenlijk het enige complete vrouwenportret dat door Boon is gemaakt: in de loop van de twee romans voltrekt zich haar hele leven. De feiten uit dat leven zijn kort samen te vatten. Haar vader Vapeur is een dromer, eeuwig ontwerper van het perpetuum mobile, maar uitvinder van een automatische spoorwegbeveiliging: en haar moeder Zulma is zot. Haar broer Valeer heeft een waterhoofd, maar zal toch nog enigszins redelijk volwassen raken. Een familieleven is er dus nauwelijks: niemand bemoeit zich met Ondineke - die dat overigens ook niet zou toestaan - en ze groeit op zoals zijzelf dat wil. Ze vrijt met de heren, woont een winter samen met haar lief mijnheer Achilles Derenancourt op 't kasteel, krijgt een kind van hem dat ze (letterlijk) weggooit - en uiteindelijk trouwt ze, met Oscarke die tenminste naar haar luistert (k 175): alweer een dromer, een beeldhouwer van voornamelijk niet bestaande kunstwerken. Van hem krijgt ze zes kinderen, en levenslang zullen ze arm zijn. Af en toe onderneemt ze iets: zo bemoeit ze zich met de bouw van 4 huizen aan de boskant van Ter-Muren, zo probeert ze een tijdje een herberg te drijven: en zo bestrijdt ze het opkomend socialisme, letterlijk, met hand en tand. Aan het slot van Zomer te Ter-Muren is ze oud en moe en de tweede wereldoorlog is aangebroken. De rol van Ondineke in de romans wordt aangekondigd aan het begin van De Kapellekensbaan: ‘want temidden de angst en de vertwijfeling en de laatste hoop van de laatste der mohicanen, temidden ijzer en glas, temidden burocratie en atoomsplitsing en de stilgelegde bouwnijverheid, zal de figuur van dat meisje weldadig en verfrissend aandoen...’ (k 13).Ga naar eind2 Klopt dat en functioneert ze zo, weldadig en verfrissend? Ondineke is iemand die leeft van dromen en van ruzies. Ze is op de wereld gekomen om orde op zaken te stellen (z 323), en lange tijd zal ze geloven dat haar dat gaat lukken, want wilskracht en energie heeft ze genoeg - maar haar doelen zijn vaag en haar middelen gebrekkig en dat weet ze: ‘gelijk een stormwind gelijk een orkaan was het besef over haar gekomen, dat zij van haar jeugddromen onuitsprekelijk ver verwijderd was geraakt: in plaats van de hemel te bestormen, van de aarde te remmen in haar loop, was zij hier haar dagen aan het vermorsen met ruzie te maken over prullen’ (k 218). Ondineke is zo iemand die beweging nodig heeft om te voelen dat ze leeft, iemand die in rust niet kan functioneren. Ze leeft van ruzie en pesten (k 166), maar ze eindigt als iemand die er alleen nog maar lol in heeft wanneer ze anderen kan frustreren in hun verlangens (z 342). Ze erkent geen enkel compromis, ze wil god zijn of de duivel, maar ze wil niet zijn als andere mensen. En ze weet hoe haar doel te bereiken: ‘zij ging heen met deze gedachte: dat ze, wou ze haar geluk en liefde bewaren, niet meer in de onmiddellijke nabijheid van het kleine en miserabele mocht komen.’ (k 76). Ze is beter dan anderen (44), | |
[pagina 47]
| |
ze is interessanter dan anderen - en om de mensen daarvan te overtuigen liegt ze pathologisch en schept ze op dat het een aard heeft: en zo dat ze het zelf geloven gaat (z 42). Af en toe krijgt ze haar beloning: dan wordt ze juffrouw Ondine genoemd (k 84), en later Madame (z 107), en als een bordeelhoudster haar groet voelt zij een totale triomf: ‘Dus, mensen die zij nooit in haar leven had ontmoet, kenden haar en spraken over haar: zij was iets gekend en beroemd, zij was iets gelijk de electriciteit waar men nooit over uitgepraat raakte, zij was iets gelijk de naderende oorlog [...], zoiets was zij dus, iets groots, iets dat de levens der mensen vulde en waar men over sprak, niet zomaar gelijk over het slecht weer, maar in ontroering en met hartstocht.’ (z 108). Gekend worden is macht. Ter handhaving van dit zelfbeeld, dat niet te schokken valt en waar mensen noch omstandigheden aan af kunnen doen houdt ze zich altijd groot, zelfs in de meest bizarre omstandigheden - en om hen kleiner te maken beroddelt ze anderen hartstochtelijk. In haar woede is ze fantastisch en in haar wanhoop vertederend: ‘Doch in haar vingertoppen begon het te trillen, in haar voetzolen begon een siddering op te stijgen, naar haar hart, naar haar hersenen op... zodat ze iets doen moest om niet op slag gek te worden... iets om het even wat... en ze greep de lege blikken doos en gooide die naar het zoldervenster... om er het glas van te breken, om lawaai te horen, om de wereld krakend en scheurend te horen ineenstorten. Doch ze gooide náást het zoldervenster, de doos viel terug neer en er was Niets kapot... alleen haar eigen vinger bloedde een beetje gelijk de scherpe kant van de doos haar had gesneden. O wat is de wereld slecht, schreide ze. En ze viel neer daar op de zolder en lag met het hoofd in de armen en schopte op de planken. O wat is de wereld slecht, herhaalde ze steeds maar. En toen haar grondeloos verdriet uitgeraasd was... maar niet verdwenen... verweet ze zichzelf dwaas te zijn geweest, in iemand vertrouwen te hebben gehad, iemand te hebben willen sparen in het leven: ik had moeten stelen en bedriegen en moorden en branden zonder medelijden: maar het is een les: ik sla de wereld kapot kapot kapot.’ (k 241). Ze durft tegen haar eigen zondebesef in te gaan als ze iets wil bereiken: ze steelt geld uit het offerblik voor een leren frak (k 31) en ze brengt haar eerste kind, dat ze niet hebben wil, helemaal alleen ter wereld. Ze heeft lef: uit bluf rent ze met Valeer vlak voor de aanstormende trein langs over de spoorbaan (en ze lacht zich ziek om de schrik van de mensen), en later, als ze volwassen is, heeft ze de moed die slechts weinigen bezitten om de waarheid omtrent het leven onder ogen te zien: ‘zij duizelde, en toch bukte zij zich over de afgrond heen: het was om gek te worden.’ (z 254). En soms wordt ze dat, gek, gek in buien van inzicht, en dan moet ze een paar dagen naar bed tot ze haar niet geringe krachten weer verzameld heeft. Het prachtige in Ondine is de wijze waarop ze steeds weer voor zichzelf opkomt: maar de tegenkant ervan is haar mateloos egoisme - ze is in staat een blik sardientjes alleen op te eten en tegen haar hongerige kinderen te zeggen dat het medicijnen zijn (z 243). Haar verlangen naar totaliteit maakt haar ongeduldig - maar tevens onstandvastig, en haar leven lang zullen haar plannen gebrekkig worden uitgevoerd en zal het geld haar door de vingers stromen. Nee, weldadig en verfrissend is ze niet in gelijke mate in beide boeken - maar wel is ze in het begin, als ze jong is, in De Kapellekensbaan, vertederend en ontroerend in haar verwarring en haar gevoelens - en als we aan het eind van de eerste roman gekomen zijn is ze fascinerend. Maar in het tweede boek, in Zomer te Ter-Muren, lijkt het wel of alleen het negatieve aspect van haar eigenschappen ruimte krijgt: haar minachting voor alle anderen, en haar onvermogen om lief te hebben. In De Kapellekensbaan aanbidt ze en haat ze | |
[pagina 48]
| |
Valeer om beurten (k 29) - in Zomer te Ter-Muren kent ze nog alleen maar haat. Als ze jong is raakt ze wel emotioneel bij anderen betrokken - haar hart zingt om Achilles Derenancourt (k 29-30) en liefde betekent een toverwoord (k 75). Later zien we, eigenlijk, alleen nog maar haar streven naar geld en aanzien, haar naar onderen trappen en naar boven likken om in de gunst te kunnen raken. Ondineke wordt wel ouder, interessanter wordt ze niet. Hoe komt dat? Een personage in een roman blijft boeien, wanneer haar (zijn) karakter zich ontwikkelt. Bij Ondine blijft die ontwikkeling uit, na het eerste boek wordt zij nauwelijks meer wijzer, na haar volwassenheid groeit ze niet meer echt. Zo wordt het feit dat ze zich niet binden kan triest waar ze eerst wilskrachtig leek, en zo worden haar pogingen om zich groot te houden soms zelfs vervelend na vertederend te zijn geweest. In De Kapellekensbaan vertedert Ondine omdat haar puberwoede, ongericht als die mag lijken, een vorm van verzet is, omdat ze via haar woede actie onderneemt en zo zichzelf bevestigt In Zomer te Ter-Muren irriteert haar woede, omdat Ondine daar met zichzelf verstoppertje speelt en haar verzet niet meer tot actie leidt, integendeel: maar al te vaak is haar woede (op anderen, op haar omgeving) een ontwijken van actie, een keuze van de machteloze positie. Zo is de Ondine uit Zomer te Ter-Muren een andere vrouw dan de Ondineke uit De Kapellekensbaan beloofde te worden. Zij groeit niet en dat is Boons bedoeling natuurlijk ook: de oudere Ondine is een wild beest in een kooi dat naar de tralies klauwt, een tragische figuur die niet eens haar kleine ideaal - een burgermevrouw te zijn - mag bereiken. Ondine is gevangene van het lot en kan dat alleen zijn omdát ze niet groeit - maar de visie van de lezer op haar groeit evenmin en dat is jammer. Want het feit dat zij minder boeit ligt niet alleen aan haar gebrekkig groeiproces: het ligt ook aan de manier waarop zij neergezet wordt. Omdat er niets aan het beeld dat we van haar hebben wordt toegevoegd, wordt er in feite aan dat beeld afgedaan: wie uitsluitend Zomer te Ter-Muren las zou menen dat Ondine alleen maar schelden en schreeuwen, roddelen en opscheppen kon, en dat zij maar twee emoties kende: woede en wanhoop. Zo verliest ze, geleidelijk aan, de geloofwaardigheid die zij in het begin wel degelijk bezat. Toch heeft Boon van begin af aan het plan gehad om méér dan De Kapellekensbaan alleen te schrijven: ‘...maar naast de roman van de kleine Ondine moest het ook de roman worden van haar lief-en-man, oscarke [...] - maar god sta me bij als het niet méér wordt dan dat: het moet ook de roman worden van het socialisme, vanaf het ontstaan tot op de huidige dag, en plus daarbij de roman van de kleinburgerij die twee oorlogen op haar kop kreeg en ineenstuikte, al sparend en al hongerlijdend, maar toch de schijn reddend.’ (k 13-14). En inderdaad, als Boon niet déze romans geschreven had, als hij zich tot het verhaal van Ondine zou hebben beperkt, dan zouden de overtuigingskracht en de geloofwaardigheid die De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren nu bezitten, er ontbreken. | |
IIHoe zou het nu komen dat Ondine over het geheel genomen niet helemaal geloofwaardig is? Ik heb het vermoeden, dat dat toch wel eens een beetje zou kunnen liggen aan het feit dat Boon een man is en Ondineke een vrouw. Nu bedoel ik natuurlijk niet dat mannen alleen over mannen zouden kunnen schrijven en vrouwen over vrouwen, of dat boeken door mannen geschreven in bepaalde opzichten zouden moeten verschillen van boeken van vrouwen. Charlotte Painter schrijft naar aanleiding van vrouwelijke schrijvers: ‘My hope is that women are ready to abandon the block-making notion that there is a “female” voice or a sexual style to be attained. | |
[pagina 49]
| |
Finding the way to “tell the truth truly” may definitely involve both faculties of the mind.’Ga naar eind3 Ik ben het geheel met haar eens, en uiteraard geldt hetzelfde voor mannelijke schrijvers. En er zijn, bovendien, te veel grote romans over vrouwen geschreven dan dat men, naief, zou kunnen blijven menen dat literatuur ‘sexueel’ zou moeten zijn: men hoeft slechts te denken aan Mme Bovary of Eline Vere - en als men wil kunnen Anna Karenina en Van de koele meren des doods daar eveneens bij worden gerekend (hoewel met name de zwakke plekken in de karakterisering van Anna vooral blijken waar de zelfstandige Garbo in de gelijknamige film haar rol niet overal even geloofwaardig spelen kan.) Het zou bovendien zeer bedenkelijk zijn om op dit - als op elk ander - gebied voorschriften te laten gelden: iedereen dient te mogen schrijven waarover hij of zij wil, en ook de wijze waarop dit gebeurt mag natuurlijk nimmer aan banden worden gelegd. Toch maakt de wetenschap dat het een man is die een vrouw beschrijft, vanuit de optiek van de lezer, wel verschil. Men leest toch boeken niet alleen vanwege hun esthetische kwaliteiten: men leest ook om kennis te nemen van een bepaald wereldbeeld, mede via de in die boeken gepresenteerde ervaringen en gevoelens van hun personages. Je zou zelfs staande kunnen houden dat men leest om de eigen ervaringswereld uit te breiden via de ervaringen van anderen, die in romans immers van binnenuit worden meebeleefd - maar de beschreven ervaringen dienen dan wel acceptabel te zijn. (Zo worden in Mulisch' roman Twee vrouwen ervaringen beschreven van de vrouwelijke hoofdpersoon die geen vrouw zo ooit ervaren kan hebben - ik noem hier alleen de pagina's 73 en 130 in de uitgave van De Bezige Bij, 1975). Acceptabel - dat is iets anders dan representatief. Het gaat natuurlijk niet aan Ondine af te meten naar een zeker ‘typisch’ vrouwbeeld - want geen schrijver schrijft ooit over categorieën, Boon schrijft hier over één specifieke vrouw. Hieruit volgt ook dat het niet geoorloofd is algemene conclusies te trekken uit dit ene portret in de trant van: zo zijn vrouwen nu eenmaal. Ondine hoeft dan ook géén van die karaktertrekken te vertonen, die men ‘typisch vrouwelijk’ noemt - trouwens, wanneer we de figuur van Ondine afmaten aan de bizarre lijst van vrouwelijke en mannelijke eigenschappen die Kate Millett (uiteraard zonder haar instemming) afdrukt op p. 230 van Sexual politicsGa naar eind4, dan zou zij meer mannelijke dan vrouwelijke trekken vertonen (agressiviteit, nieuwsgierigheid, ambitie, plannenmakerij, vasthoudendheid, competitie, originaliteit, zelfvertrouwen enz. enz., terwijl haar woede, wraakzucht, ruziezoekerigheid, pesterij, exhibitionisme e.d. typisch vrouwelijk heten): maar er is geen lezer die het vrouwzijn van Ondine betwijfelt. Toch zou het, aan de andere kant, óók naief zijn te menen dat de schrijver - en dus diens opvattingen en meningen - niet minstens impliciet mét de romanfiguur gegeven is. Boons bewondering voor een bepaald soort vrouwen en zijn afkeuring van een ander soort zijn in deze romans uiteraard aanwezig, en dat heeft voor de figuur van Ondine konsekwenties. Óver het beeld dat Ondine in de roman van zichzelf heeft komt namelijk onvermijdelijk het beeld geschoven dat Boon van Ondine heeft: zodat de visie van Boon op vrouwen uit de figuur van Ondine niet is weg te denken. Boon geeft dus een visie op deze door hem gecreëerde vrouw, hij beschrijft hoe zij zich voelt: en om dat te doen moet hij zich in haar verplaatsen. En als Patricia Meyer Spacks op p. 9 van haar voortreffelijke The female imaginationGa naar eind5 John Stuart Mill citeert: ‘We may safely assert that the knowledge that men can acquire of women, even as they have been and are, without reference to what they might be, is wretchedly imperfect and superficial and will always be so until women themselves have told all that they have to tell’ - dan wil zij daar kennelijk mee zeggen dat deze uitspraak wat haar betreft ook nu nog geldig is. | |
[pagina 50]
| |
In dit licht bezien kan het feit dat Boon een man is en Ondineke een vrouw wel degelijk met haar acceptabiliteit als romanfiguur te maken hebben. Laten we, om te zien of dat zo is, vanuit deze optiek de geloofwaardigheid van het personage Ondine onderzoeken, en wel door een analyse te maken van die elementen in haar belevingswereld die onverbrekelijk met haar vrouwzijn verbonden zijn. | |
IIIIn de loop van haar leven maakt Ondine een aantal dingen mee, die alleen door vrouwen kunnen worden beleefd - haar ontmaagding, haar zwangerschappen, menstruatie, geboorten, het moederschap. Boon schrijft over deze ervaringen, en het valt op dat Ondineke (uit De Kapellekensbaan) veelal anders reageert dan Ondine (in Zomer te Ter-Muren). In De Kapellekensbaan lezen we enkele malen over haar bewustheid van haar eigen lichaam (o.m. k 37). Later, als ze door de heren is betast, ‘sloop ze naar de zolder om te kijken waar meneer ludovic haar aangeraakt had: het was de 1ste keer dat zij haar lichaam durfde bekijken: hier heeft men mij aangeraakt, dacht ze... want ze dacht aan hen allebei, ze kon zich niet meneer ludovic van de dekenfabriek de labor voorstellen, zonder meneer achilles van de garenfabriek de filature.’ (k 67). Zelf raakt ze zich ook eenmaal aan: ‘en haar handen gleden langs haar lenden naar de haren van haar geslacht... zij woelde daar met de vingers rusteloos in rond... haar ogen stonden wijdopen, en de pupillen waren abnormaal groot.’ (k 218). Hier valt het trouwens op - ik kom er nog op terug - dat de lezer haar van buiten ‘ziet’: over haar pupillen wordt gesproken, maar we weten niet wat ze voelt. Voor Ondineke is haar lichaam van belang, maar Ondine is er niet meer in geïnteresseerd. In Zomer te Ter-Muren lezen we slechts zelden over lichamelijke dingen, en als (o.m. p. 353) de vrouw van de beenhouwer en madame boone steeds maar over hun baarmoeder en eierstokken spreken is zij gegêneerd: ‘De eierstokken, de baarmoeder, en de andere vuile rest waar men in deze moderne tijd over sprak - in plaats van het te laten waar het was, in die donkere kelder die een buik was, in die plaats welke men taboe had te noemen’ (z 390). neemt ze prachtig wraak voor haar gêne, waar ze de vrouw van de beenhouwer toevoegt, ‘half lachend, half weemoedig: ja ik zie het, vroeger was een buik een donkere kelder, maar gij hebt er electriciteit laten leggen’! (Overigens klopt er iets niet helemaal met de gêne, waar op z 336 wordt verteld dat Ondine zelf wèl over deze dingen spreekt.) Van begin af aan is ze, ook als meisje, tamelijk terughoudend geweest - we lezen (k 119) dat ze nooit over de ‘maandelijkse dingen’ spreekt - en inderdaad denkt ze zelfs nooit aan menstruatie (Oscarke denkt er eenmaal aan, z 336), behalve bij één enkele gelegenheid waar ze jaloers is op haar nicht Maria en die jaloezie ontroerend ineffectief weet te uiten: ‘weet ge dat nicht maria, hoe groot en fel ze ook is, juist maar witte verliezen krijgt als de tijd van haar maandstonden daar is?’ - een opmerking waar impliciet toch een positieve waardering van menstruatie uit spreekt! Maar daar is ze nog jong, later is ze geschokt als ze over periodieke onthouding leest - neo-malthusianisme, schrijft Boon (z 336). De gevoelens en ideeën van Ondineke over seks zijn anders dan die van Ondine: in Zomer te Ter-Muren doet ze het maar eenmaal met plezier, wanneer ze gelukkig is over iets anders (z 336) - maar in De Kapellekensbaan lezen we dat haar lichaam schreeuwt naar bevrediging (k 69) en daar lezen we ook over haar gevoelens - als ze denkt dat Valeer misschien de dingen doet waar ze zelf van droomt (k 51), en ze scheldt haar moeder uit dat het een zonde is ‘te trouwen en met een man samen te liggen in een bed’ (k 55). Maar wanneer ze ontmaagd wordt (k 92) wordt er niets verteld, alleen: ‘Toen werd hij [Achilles] haast gek’, en een paar regels verder: ‘ze had al haar aandacht nodig om zich weer aan te kleden.’ Over haar gevoelens geen woord, men | |
[pagina 51]
| |
moet tussen de regels doorlezen om überhaupt te weten dat het is gebeurd! En toch houdt ze van Achilles, toch hebben we herhaaldelijk gelezen dat ze ermee bezig is, ervan droomt, ernaar verlangt. Dezelfde leemte valt op ten aanzien van de passages waar Ondineke met de heren vrijt: pas achteraf wordt duidelijk dat ze zich alleen heeft laten aanraken hoewel ze toch met meneer ludovic op een hotelkamer is geweest, en op k 75 staat: ‘hij bleef voor haar de 1ste, die in haar de sluimerende vrouw had wakker geschud, en de anderen opmerkzaam had gemaakt omtrent haar schoonheid. En al streek hij haar nu met blink in, al scheurde hij haar middendoor naar lichaam en ziel, hij bleef deze die haar genomen had, die haar had ingewijd in de mysteries der liefde.’ Of houdt ze Achilles voor de gek? Boon maakt het niet duidelijk. Ellen Moers (Literary women)Ga naar eind6 schrijft dat het waarschijnlijk de twee nobelprijswinnaressen Pearl Buck en Sigrid Undset zijn geweest die over onderwerpen als geboorte en zwangerschap voor het eerst vanuit vrouwelijk gezichtspunt hebben geschreven. Ze vertelt ook het verhaal van Colette die als jong meisje bijna flauwvalt als ze een geboortescene bij Zola leest, en dan van haar moeder te horen krijgt: ‘Oh, it's not such a terrible thing, the birth of a child. [...] The proof that all women forget it is that it's never anybody but men - and what business was it of his, that Zola? - who make stories about it.’ (p. 93). Ondinekes eerste zwangerschap wordt ambivalent beleefd: enerzijds is ze trots: ‘zij moest er om glimlachen dat de eeuwige beweging hier in huis was, in haar buik... leven en nieuw leven, zonder ooit op te houden... en wat oud en versleten was viel vanzelfs weg, het stierf, en werd mest voor wat op komst was: zo ver zou die gek van haar vader het nooit brengen, dat uit zijn hoop oud ijzer nieuw ijzer ging komen.’ Maar tegelijk weet ze dat haar jeugd voorbij is, nu: ‘en in een stuk spiegel kijkend had ze het wrang besef dat ze er zo zou uit zien, als ze ging oud zijn geworden, en niet ging bekomen hebben wat ze van het leven had gevraagd: bij zo een gedachte laaide haar spijt en woede weer op, en deed ze allen die in huis waren de duivel aan...’ (k 122). Deze, eerste, zwangerschap eindigt met een gruwelijke geboorte, die haar voor het hele leven met schuldbesef zal opschepen (k 125). Als ze later weer zwanger is, nu van Oscarke, is ze bang dat die eerste geboorte uit zal komen en durft ze niet om een dokter te vragen uit angst voor wat hij zal constateren (z 65-67). Maar de geboorte van haar oudste, Judith, wordt in één regel afgedaan - en evenzo gaat het met alle latere zwangerschappen en geboorten: zodat het wel lijkt of Boon zijn belangstelling in Ondines lichaam verloren heeft, zodra ze volwassen is geworden. | |
IVMaar het zijn natuurlijk niet alleen lichamelijke dingen die haar gevoelswereld bepalen. Ook in de wijze waarop Ondine zich tegenover anderen verhoudt voltrekt zich haar vrouwzijn: in haar relatie tot haar echtgenoot, in het moederschap, in haar verhouding met andere vrouwen, en in haar opvattingen over de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij. Wanneer we Ondineke leren kennen houdt ze eigenlijk alleen van haar broer Valeer (k 29) - maar ze haat hem ook. Ze voelt wel razernij om zijn achterlijkheid, maar in wezen is die razernij gericht tegen het onveranderlijke van bepaalde gegevenheden in dit leven: als hij gaat lopen wordt ze vreselijk bang (k 25) omdat er aan hem een wonder is geschied. Maar als Valeer groter wordt verkiest hij als gezelschap zijn nicht Maria, iets wat ze hen beiden nooit vergeeft. Ze doet alles om Maria's huwelijk met de suikerspin te verhinderen, en als Valeer uit de oorlog terugkomt en bij Ondine wil intrekken zegt ze wreed: ‘en gij blijft hier stomweg bij vreemden zitten’ (z 269), en ze laat hem, uit pure slechtheid, een schuldbekentenis tekenen voor 15 frank, terwijl ze hem er maar 5 heeft geleend! | |
[pagina 52]
| |
Van haar ouders houdt ze niet: voor haar vader heeft ze minachting, en haar moeder haat ze omdat die gek is - en diep van binnen is ze bang dat zij die gekte heeft geërfd. Ze zegt van ouders: ‘als ge kind zijt denkt ge dat uw ouders tot aan uw dood uw ouders zullen blijven, maar als ge zat van jaren wordt en het leven begint te doorzien, dan beseft ge dat uw ouders maar iets toevalligs waren, een deur waar ge doorheen gekomen zijn’ (z 155) - en voor haar was het ook zo: nergens blijkt dat ze is opgevoed, nergens blijkt dat iemand haar ooit tot model heeft gediend. Maar liefde kent ze toch, vanuit zichzelf, voor Achilles van het kasteel (k 75), in het begin. Al snel verandert haar gevoel echter, of liever: blijkt het vooral haar behoefte aan macht te zijn die ze bij Achilles kan bevredigen. Ze trekt een winter bij hem in op het kasteel terwijl ze weet dat hij met de zuster van de dikke Glemmason gaat trouwen. Achilles en Ludovic hebben haar dan goed ‘opgevoed’: vanaf dat moment kent Ondineke de mannen, ze denken immers dat een vrouw alleen een schede is (k 117), ze weten niet wat een vrouw wil (k 176), en je kunt bij hen bereiken wat je hebben wilt omdat je een rok aanhebt (k 139). Maar niet alles bereikt ze, Ondineke: ze bereikt niet de status die ze zich via Achilles had willen verwerven, en haar woede is mede een vertaling van haar onpeilbaar verdriet. Oscar is, in haar ogen, eigenlijk geen man. Ze beschouwt hem als een snotneus, maar hij trekt haar aan want ‘hij was de 1ste geweest, die geluisterd had en in gloed was geraakt, en niet onder haar rokken was komen kruipen. Zij had spijt [...] niet al haar dwaze dromen te hebben opgerakeld, en al haar gedachten uitgesproken waar tot nog toe geen enkele man naar geluisterd had... zij had zich altijd bitter gestemd gevoeld, omdat een man niet begrijpt dat ook een vrouw hersens heeft. En in haar bed dacht ze aan die kleine onbelangrijke jongen met zijn overeind staande haren: hij is een schat, dacht ze...’ (k 195). Zij vraagt hem ten huwelijk (k 198) - maar tegen de tijd dat ze trouwen is ze al in hem teleurgesteld: haar trouwdag is eigenlijk alleen een zet in het gevecht met haar schoonmoeder (k 256, 268). Daarna, in Zomer te Ter-Muren, begint de strijd tussen Ondine en Oscar om de macht. Ondine staat sterk omdat zij degene is met de meeste eigendunk: ‘Ja, sinds eergisteren had ze moeten beginnen wassen, doch wassen en plassen en koken, waren dat niet de beslommeringen van iedere doodgewone vrouw? En had zij de vestingen harer jeugd zo stormenderhand moeten innemen om te eindigen als een huisdier? Had zij als een woeste zee geweest om te... te verzanden... och welke beeldspraak gebruikte zij allemaal, maar pisdoeken wassen, dat was een werk voor mensen zoals oscarke! En terwijl zij al grommend en al inwendig vloekend toch achter een emmer en een wasplank begon te zoeken, trapte ze in een nagel van valeer: zij wou niet eens haar kous uitdoen om naar haar voet te kijken, zo bitter was haar hart, maar zij gaf haar broer een klap in het gelaat. Zij vervloekte dit leven midden dit dwaze volk: waarom ben ik toch getrouwd, vroeg ze zich af... waarom dit en waarom dat?’ (z 128). Ieder begrip tussen hen ontbreekt - zoals Boon (k 13) ook al had aangekondigd - en omdat ze hem nooit serieus genomen heeft voelt ze nu alleen verachting. Haar contacten met hem ontaarden in een voortdurende machtsstrijd, waarbij ze listig gebruik maakt van haar alwetendheid: ze informeert hoeveel hij verdient en roept hem tot de orde als hij haar niet zijn opslag afdraagt. Voor vrouwen heeft ze niet veel ontzag, en geen wonder, zij is, denkt ze, een heerseres: ‘een verstandige vrouw, een wezen dat niet langer gelijk een onwetend dier aan stomme natuurwetten gebonden was, maar een eigen wil, een eigen intelligentie bezat.’ (z 211). Haar jeugdvriendin Liza veracht ze omdat zij onbeduidend is en al snel precies als de anderen wordt - armoedig, kinderen barend en haar tanden verliezend; en met Monique, die sjieker woont dan zij is het één en al haat | |
[pagina 53]
| |
en nijd in prachtige scenes waar die twee rivalen elkaar proberen te overtroeven (k 155, z 13, z 111). Natuurlijk is ze niet solidair want tegen beide vriendinnen moet ze zich afzetten wil ze voor zichzelf op blijven komen. Eenmaal neemt ze het voor vrouwen op, tegen Oscarkes vader door wie ze zich expres bijna laat verleiden: ‘En even almeteens begon zij hem de huid vol te schelden, begon zij hem dit leven van hoerenbok voor de voeten te gooien.. hou uw geld, stinkende bok... stik er in, vergooi het aan de vuile konten der hoeren. En toen somde ze alles op wat er in het leven nog bestond, buiten de rokken der vrouw: kunst en wetenschap en heldenmoed en strijd en reine liefde en plicht-voor-alles en... en... maar wat wist of begreep hij van dat alles?... het leven is voor u dit hier, kijk... kijk dan toch!’ (k 283). En dan haar kinderen. Ondine is geen goede moeder. Judith is bijzaak, het café en de strijd tegen het socialisme zijn belangrijker (z 85), van Mariette houdt ze evenmin (z 173). Als de kinderen in de oorlog eten zijn gaan halen en lang wegblijven denkt zij alleen aan het eten terwijl Oscarke zich om de kinderen zorgen maakt (z 244). Ze houdt niet van haar kinderen - het staat er expliciet (z 251), en dat is binnen haar karakter geloofwaardig: want Ondine houdt van niemand, niemand. Maar dat ze hun namen niet uit elkaar kan houden (terwijl ze van de buurtbewoners alles weet, z 342) geloof ik bijna niet; en dat ze niet weet of ze ‘haar tweede, neen haar derde kind’ verwacht (z 164) geloof ik helemaal niet - ik had het wel geloofd als ze zich in omgekeerde richting had vergist en haar eerste, dode kind had meegeteld. Natuurlijk heeft ze wel gevoel: als Marie-Louise, die ongelukkig is gegroeid van het tussen twee stoelen slapen, doodgaat, is dat voor Ondine ‘die droefste, die meest tragische nacht van haar leven’ (z 369) - maar haar verdriet wordt helemaal van buitenaf waargenomen, zodat we niet weten wat ze voelt: ‘En zij huilde, ondine, zij trok zich woest de haren | |
[pagina 54]
| |
uit het hoofd - o er waren reeds veel grijze haren in de klis die zij in handen hield. Zij viel languit op de plankenvloer en rolde heen en weer... steeds maar roepend: oh oh oh. En allen stonden over haar heengebogen en niemand keek naar het kind - en als ze dan voor twee minuten was bedaard, en men weer eens naar het kind kon kijken, ja dan was het al dood. Ondine klampte er zich aan vast: zeg me waar ge zijt, huilde ze... zeg me waar ge heengaat. En het was een beetje belachelijk vanwege ondine, want marie-louise had nauwelijks wat kunnen brabbelen terwijl ze nog leefde... en nu ze dood was verlangde men van haar dat ze ging beginnen spreken.’ (z 324). Ook de passages waar sprake is van enig gevoel voor haar dochters worden van buiten af verteld, en in enkele regels: als Mariette zwanger wordt, gaat Ondine met een kussen lopen en doet of 't haar kind is, om haar dochter de schande te besparen (z 392). Waarom, als ze niet van haar dochter houdt, en wat voelde ze daarbij? Ondine houdt dus van niemand - maar ze loopt wel over van gevoelens. Soms heeft ze daar last van (z 107), andere keren wordt haar gevoeligheid positief gewaardeerd (z 363), en vooral als ze nog een jong meisje is - men leze bv. de passage waar zij droomt naakt op een paard te rijden (k 48). Haar onvermogen om lief te hebben is dan ook niet inherent aan haar karakter, maar is door de omstandigheden gecreëerd. Want: er is ook niemand, in beide romans niet, die van Ondine houdt - zelfs Boon houdt eigenlijk alleen in De Kapellekensbaan van haar. Zo wordt haar karakter gevormd door haar keuze om geen slachtoffer te zijn van haar omstandigheden, terwijl van begin af aan al vaststaat dat haar streven een burgermevrouw te worden vergeefs zal zijn en de middelen die zij in de strijd hanteert, inadekwaat. | |
VOndines beperkingen komen de beschrijver van haar leven goed van pas: haar gevoelens begrijpt ze zelf meestal niet, haar gedrag is tegenstrijdig - en uitleg is overbodig, omdat juist door deze contrasten de figuur van Ondine reliëf verkrijgt. De verteller zelf kan zich op de vlakte houden, en dat gebeurt op twee manieren. De eerste is een kwestie van aandacht. In de bespreking van Ondine's ‘vrouwendingen’, hierboven, heb ik al aangeduid dat Boon, meestal, vertelt wat er met haar gebeurt, maar het haar nauwelijks laat voelen. We lezen niet of nauwelijks hoe ze alles wat zich aan haar voltrekt ondergaat - of ze bang is, of gelukkig - we lezen niet hoe ze zich in haar veranderende lichaam voelt (geboorten en zwangerschappen worden in 2 of 3 regels weergegeven) en aan haar relaties met anderen wijdt ze geen enkele gedachte. Aan andere, niet exclusief-vrouwelijke, gevoelens wordt veel meer aandacht besteed: woede en wanhoop worden keer op keer intensief beschreven. Nu is natuurlijk geen schrijver verplicht zich met bepaalde facetten uit het leven van zijn of haar personages bezig te houden - stel je voor! - maar toch bekroop mij bij het achter elkaar lezen van alle Ondine-stukken een gevoel van vlakheid, van teleurstelling - met name in Zomer te Ter-Muren. Want haar woede en wanhoop komen zo keer op keer terug, zo herhaald, zo bijna stereotiep op het laatst, zo zonder afwisseling - het is schreeuwen en smijten dat het een aard heeft. Ondine wordt - in de tweede roman althans - naar mijn smaak niet gevarieerd genoeg getekend en de oorzaak daarvan ligt in de aandacht die slechts aan bepaalde details van haar gevoelens wordt geschonken. De tweede wijze waarop de verteller zich op de vlakte houdt heeft te maken met de structurering van de (beide) roman(s). Het Ondine-verhaal wordt nadrukkelijk gepresenteerd als fictie (ook al heeft een vrouw uit zijn omgeving de verteller tot model gediend, z 12): de verteller en een aantal figuren uit zijn omgeving becommentariëren datgene wat over Ondine geschreven wordt, voort- | |
[pagina 55]
| |
durend. Weisgerber schrijft dan ook: ‘Tussen commentaar en verhaal, die [...] van elkaar afgezonderd worden gehouden, ontstaat een dialectische wisselwerking die het boek in het leven roept, terwijl we erbij zijn. De roman annexeert de kritiek’Ga naar eind7; en De Wispelaere voegt Boon in bij de Westeuropese traditie van de roman over de roman.Ga naar eind8 Het spreekt vanzelf dat de karakterisering van Ondine beïnvloed wordt door de wijze waarop de verteller speelt met de fictie: hierdoor ontstaat er, onontkoombaar, een grote afstand tussen verteller en zijn figuur. Ook de bouw van de roman, in afwisselend rechtgedrukte en cursieve tekstgedeelten, laat de beschrijving van Ondine niet onberoerd. Omdat de lezer haar verhaal niet aaneengesloten gepresenteerd krijgt, moet de auteur ervoor zorgen dat de feiten omtrent Ondine terdege bekend zijn - vandaar misschien sommige herhalingen - en tevens dat de lezer door haar geboeid blijft: waartoe de beschrijving van hevige emoties als wanhoop en woede ongetwijfeld bijdraagt. Ten slotte moet de presentatie via korte fragmenten als factor in de karakterisering worden aangemerkt: Boon kan tussen de stukjes veel tijd voorbij laten gaan en zich alleen tot hoogtepunten beperken - en omdat er zo nadrukkelijk wordt verteld kan hij, ook binnen de stukjes, overslaan al wat hij wil. ‘When he describes woman,’ schrijft Simone de BeauvoirGa naar eind9, ‘each writer discloses his general ethics and the special idea he has of himself; and in her he often betrays also the gap between his world view and his egotistical dreams.’ Deze kloof tussen droom en levensopvatting komt in De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren prachtig tot uiting. In de eerste roman vertegenwoordigt Ondineke de vrouw die Boon zich keer op keer fascinerend droomtGa naar eind10: als jong meisje, volstrekt egocentrisch, gevoelig maar ontembaar, zelfbewust en sexueel actief - dat zien we ook aan de eigenschappen die aan de Ondinefiguur worden goedgekeurd: verzet, ambitie, charme, zelfstandigheid. Maar Ondine, de volwassen vrouw in Zomer te Ter-Muren, kan de droom niet belichamenGa naar eind11. Boon is eigenlijk niet geboeid door wat oudere vrouwen (misschien Roza uit Vergeten straat uitgezonderd). Ondine wordt in het tweede boek ook herhaaldelijk negatief beoordeeld: ze verwoest de ziel van haar kinderen (z 331), haar uiterlijk wordt vergeleken met een slak, ze ziet er ‘smerig uit van vettigheid’ (z 250), en waarschijnlijk is het ook de verteller die het gedrag van Ondine tot tweemaal toe als ‘comedie’ bestempelt (z 23, 48). Het is dan ook geen wonder dat Oscarke meer en meer aandacht krijgt en Ondine minder: Oscarke beleeft tenminste nog van alles en ook kijkt hij veel en vaak naar jonge meisjes zodat we het ideaal in andere belichamingen (Jeannineke, Roza) weer terug krijgen. Maar in hoofdzaak heeft de droom binnen Zomer te Ter-Muren toch plaats gemaakt voor Boons levensopvatting: gaandeweg worden de sociale en economische omstandigheden belangrijker dan wat de afzonderlijke figuren ermee doen. En de figuren worden kleiner, onbeduidender. Ze worden zoals De Wispelaere Boons personages beschrijft: ‘doodgewone volksmensen, zoals de auteur ze in zijn eigen buurt heeft leren kennen. Zij zijn de minst bedeelde produkten van de bestaande maatschappij, onvrij en uitgebuit in een mate die zij zelf niet beseffen, maar anderzijds zijn zij “mensen”, staan zij in hun handelingen en gedragingen model voor wat Boon beschouwt als “de menselijke natuur”.’Ga naar eind12 In Zomer te Ter-Muren wordt het leven gezien als iets dat op de mensen afkomt - niet als iets wat ze kunnen kiezen. Ondines vechten is daarom slechts verzet en dus verdediging - en een gebrekkige want waar vecht ze eigenlijk voor: voor een bed en een beetje geld. Maar ook in haar strijd tegen het socialisme - een mooi trekje om romans die de opkomst van het socialisme beschrijven als heldin iemand te geven die het haat - is er verschil tussen beide romans. In De Kapellekensbaan wint ze nog af en toe; in Zomer te Ter-Muren | |
[pagina 56]
| |
is die strijd volkomen gerelativeerd en onbelangrijk geworden. Ondines gevecht wordt volkomen nutteloos en tragisch - zelfs schokkend, bv. in de scene waar ze danst, in een doorzichtige jurk waardoorheen haar zwangere buikje en haar breukband, zonder dat ze dat weet, voor het gezelschap van het kasteel zichtbaar zijn (z 318). Oscarke naast haar ís trouwens socialist - en hoe irrelevant hun beider opvattingen uiteindelijk zijn blijkt wanneer Boon hen eigenlijk dezelfde dingen laat denken (z 211 en 217, z 243), zonder dat ze dat van elkaar overigens weten. | |
VIIk ben me ervan bewust dat ik, door de figuur van Ondine centraal te stellen, geen recht heb gedaan aan het unieke van Boons meesterwerken. In De Kapellekensbaan en Zomer te Ter-Muren kan het cursieve verhaal, het Ondineverhaal, geïsoleerd worden van de rest - in de meeste romans is het onmogelijk één personage te bestuderen zonder daardoor te komen tot een visie op en oordeel over het gehele werk. Tot een dergelijke visie kan dit artikel, dat Boons fenomenale scheppingskracht maar op één enkel aspect beoordeelt, dus slechts gedeeltelijk een bijdrage leveren. Voor een vollediger bestudering van de beide romans als geheel kan men bij het hierboven genoemde artikel van De Wispelaere terecht en, binnenkort, mogelijk, bij een boekje van Van Bork in de Synthese-reeks. Toch meen ik dat de geloofwaardigheid van één personage, ook al leeft zij in zo complexe romans als deze, bijdraagt tot die onmisbare betrokkenheid die voor de lezer voorwaarde is van haar/zijn kwaliteitsgevoel. |
|