Magnificat bijvoorbeeld. En liederen met als tekst de gedichten van Goethe. Maar Madame Butterfly slaat alles. Dat is gedeeltelijk één lange extase.
Het schip van zijn vader - de 1200-tons rijnaak wordt eerst door een sleepboot getrokken en later vervangen door een tanker op eigen kracht - benauwt hem niet. Integendeel. Gedurende bepaalde jaren blijkt dat hij angstig is voor alles wat zich buiten het schip aan de wal afspeelt. Een benauwdheid die nu wordt geweten aan de verschrikkelijke dreiging van de kostschool, want het schip betekent vakantie.
Op kostschool voor schipperskinderen - hij is de oudste van een gezin met acht kinderen - wordt hij getreiterd en gepest omdat hij buiten het normale patroon valt. Hij doet niet mee aan ruw jongensvermaak. Voetbalt niet.
Levende wezens komen in zijn architectuurvisioenen niet voor. Zelfs de vegetatie is in zijn laatste tekeningen gaan ontbreken, maar dat neemt niet weg dat onder elke steen een broeierig, driftig en giftig leven wordt vermoed. Het lijken vergeten, versteende beschavingen, exuberant vormgegeven. Daaruit ontsnappen is vrijwel uitgesloten, hoewel er veel mogelijkheden zijn. De gangen achter de poorten lijken licht en bevrijdend, maar bij aankomst zijn ze donker en doemen weer duizend nieuwe ‘uitgangen’ op.
Hij houdt van zwerven en heeft een sterk bewustzijn van de ruimte. In Parijs vindt hij die ruimte zodanig gedoseerd, dat hij zich tijdens de eindeloze wandelingen door deze stad niet alleen verplaatst, maar zichzelf tegelijkertijd ziet verplaatsen.
De stad van zijn liefde is variabel. Soms is hij helemaal op het oude Petersburg - hij kent de plattegronden - ingesteld. Maar meestal is het Parijs en de laatste tijd vooral Rome.
In Amsterdam stoort hem de veronachtzaming: het gebrek aan elegantie en allure in de hedendaagse architectuur. Dat zijn tegenwoordig ten onrechte vieze, smerige begrippen die niet zijn toegestaan. De stoeprand, de ligging van een tegel... tot in de kleinste details valt het hem op. Het is allemaal miezerig en ellendig.
In Italië geniet hij juist van die details. De gazons zijn daar groen. Zonder modder. De randen zijn zelfs afgewerkt met sierlijke hekjes, terwijl hier de grens bestaat uit kreupele paaltjes met wat draad ertussen. En soms zijn zelfs die randen buitengewoon: verhoogd en met het gras er mooi overheen, zoals in Italiaanse parken en Franse provinciesteden. Door de aandacht eraan besteed, worden details tot pure schoonheid verheven. In Amsterdam ontbreekt dit alles en daarom wil hij eigenlijk de deur niet meer uit, hoewel het thuis ook niet ideaal is. Buiten krijgt hij zelden of nooit meer iets te zien dat hem een beetje ‘meeneemt’, of desnoods vrolijk maakt. Hij tekent 's nachts, slaapt het eerste deel van de dag en heeft het altijd druk omdat zijn tekeningen onwaarschijnlijk veel arbeidsuren vergen. En dat is het enige wat geldt.
Graag zou hij zich in Rome of Parijs vestigen, maar dat is financieel nog niet mogelijk. Onafhankelijkheid geeft hem het noodzakelijke gevoel van eigentrots. Lid zijn van een bepaalde groep stuit hem tegen de borst en dat geldt vooral voor de contraprestatie, omdat deze ‘organisatie’ hem tegenstaat. Een aversie koestert hij ook tegen alles wat van hem wordt verwacht. Als vrienden trouwen is hij op reis, of ziek. Als onverwacht de bel gaat doet hij niet open.
Hij is twintig jaar wanneer hij naar Amsterdam trekt en zonder rancune afscheid neemt van verleden, jeugd en religie. Vele facetten van de werkelijkheid zijn nog niet tot hem doorgedrongen, maar desondanks komt in de plaats van het geloof de rosse buurt, waar hij enkele jaren ‘in onschuld’ rondhangt. Achteraf noemt hij het een periode waarin hij enigszins gederailleerd is geraakt. Daarna wordt hij in de gelegenheid gesteld vogelvluchtkaarten te tekenen in Duitsland. Hij doet dat een half jaar en op basis van zijn ‘kaarten’ wordt hij toegelaten op de Rijksacademie in Amsterdam.